ECLI:NL:RBMNE:2023:741
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van de WOZ-waarde van een onroerende zaak
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats]. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde met de aanslag van 28 februari 2021 vastgesteld op € 793.000,-, per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het kalenderjaar 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en verzoekt om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 behandeld met behulp van een beeldverbinding. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door een taxateur, waren aanwezig. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, onderbouwd door een taxatiematrix en vergelijkingen met verkoopprijzen van referentieobjecten. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De redelijke termijn is niet overschreden, aangezien de uitspraak binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan.