ECLI:NL:RBMNE:2023:740
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van de WOZ-waarde van onroerende zaken en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 22 februari 2023, zijn de beroepen van eiseres tegen de WOZ-waarden van drie onroerende zaken ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarden vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar haar bezwaar werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij een lagere WOZ-waarde voorstelde en om immateriële schadevergoeding vroeg wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 14 februari 2023, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren, samen met taxateurs. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog waren vastgesteld. De rechtbank wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woningen van eiseres, en dat de taxatiematrixen die waren overgelegd, goed bruikbaar waren voor de waardebepaling.
De rechtbank benadrukte dat de waardepeildatum vóór de coronapandemie lag en dat de mogelijkheid van pandemieën in het algemeen tot uitdrukking moet komen in de transactiecijfers uit de markt. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de proceskosten af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.