Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
Algemeen
€ 799.000.-. Eiser verzoekt om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [plaats]. De heffingsambtenaar heeft die WOZ-waarde met de aanslag van 28 februari 2021 vastgesteld op € 1.259.000,-, per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het kalenderjaar 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 21 april 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en verzoekt om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren, bijgestaan door een taxateur. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, door gebruik te maken van een taxatiematrix en vergelijkingsobjecten. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.