In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan de [adres 1] in [plaats]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 463.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021, wat geldt voor het belastingjaar 2022. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C. van Abbe, betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 442.000,- voor. De heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde en verdedigde deze met een taxatiematrix die vergelijkingen maakte met drie referentiewoningen in de omgeving.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank vond de referentiewoningen in de taxatiematrix voldoende vergelijkbaar en concludeerde dat de heffingsambtenaar op juiste wijze rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser had tijdens de zitting enkele beroepsgronden ingetrokken en andere gronden werden als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan op 19 december 2023 door rechter J.R. van Es-de Vries, in aanwezigheid van griffier T. Mennen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.