In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2023 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 8 november 2022, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad, dat betrekking had op een aangetekende herinneringsnota van 18 september 2022. De rechtbank moest beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was en of er aanleiding was voor een zitting.
De rechtbank oordeelde dat, wanneer een poststuk aangetekend is verzonden en de ontvanger de ontvangst ontkent, er onderzocht moet worden of het stuk op regelmatige wijze aan het adres van de ontvanger is aangeboden. In deze zaak was het beleid van PostNL zodanig dat informatie over verzendingen van meer dan één jaar geleden niet meer kon worden achterhaald. Hierdoor was het onduidelijk of en aan wie de aangetekende brief van 18 september 2022 was aangeboden.
De verzetsrechter concludeerde dat, door het gebrek aan gegevens over de bezorging, niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat de aangetekende brief op regelmatige wijze was aangeboden. Daarom werd het verzet gegrond verklaard en verviel de eerdere uitspraak van 8 november 2022. De rechtbank stelde de opposant opnieuw in de gelegenheid om het griffierecht van € 50,- te voldoen, waarna het onderzoek in de stand waarin het zich bevond, werd voortgezet. Er waren geen proceskosten gemaakt die vergoed moesten worden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.