ECLI:NL:RBMNE:2023:7321

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
UTR_23_3990
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor dakopbouw in strijd met goede ruimtelijke ordening

In deze zaak heeft eiser op 16 juni 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een dakopbouw aan de achterzijde van zijn woning in Utrecht. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag op 21 september 2022 afgewezen, omdat de woning niet mag worden vergroot. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft in een besluit van 5 juli 2023 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 21 november 2023 de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en een stedenbouwkundige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Beheersverordening van toepassing is op de woning van eiser, waarin is bepaald dat bestaande bouwwerken niet mogen worden vergroot. Eiser voerde aan dat het college de omgevingsvergunning had moeten verlenen op basis van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, maar de rechtbank oordeelde dat deze mogelijkheid niet van toepassing was.

Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van een negatief stedenbouwkundig advies, waarin werd gesteld dat de bouw van de dakopbouw in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid tot deze conclusie heeft kunnen komen, en dat de stedenbouwkundige belangen zwaarder wegen dan de belangen van eiser. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning rechtmatig was. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht(het college
(gemachtigde: H. van Gellekom).

Inleiding

1.1.
Eiser heeft op 16 juni 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (de woning).
1.2.
In een besluit van 21 september 2022 (het primaire besluit) heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat de woning niet mag worden vergroot. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
1.3.
In een besluit van 5 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2023. Eiser is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die wordt bijgestaan door stedenbouwkundige [A] .

Overwegingen

Beoordelingskader
2. De Beheersverordening ‘ [beheersverordening] .’ (de beheersverordening) is van toepassing op de woning. De woning ligt binnen de aanduiding ‘Besluitvak 1’, ‘Archeologie’ en ‘Besluitsubvlak 19’.
3. In artikel 3, onder b, van de beheersverordening is bepaald dat bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. Dit betekent dat bestaande bouwwerken niet mogen worden vergroot.
Toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid?
4. Eiser voert aan dat het college de omgevingsvergunning had moeten verlenen met toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 12 van de beheersverordening. Volgens eiser moet dit artikel zo worden uitgelegd dat hij in zijn bouwplan met 10% van de afmetingen c.q. inhoud van zijn woning mag afwijken.
5. In artikel 12, aanhef en onder a, van de beheersverordening staat dat het college, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, kan afwijken van de in de gebiedsregels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. In genoemd artikel gaat het dus om de
in de gebiedsregelsgegeven maten, afmetingen en percentages en niet om de feitelijke maatgeving van de woning van eiser. De letterlijke tekst van de bepaling is duidelijk en niet voor andere uitleg vatbaar en moet daarom worden gevolgd. Artikel 3, onder b, van de beheersverordening vermeldt geen maten, afmetingen of percentages. Artikel 12, aanhef en onder a, van de beheersverordening biedt daarom geen mogelijkheid om van de beheersverordening af te wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
Buitenplanse afwijkingsmogelijkheid
6. Het college kan gebruik maken van de mogelijkheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo, van de beheersverordening af te wijken (de kruimelregeling). Artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het BOR bepaalt dat een dakopbouw hiervoor in aanmerking komt. Het college moet daarbij beoordelen of de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de toepassing van deze bevoegdheid komt het college beleidsvrijheid toe. De rechtbank moet de beslissing terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om geen omgevingsvergunning te verlenen.
7. Het college heeft verlening van de omgevingsvergunning in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de afdeling stedenbouw waarin wordt geconcludeerd dat er stedenbouwkundig gezien geen aanleiding is om een uitzondering te maken op de beheersverordening.
8. De afdeling stedenbouw heeft uitgelegd dat het recht optrekken van de achtergevel en het bouwen van een dakopbouw stedenbouwkundig gezien niet gewenst is. Het kleinschalige karakter van het achtergebied gaat ermee verloren. Tevens schept het een ongewenst precedent voor dezelfde woningtypes in het bouwblok. Het recht optrekken van de achtergevel zal resulteren in een incident en is daarmee verslechtering van de stedenbouwkundige opzet. Hiermee verdwijnt de ruimtelijke balans in het bouwblok. De getraptheid in de rij zorgt er namelijk voor dat er geen hoge wandvorming ontstaat in het binnenterrein van het bouwblok of in het pocketpark. Hier is destijds met de bouw van het bouwblok bewust voor gekozen. De ruimte aan de binnenkant van het bouwblok is vrij krap en vrij hard (stenig). Deze hardheid wordt vergoot door het optrekken van de achtergevel. Het bouwen van de dakopbouw heeft gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden (bezonning) van de dakterrassen van de naastgelegen woningen. Er is nu sprake van een eenduidige opzet van het gehele blok die wordt doorbroken. Dit is ook goed zichtbaar vanuit het omliggende openbaar gebied.
9. De rechtbank is van oordeel dat het college zich, op basis van het advies van de stedenbouwkundige afdeling, in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar en daarmee in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. De afdeling stedenbouw heeft dit deugdelijk en voldoende gemotiveerd. De rechtbank kan deze motivering volgen. Eiser heeft geen tegenrapport van een stedenbouwkundige ingebracht.
10. Het college heeft daarnaast de bijzondere situatie van de woning van eiser benadrukt. De achterzijde van de woning ligt op het pocketpark gericht en is vanaf de openbare weg en het pocketpark zichtbaar. Het college stelt dat er daarom een extra kwaliteit van de achterzijde van de woning mag worden verlangd. De rechtbank kan deze nadere toelichting van het college volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
11. De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat er weinig ruimte is voor een belangenafweging omdat het college de vergunningaanvraag heeft mogen afwijzen wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
12. Eiser voert aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Het belang van een slaapkamer aan de geluidsluwe kant van zijn woning wordt niet door het college onderkend. Het gaat volgens eiser om de gezondheid van zijn gezin. Verder stelt eiser dat het college ten aanzien van een aantal adressen in [woonplaats] wel omgevingsvergunningen voor het realiseren van een dakopbouw heeft verleend. Het college had zich daarom ten opzichte van hem soepeler moeten opstellen en hem de vergunning moeten verlenen.
13. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat de stedenbouwkundige belangen, zoals beschreven onder 9, als zwaarwegend moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de stedenbouwkundige uitgangspunten en het voorkomen van een precedent dan aan de belangen die eiser aanvoert. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakopbouw in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 december 2023.
griffier
rechter
de griffier is verhinder om deze uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.