ECLI:NL:RBMNE:2023:7311

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
16.228254.22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitkeringsfraude door opzettelijke schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot inkomsten uit het fokken en verkopen van raskatten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van uitkeringsfraude. De verdachte, geboren in 1961 en woonachtig in [woonplaats], heeft in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2022 opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente, die van belang waren voor de hoogte van haar bijstandsuitkering. De verdachte was actief als fokker en handelaar in raskatten, maar heeft deze inkomsten niet doorgegeven aan de Sociale Dienst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere momenten is gewezen op haar verplichtingen om informatie te verstrekken over haar inkomsten. Ondanks deze waarschuwingen heeft zij haar inlichtingenplicht opzettelijk geschonden. De rechtbank concludeert dat de verdachte wist dat zij de gemeente moest informeren over haar inkomsten uit het fokken van katten, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk nalaten van het verstrekken van deze informatie, wat heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 122.704,88.

De officier van justitie had een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden geëist. De rechtbank heeft echter besloten om een taakstraf van 160 uren op te leggen, te vervangen door 80 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar huidige werk en de betalingsregeling voor het terug te vorderen bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.228254.22
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van de justitie, mr. M. Kamper, en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2022 te [woonplaats] opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente die van belang zijn voor (de hoogte van) haar bijstandsuitkering, namelijk haar inkomsten uit het fokken en verkopen van katten.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen:
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is geweest van opzet. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de gemeente wist dat verdachte katten fokte. Daarnaast volgt uit het dossier niet dat verdachte wist dat er een inlichtingenplicht voor haar bestond, aldus de raadsman.
Verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat zij opzettelijk niet de benodigde gegevens aan de gemeente heeft verstrekt die van belang zijn voor de (hoogte van de) bijstandsuitkering die zij ontvangt. Het nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken moet dus opzettelijk gebeuren.
In de Memorie van Toelichting bij art. 227b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) staat:
“De dader moet hebben beseft welke gegevens op welk tijdstip op een bepaalde plaats behoorden te worden verstrekt, terwijl hij zich eveneens van zijn nalatigheid aan de verplichting te voldoen bewust moet zijn geweest.”
De rechtbank concludeert uit de door haar gebezigde bewijsmiddelen, anders dan de raadsman heeft bepleit, dat verdachte wel degelijk opzettelijk handelde in de zin van dit wetsartikel. Het dossier bevat onder meer een door verdachte ingevuld en door haar op 12 mei 2004 ondertekend aanvraagformulier voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB). In dat formulier staat, vlak voor de ondertekening, de tekst: “Ik heb alle vragen volledig en eerlijk beantwoord. Ik weet dat ik alle veranderingen in mijn omstandigheden meteen moet doorgeven aan de Gemeentelijke Sociale Dienst" en
"Ik weet dat ik strafbaar ben als ik informatie en/of wijzigingen niet, onjuist of onvolledig
doorgeef". Verdachte is dus reeds bij de aanvraag van die uitkering gewezen op haar verplichtingen in het kader van de aan haar verstrekte uitkering, waarvoor zij ook heeft getekend.
Vervolgens zijn er meerdere momenten geweest waarop verdachte is gewezen op die verplichtingen, die zij tot dan toe niet goed nakwam. In juli 2009 heeft de sociale recherche met verdachte gesproken. Verdachte vertelde dat het fokken van raskatten een hobby van haar was en dat zij hier niets aan verdiende. De katten leverden weliswaar geld op, maar zij had hier ook kosten aan, zo gaf zij aan. De sociale recherche heeft vervolgens aan verdachte medegedeeld dat zij dit moet bespreken met haar klantmanager en een administratie moet bijhouden van de inkomsten en de uitgaven voor de katten. Verdachte zou een administratie gaan bijhouden.
In een ‘Rapport uitkeringsfraude’ van 12 augustus 2014 is het fokken van katten wederom het onderwerp van onderzoek. Het had voor verdachte in ieder geval vanaf dat moment duidelijk moeten zijn dat zij informatie over het fokken van katten (en de eventueel daarmee gegenereerde inkomsten) moest doorgeven aan de Sociale Dienst. Dit geldt te meer omdat de Sociale Dienst naar aanleiding van dat onderzoek de ten onrechte aan verdachte verstrekte bijstand heeft teruggevorderd over de periode van 20 juli 2009 tot 1 juli 2014 en haar (opnieuw) heeft medegedeeld dat zij administratie van het fokken van katten moest bijhouden. Anders dan door de raadsman van verdachte is aangevoerd, is de uitkering van verdachte vervolgens niet beëindigd, maar herzien. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij na 2014 ‘gewoon is doorgegaan’ met het fokken en verkopen van katten, dat dit haar hobby was en dat zij zich er niet van bewust was dat zij eigener beweging informatie hierover moest doorgeven aan de gemeente. De rechtbank volgt verdachte hierin niet. Verdachte wist in ieder geval vanaf het moment dat zij een uitkering aanvroeg dat zij alle relevante informatie aan de gemeente moest doorgeven en wist in ieder geval vanaf juli 2014 dat zij de informatie over het fokken moest doorgeven en daarvan een administratie moest bijhouden. Inmiddels heeft verdachte ter zitting ook erkend dat zij met het fokken en verkopen van katten geld verdiende en dat zij daarvan boodschappen betaalde. Uit het voorgaande volgt dat verdachte opzettelijk haar inlichtingenplicht schond. Dat verdachte, zoals zij zelf heeft verklaard, ook veel kosten had, doet aan die inlichtingenplicht niet af. Het gaat er immers om dat de gemeente aan de hand van alle relevante informatie moet kunnen beoordelen of verdachte nog recht heeft op een uitkering en zo ja, op welk bedrag. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2022 te [woonplaats] , in strijd met een haar krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl zij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een bijstandsuitkering krachtens die Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk nagelaten tijdig de gemeente [woonplaats] op de hoogte te stellen en er over in te lichten en aan de gemeente [woonplaats] op te geven dat zij, verdachte, inkomsten vergaarde uit het fokken van en handelen in katten.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
in strijd met een hem krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een op te leggen straf niet moet worden uitgegaan van het benadelingsbedrag als vermeld in de terugvorderingsbeschikking van de gemeente, maar van het bedrag van de verdediging in haar alternatieve berekening. Voorts heeft de verdediging de persoonlijke omstandigheden toegelicht waarmee rekening moet worden gehouden bij een op te leggen straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode van zeven en een half jaar schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude, door haar inlichtingenplicht in het kader van de aan haar verstrekte bijstandsuitkering opzettelijk te schenden. Zij heeft haar werkzaamheden en inkomsten als fokker van en handelaar in raskatten niet doorgegeven aan de Sociale Dienst van de gemeente [woonplaats] . Het leven van verdachte was daardoor in financieel opzicht makkelijker en ruimer, ten koste van de belastingbetaler.
Verdachte heeft met haar handelen misbruik gemaakt van het stelsel van sociale zekerheid zoals dat in Nederland geldt. Een uitkering is bedoeld om mensen die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Bijstandsfraude doet afbreuk aan de solidariteit en het draagvlak in de samenleving voor het stelsel van sociale voorzieningen en heeft tot gevolg dat het sociale stelsel wordt ondermijnd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij gedurende een lange periode – en ook na eerdere waarschuwingen – bewust misbruik heeft gemaakt van sociale voorzieningen, waarbij sprake is van een fors benadelingsbedrag. Door haar inlichtingenplicht te schenden, kon de gemeente niet vaststellen of verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met
30 september 2022 recht had op een bijstandsuitkering. De Sociale Dienst van de gemeente [woonplaats] heeft het hierdoor ontstane benadelingsbedrag berekend op € 122.704,88 en dit bedrag van verdachte teruggevorderd. De verdediging heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat hiertegen geen bezwaar is gemaakt en dat het terugvorderingsbesluit inmiddels onherroepelijk is geworden. Het benadelingsbedrag staat daarmee vast. De rechtbank ziet daarom ook geen redenen de alternatieve berekening van de verdediging over het benadelingsbedrag te volgen.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 16 november 2023, waarop alleen een opgelegde strafbeschikking vermeld staat in het kader van de Wegenverkeersweg 1994. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de omstandigheid dat haar bijstandsuitkering is beëindigd en dat zij het benadelingsbedrag moet terugbetalen. Verdachte heeft ter terechtzitting toegelicht dat zij hiervoor een betalingsregeling heeft getroffen en iedere maand een paar honderd euro aflost. Ook heeft verdachte ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij in het voorjaar werk heeft gevonden voor 32 tot 40 uur per week, waarmee zij in haar onderhoud kan voorzien.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, komt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beeld. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Aan de hand van verschillende benadelingsbedragen zijn oriëntatiepunten voor op te leggen straffen geformuleerd. Het betreffende oriëntatiepunt gaat bij een benadelingsbedrag gelegen tussen de € 70.000,- en € 125.000,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden, dan wel een daarmee corresponderende taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank merkt op dat deze oriëntatiepunten slechts een vertrekpunt zijn bij de op te leggen straf. De rechtbank houdt namelijk ook rekening met overige op de zaak betrekking hebben omstandigheden (waaronder de persoonlijke omstandigheden van verdachte), straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd en het doel dat met de straf wordt beoogd.
Met de op te leggen straf beoogt de rechtbank een duidelijk signaal aan verdachte, maar ook aan anderen, te geven dat het plegen van dergelijke feiten niet wordt getolereerd. De rechtbank vindt dat dit signaal in deze zaak niet moet worden gegeven door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenis, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf passend en geboden zijn. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de ernst van het feit benadrukt. Daarnaast dient die voorwaardelijke gevangenisstraf eraan bij te dragen dat verdachte ervan wordt weerhouden om in de toekomst wederom een (dergelijk) strafbaar feit te plegen. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat er meerdere momenten zijn geweest waarop het voor verdachte duidelijk moest zijn dat zij (actief) informatie moest verschaffen, maar dat zij dat – kennelijk tegen beter weten in – niet deed.
De rechtbank vindt, met name gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het kunnen behouden van de baan die zij nu heeft, dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf aan de hoge kant is. De rechtbank is al met al van oordeel dat het opleggen van een taakstraf van 160 uren (te vervangen door 80 dagen hechtenis) en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 80 dagen hechtenis;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de
gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. I. Helmich, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en
N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 december 2023.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 30 september 2022 te [woonplaats] , althans in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstands)uitkering krachtens die Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft zij, verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten tijdig en/of volledig (bij) (de afdeling Werk, Participatie en Inkomen/Sociale zaken van) de gemeente [woonplaats] op de hoogte te stellen en/of er over in te lichten en/of aan de gemeente [woonplaats] op te geven dat zij, verdachte, inkomsten vergaarde uit het fokken en/of handelen van/in katten.