ECLI:NL:RBMNE:2023:7266

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/16/563140 / FO RK 23-1144
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om provisionele voorzieningen in familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om provisionele voorzieningen in het kader van een familierechtelijke procedure. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Jurkovich, heeft verzocht om voorlopige voorzieningen met betrekking tot de zorgregeling en informatieregeling voor zijn minderjarige kind, dat bij de moeder woont. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.A. Prins, heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken van de vader.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van de vader niet voldoen aan de vereisten voor het treffen van provisionele voorzieningen, omdat deze verzoeken identiek zijn aan de verzoeken in de bodemprocedure. De rechtbank oordeelt dat het kennelijke doel van de vader is om een vervroegde behandeling te verkrijgen, wat als oneigenlijk wordt beschouwd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan wachten op de uitkomst van de bodemprocedure, en dat de huidige omgangsregeling al voorziet in voldoende contactmomenten tussen de vader en het kind.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen, met de overweging dat de moeder al voldoet aan haar wettelijke verplichtingen om de vader te informeren over het kind. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders in gesprek blijven met de hulpverlening en dat zij samen naar oplossingen moeten zoeken voor de omgangsregeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/563140 / FO RK 23-1144 (provisionele voorziening)
Beschikking van 22 december 2023
in de zaak van:
[vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Jurkovich (voorheen mr. R. van Vliet),
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.A. Prins.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader (met bijlagen), binnengekomen op 19 september 2023;
  • het verweerschrift van de moeder (met bijlagen) met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 17 november 2023;
  • het bericht van de vader (met bijlagen) van 27 november 2023 (via F9-formulier);
  • het bericht van de moeder (met bijlagen) van 28 november 2023 (via F9-formulier);
  • Het bericht van de vader (met bijlagen) van 30 november 2023 (via F9-formulier).
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 1 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader, met zijn advocaat;
  • de moeder, met haar advocaat;
  • namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [A] .
1.3.
Tussen partijen is onder zaaknummer C/16/563139 / FO RK 23-1143 ook een bodemgeschil aanhangig. Op de hiervoor genoemde zitting is ook het bodemgeschil behandeld, met uitzondering van het verzoek van de moeder om kinderalimentatie, dit laatste omdat de verweertermijn van vader tegen het verzoek om kinderalimentatie nog niet is verlopen. Onderhavige beschikking betreft enkel het verzoek om provisionele voorzieningen.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] .
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij alleen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] kan nemen.
2.4.
[minderjarige] is op grond van de huidige omgangsregeling elke week van dinsdag 14.30 uur uit school tot vrijdag naar school bij de vader, ook tijdens feestdagen en vakanties.
2.5.
De vader verzoekt de rechtbank in de bodemprocedure:
  • partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten;
  • de zorgregeling te wijzigen in die zin dat [minderjarige] de ene week van
  • een informatie- en consultatieregeling vast te stellen waarbij de moeder de vader betrekt in het leven van [minderjarige] op de momenten dat [minderjarige] bij haar is en de vader eenmaal per week op zondag per e-mail zal informeren over alle belangrijke aangelegenheden ten aanzien van [minderjarige] , op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per keer voor iedere keer dat de moeder in gebreke blijft met het voldoen aan de informatieregeling.
2.6.
Daarnaast verzoekt de vader als provisionele voorziening te bepalen dat zijn verzoeken over de zorgregeling en de informatieregeling worden toegewezen voor de duur van de procedure.
2.7.
De moeder is het hier niet mee eens. Zij wil dat de verzoeken van de vader worden afgewezen en verzoekt te bepalen dat de overdracht van [minderjarige] , wanneer dit niet via school gebeurt, plaatsvindt bij de woning van de betreffende ouder, waarbij de ene ouder [minderjarige] bij wisseling brengt bij de andere ouder.

3.De beoordeling

3.1.
De vader heeft de rechtbank verzocht provisionele voorzieningen te treffen. Een provisionele voorziening is een ordemaatregel die geldt voor de duur van de procedure tussen partijen (bodemprocedure). Een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv kan pas worden gedaan wanneer een bodemprocedure aanhangig is gemaakt. Verder is vereist dat er samenhang bestaat tussen hetgeen bij wijze van voorlopige voorziening wordt verzocht en het verzochte in de bodemprocedure en dat de verzoekende partij een voldoende belang heeft bij zijn verzoek, in die zin dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht.
3.2.
De rechtbank constateert dat niet aan alle vereisten op grond van de wet is voldaan. De gevraagde voorlopige voorzieningen hebben immers geen voorlopig karakter, in die zin dat deze alleen voor de duur van de procedure zouden moeten gelden, want zij zijn identiek aan de verzoeken van de vader over de zorg- en de informatieregeling in de bodemprocedure. Het kennelijke doel van de gevraagde voorlopige voorzieningen is een vervroegde behandeling op zitting geweest. In die zin is het doel oneigenlijk, maar wel bereikt.
3.3.
De behandeling in de bodemprocedure is aangehouden in verband met de verwijzing naar het uniform hulpaanbod (zie eerder onder 1.3). Partijen gaan nu kijken of ouderschapsbemiddeling voor hen werkt. De rechtbank vindt het onwenselijk dat dit traject wordt gecompliceerd door een (gewijzigde) tijdelijke omgangsregeling zonder dat daarvoor een goede reden is. De vader heeft ook niet goed kunnen uitleggen dat van hem redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht. Hij zegt dat hij [minderjarige] graag in het weekend wil zien omdat hij de doordeweekse zorg niet kan combineren met werk, maar hij heeft op dit moment geen werk en ook geen concreet uitzicht daarop. Verder stelt hij medische klachten te ervaren, naar de rechtbank begrijpt als gevolg van de huidige omgangsregeling, maar dat heeft hij verder niet toegelicht. Voor zover [minderjarige] inderdaad last heeft van de reisafstand van school naar het huis van de vader, zoals de vader stelt, maar de moeder betwist, is dat op zichzelf onvoldoende reden om nu in te grijpen. De rechtbank vindt het – net als de moeder overigens – wel belangrijk dat [minderjarige] ook in het weekend tijd met haar vader kan doorbrengen, maar dat is iets wat de ouders in de gesprekken met de hulpverlening moeten meenemen. Datzelfde geldt voor het verzoek van de moeder (voor zover dat ook is gedaan als provisionele voorziening) te bepalen dat de overdracht, voor zover die niet bij school is, bij de desbetreffende ouder thuis plaats vindt in plaats van bij de bushalte.
3.4.
Wat betreft de informatieregeling geldt dat de vader [minderjarige] op grond van de huidige zorgregeling al een aantal dagen per week ziet. Daardoor beschikt hij uit eigen waarneming al over informatie over hoe het met [minderjarige] gaat. Bovendien rust op de moeder de wettelijke verplichting de vader – als niet-gezaghebbende ouder – te informeren over [minderjarige] . De verzochte regeling voegt daar in feite niets aan toe, omdat deze niet concreter is dan al in zijn algemeenheid uit de wet voortvloeit. Volgens de moeder houdt zij zich aan haar verplichting en zal zij dat ook blijven doen. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Dat betekent dat ook de verzochte informatieregeling zal worden afgewezen bij gebrek aan belang.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzoeken af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. J.H.L. Beckers, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.