In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om provisionele voorzieningen in het kader van een familierechtelijke procedure. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Jurkovich, heeft verzocht om voorlopige voorzieningen met betrekking tot de zorgregeling en informatieregeling voor zijn minderjarige kind, dat bij de moeder woont. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.A. Prins, heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken van de vader.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van de vader niet voldoen aan de vereisten voor het treffen van provisionele voorzieningen, omdat deze verzoeken identiek zijn aan de verzoeken in de bodemprocedure. De rechtbank oordeelt dat het kennelijke doel van de vader is om een vervroegde behandeling te verkrijgen, wat als oneigenlijk wordt beschouwd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan wachten op de uitkomst van de bodemprocedure, en dat de huidige omgangsregeling al voorziet in voldoende contactmomenten tussen de vader en het kind.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen, met de overweging dat de moeder al voldoet aan haar wettelijke verplichtingen om de vader te informeren over het kind. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders in gesprek blijven met de hulpverlening en dat zij samen naar oplossingen moeten zoeken voor de omgangsregeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.