4.3Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid van de VOA
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de VOA betrouwbaar is, en zal zij de VOA voor het bewijs gebruiken. De rechtbank begrijpt uit het dossier en het verhandelde ter zitting dat de politie (in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)) een onderzoeksmethode heeft ontwikkeld om indicatieve snelheidsberekeningen uit te voeren op basis van de loggegevens die afkomstig zijn van de verkeersregelinstallatie. De VOA is gebaseerd op deze onderzoeksmethode, waarbij de indicatieve gemiddelde snelheid van de auto van verdachte is vastgesteld op basis van de (gecorrigeerde) afstand tussen de detectielussen van de verkeersregelinstallatie en de (gecorrigeerde) loggegevens van de verkeersregelinstallatie (tijd).
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksmethode en de toepassing daarvan door de verbalisanten in de onderhavige VOA. De rechtbank heeft evenmin reden om te twijfelen aan de deugdelijke werking van de betreffende verkeersregelinstallatie en detectielussen, temeer nu getuige-deskundige D. Juffer ter terechtzitting heeft verklaard dat de adequate werking van de detectielussen tijdens het forensisch onderzoek is gecontroleerd.
Het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (VOA) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 11 maart 2018 was op de Zielhorsterweg, op het T-kruispunt met de Sonnetweg, te Amersfoort, een rechtdoor rijdende personenauto, hierna te noemen voertuig 2, tegen een kerende personenauto, hierna te noemen voertuig 1, gebotst.
Bij dit incident waren de volgende voertuigen betrokken:
Voertuig 1: personenauto
Fabrieksmerk: Ford
Type: Fiesta
Voertuig 2: personenauto
Fabrieksmerk: Audi
Type: A4
Het incident vond gezien de rijrichting van beide voertuigen plaats op een recht weggedeelte van de Zielhorsterweg. De door betrokken voertuigen bereden rijbaan, in de richting van de Ringweg Koppel, was voor het T-kruispunt met de Sonnetweg ongeveer 6 meter breed en was verdeeld in 2 rijstroken, ieder ongeveer 3 meter breed.
Ingevolger artikel 20 onder a van het RVV 1990 bedroeg de ter plaats toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen 50 km/h.
Het verkeer op het kruispunt werd ten tijde van het incident geregeld door een verkeersinstallatie. De gegevens uit deze installatie zijn gebruikt voor het bepalen van de snelheid van voertuig 2.
Indicatieve snelheidsberekening
Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, is de indicatieve gemiddelde snelheid berekend waarmee de bestuurders het kruispunt waren genaderd.
De afstanden tussen de ingemeten detectielussen zijn in de berekening gecorrigeerd met 0,5 meter. Door de correctie ontstond een variatie in de lengte van elk traject van in totaal 1,0 meter.
Wij zagen dat de afstand van de lange detectielus tot de koplus op de door voertuig 2 bereden rijstrook 31,0 meter bedroeg. Na correctie was de minimale afstand 30,5 meter en de maximale afstand 31,5 meter.
Wij zagen op de door voertuig 2 bereden rijstrook dat detectielus D02_4 om 15:11:04.1 uur werd bezet en dat de detectie eindigde om 15:11:04.7 uur. In totaal was deze detectielus 0,6 seconde bezet.
We zagen dat detectielus D02_3 om 15:11:05.1 werd bezet en dat de detectie eindigde om 15:11:05.4 uur. In totaal was deze detectielus 0,3 seconde bezet.
Het verschil in tijd tussen aanvang van de bezetting van detectielus D02_4 en aanvang van de bezetting van detectielus D02_3 bedroeg 1,0 seconde.
De tijd tussen de verschillende detectorregistraties is gecorrigeerd met 0,1 seconde.
De gemiddelde snelheid is minimaal 30,5 meter in 1,1 seconde = 100 km/h en maximaal 31,5 meter in 0,9 seconde = 126 km/h.
Bepaling botspunt/botspositie
Het conflictpunt bevond zich ongeveer 11,9 meter voorbij de stopstreep en ongeveer 44,5 meter voorbij de eerste positie van detectie van de lange lus.
Op het moment dat voertuig 1 de detectielus D02_2 detecteerde duurde het nog 5,4 seconde voordat voertuig 2 detectielus D02_4 detecteerde. Voertuig 1 bevond zich bij een snelheid van 100 km/h nog 150,0 meter voor detectielus D02_4 op het moment dat voertuig 1 detectielus D02_2 detecteerde. Bij een snelheid van 126 km/h was deze afstand 189,0 meter.
Conclusie
De bestuurder van voertuig 2 heeft aanzienlijk sneller gereden dan de ter plaats toegestane maximum snelheid van 50 km/h. Als gevolg van deze snelheid was het voor de bestuurder van voertuig 1 moeilijker in te schatten of hij zijn voertuig kon keren en was het voor de bestuurder van voertuig 2 niet meer mogelijk het door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en hij hem kon overzien.
Vermijdbaarheid
De gemiddelde snelheid die voertuig 2 over de lange lus heeft gereden bedroeg 127 km/h
Wij verbalisanten merken op dat de remweg vanaf een snelheid van 127 km/h tot stilstand bij een remvertraging van 10 m/s² ruim 62 meter bedraagt, bij een remvertraging van 9 m/s² is de remweg ruim 69 meter en bij 8 m/s² is de remweg ruim 77 meter. Omdat de afstand vanaf aanvang lange lus tot de conflictplaats ruim 44 meter bedroeg kon voertuig 2 bij het oprijden van de lange lus zijn voertuig niet meer tot stilstand brengen tot de conflictplaats.
De remweg bij de toegestane maximumsnelheid, te weten 50 km/h, was bij een vertraging van 8 m/s² ongeveer 12 meter geweest.
De verklaring van getuige-deskundige D. Juffer ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – inhoudende:
De in de VOA in de paragraaf ‘Vermijdbaarheid’ op pagina 24 (pagina 79 van het dossier) berekende snelheid van 127 km/h die verdachte over de lange lus heeft gereden, betreft een indicatieve gemiddelde snelheid. Met toepassing van de correctiefactoren is sprake geweest van een snelheid van minimaal 106 km/h en maximaal 156 km/h. Daar waar in de VOA op pagina 24 (pagina 79 van het dossier) wordt gesproken over 5,4 seconde voordat voertuig 2 detectielus D02_4 detecteerde nadat voertuig 1 de detectielus D02_2 detecteerde, wordt 4,4 seconde bedoeld.
De verklaring van [slachtoffer] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
A: Ter hoogte van de kruising met de Sonnetweg keek ik in mijn linker buitenspiegel, ik deed mijn richtingaanwijzer aan naar links en maakte een bocht naar links teneinde op de rijbaan op de Zielhorsterweg te keren. In mijn spiegels zag ik geen andere auto en toen was er ineens de klap.
V: Heeft u ten gevolge van het ongeval letsel?
A: Ja, ik heb 4 gebroken ribben, mijn rechter sleutelbeen is gebroken, ik heb 3 wervels waar stukjes vanaf zijn gebroken.
De geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornamen]
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel ed)
- gebroken ribben links
- gebroken uitsteeksels van wervels
- geschatte duur van de genezing: onbekend
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 11/3/2018.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik was de bestuurder van de Audi A4 en beginnend bestuurder. Bij het eerste stoplicht had ik groen licht. Ik zag de auto van [slachtoffer] al ver van te voren op de rechter rijbaan. Ik ben toen op de linker rijbaan gaan rijden, zodat ik kon doorrijden. Toen ik zag dat het tweede stoplicht op groen sprong, heb ik gas bijgegeven. Vervolgens ben ik tegen de auto van [slachtoffer] aangereden.
Inleiding
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Verdachte reed op 11 maart 2018, als bestuurder van de Audi, met een te hoge snelheid over de Zielhorsterweg in de richting van Ringweg Koppel, een tweebaansweg in de bebouwde kom van Amersfoort. De twee rijstroken in de richting van Ringweg Koppel waren door middel van een onderbroken witte middenstreep verdeeld in voorsorteervakken, waarbij de linker rijstrook was bestemd voor recht doorgaand verkeer en de rechter rijstrook was bestemd voor recht doorgaand en rechts afslaand verkeer. De ter plaatse geldende maximumsnelheid was 50 km/h.
Verdachte is met te hoge snelheid de kruising met de Sonnetweg genaderd en is daar tegen de auto (Ford Fiesta) van [slachtoffer] aangereden, die een bijzondere manoeuvre uitvoerde. [slachtoffer] keerde zijn auto vanaf de rechter rijstrook naar links waar dat, gezien de plaatselijke situatie, niet mocht. Hoewel met de verdediging kan worden geconstateerd dat het ongeval waarschijnlijk niet had plaatsgevonden als [slachtoffer] zijn voertuig niet had gekeerd, gaat het er in deze zaak om of en in welke mate (ook) verdachte schuld heeft aan het ongeval. Daarbij geldt dat eventuele (eigen) schuld van het slachtoffer de schuld van verdachte niet opheft.
Vaststellingen op basis van de VOA
Uit de VOA blijkt dat het kruispunt met de Sonnetweg is uitgerust met een verkeersregelinstallatie. De installatie bestaat onder andere uit twee detectielussen in het wegdek. Detectielussen registreren het moment waarop het verkeer daar overheen rijdt. Het begin van de eerste (lange) detectielus is gelegen op een afstand van 44,5 meter van het punt waar beide voertuigen met elkaar in botsing zijn gekomen (het conflictpunt, gelegen op 11,9 meter van de stopstreep op het kruispunt).
Uit de VOA en de verklaring van de deskundige op de terechtzitting blijkt dat verdachte binnen de eerste (lange) detectielus na toepassing van de correctiefactoren heeft gereden met een indicatieve gemiddelde snelheid van minimaal 106 km/h en maximaal 156 km/h.
Uit de VOA volgt daarnaast dat bij een snelheid van 127 km/h de remweg van verdachte tussen de 62 en 77 meter was (afhankelijk van een remvertraging van 10 m/s of 8 m/s). De rechtbank heeft berekend dat als – in het voordeel van verdachte – wordt uitgegaan van een indicatieve gemiddelde snelheid van verdachte van 106 km/h, de remweg van zijn auto uitkomt op 43 tot 54 meter (afhankelijk van een remwegvertraging van 10m/s of 8 m/s). Deze berekening heeft de rechtbank gedaan door het kwadraat van de aanvangssnelheid (in meters per seconde) te delen door tweemaal de remvertraging (in meters per seconde). De rechtbank heeft berekend dat dit dezelfde berekening is die in de VOA is gebruikt. Uit de VOA blijkt ook dat als verdachte met de aldaar geldende maximum snelheid van 50 km/h had gereden, de remweg maximaal 12 meter was geweest (gebaseerd op de minst hoge remwegvertraging van 8 m/s). Ter terechtzitting heeft de deskundige verklaard dat bij de berekening van deze remwegen nog geen rekening is gehouden met de reactietijd die nodig is om een remming in te zetten.
Tot slot volgt uit de VOA en het verhandelde ter terechtzitting dat de auto van verdachte 4,4 seconden later de eerste (lange) detectielus opreed dan de auto van [slachtoffer] .
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bij het bepalen van schuld wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend rijgedrag, zeer onvoorzichtig/onoplettend rijgedrag en roekeloos rijgedrag.
De rechtbank is van oordeel verdachte schuld heeft aan het ontstaan van het ongeluk en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte reed 4,4 seconden later dan [slachtoffer] de eerste (lange) detectielus in met op dat moment een indicatieve gemiddelde snelheid van minimaal 106 km/h, wat een remweg oplevert van 43 tot 54 meter. Als verdachte op dat moment met een snelheid van 50 km/h had gereden, zou hij een remweg van maximaal 12 meter hebben gehad.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat het onduidelijk is wat zich exact heeft afgespeeld in de laatste seconden tussen het moment waarop verdachte de lange detectielus is binnengereden en het moment waarop beide voertuigen met elkaar in botsing zijn geraakt. Zo staat niet vast waar [slachtoffer] zijn voertuig precies naar links heeft gestuurd en hoeveel tijd verdachte heeft gehad daarop te anticiperen. De rechtbank is echter evenwel van oordeel dat verdachte met een dusdanig hoge snelheid (minimaal 106 km/h en dus in ieder geval ruim tweemaal de toegestane maximum snelheid van 50 km/h) over de eerste (lange) detectielus heeft gereden dat hij zichzelf elke mogelijkheid om adequaat op onverwachte situaties te anticiperen heeft ontnomen. Als verdachte zich aan de maximale snelheid had gehouden, zou de afstand tussen de beide auto’s per definitie groter zijn geweest, zou verdachte dus meer tijd hebben gehad om op de manoeuvre te anticiperen, en zou verdachte een (veel) kortere remweg hebben gehad. Daarbij komt dat verdachte een kruising met verkeerslichten naderde en – rekenend van de start van de eerste (lange) detectielus – gemiddeld nog minimaal 106 km/h reed terwijl de stopstreep van het kruispunt slechts (44,5 – 11,9 = 32,6) 33 meter was verwijderd. Nu hij op dat moment nog een remweg had van minimaal 43 meter, had verdachte zijn auto in geen geval meer voor de stopstreep van het kruispunt (waar de mogelijkheid bestaat dat verkeersdeelnemers oversteken of manoeuvres uitvoeren) tot stilstand kunnen brengen.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verdachte tekort is geschoten in de voorzichtigheid die in zijn algemeenheid van bestuurders van motorrijtuigen, en zeker van een beginnend bestuurder als verdachte destijds, mag worden verwacht. De rechtbank is op basis van het geheel van de gedragingen van verdachte van oordeel dat zijn rijgedrag moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig. Dit betekent dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW.
Letsel slachtoffer
Uit vaste jurisprudentie volgt dat de rechter bij de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel de volgende onderdelen kan betrekken: de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] door het ongeval letsel heeft opgelopen, te weten 3 gebroken ribben, een gebroken sleutelbeen en gebroken uitsteeksels van wervels. Uit de geneeskundige verklaring blijkt echter niets over enig medisch ingrijpen en de geschatte duur van genezing is onbekend. De rechtbank concludeert daarom dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank neemt wel aan dat, gezien de aard van het letsel, uit dat letsel tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Conclusie
De rechtbank is op basis van het geheel van de gedragingen van verdachte van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen zoals onder de bewezenverklaring nader omschreven.