ECLI:NL:RBMNE:2023:7202

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/16/559924 / FO RK 23-885
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding van het verzoek tot beëindiging van het gezag over een minderjarige in het kader van de evaluatie van begeleide omgang

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 21 december 2023, is het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, hierna [minderjarige 1], te beëindigen, aangehouden. De rechtbank heeft besloten dat het nog niet het juiste moment is om een beslissing te nemen, omdat zij de evaluatie van de begeleide omgang wil afwachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] sinds zijn geboorte in een onveilige situatie heeft verkeerd, wat heeft geleid tot een uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling. De moeder heeft in de afgelopen jaren aan haar herstel gewerkt, maar er zijn nog steeds zorgen over de kwetsbaarheid van [minderjarige 1] en de omgang met zijn moeder, die onder begeleiding plaatsvindt. De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek van de Raad aangehouden tot 1 maart 2024, om meer informatie te verkrijgen over de omgang en de mogelijkheden voor voortzetting van het gezag binnen een vrijwillig kader. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de GI uiterlijk op die datum moet rapporteren over de stand van zaken en de evaluatie van de omgang.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/559924 / FO RK 23-885 (beëindiging van het ouderlijk gezag)
Beschikking van 21 december 2023
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in Utrecht,
over het kind:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna: [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als
belanghebbendenaan:
[moeder], hierna: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N.A. de Kock,
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, hierna: de GI,
locatie Utrecht,
De heer [gezinshuisouder 1] en mevrouw [gezinshuisouder 2], hierna: de gezinshuisouders,
wonende te [woonplaats 1] .
De rechtbank merkt als
informantaan:
[vader], hierna: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoek van de Raad van 7 juli 2023 (met bijlagen), binnengekomen op 3 augustus 2023;
  • het bericht van de Raad van 23 augustus 2023 met als bijlage de bereidverklaring van de GI;
  • het verweerschrift van de moeder, binnengekomen op 22 november 2023.
1.2.
De verzoeken zijn door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 28 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader;
  • mevrouw [A] namens de Raad;
  • mevrouw [B] namens de GI.
1.3.
De gezinshuisouders hebben wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen, maar zijn niet naar de zitting gekomen.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 1] staat sinds 23 april 2020 (voorlopig) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is na de eerste ondertoezichtstelling telkens verlengd en loopt nu tot 23 juli 2024.
2.3.
Sinds 23 april 2020 is [minderjarige 1] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna telkens verlengd, de laatste keer tot 23 juli 2024.
2.4.
[minderjarige 1] verblijft sinds april 2020 in het huidige gezinshuis, dat toen nog als pleeggezin functioneerde.
2.5.
De Raad vraagt de rechtbank nu om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI met de voogdij te belasten. De GI heeft per brief van 17 augustus 2023 laten weten dat zij bereid is om de voogdij over [minderjarige 1] op zich te nemen.
2.6.
De moeder is het niet eens met dit verzoek van de Raad.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de beslissing op het verzoek tot gezagsbeëindiging van de Raad uitstellen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
De aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] is verstreken
3.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor dit kind duidelijk moet zijn waar het zal opgroeien. [1]
3.3.
[minderjarige 1] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Toen hij negen maanden oud was, is hij uit huis geplaatst. Op dat moment was er bij moeder sprake van alcoholproblematiek. Zij kon daardoor niet goed voor [minderjarige 1] zorgen en er ontstonden onveilige situaties voor hem. Toen hij in het pleeggezin aan kwam had [minderjarige 1] een achterstand in zijn ontwikkeling: hij kon niet omrollen, hij maakte weinig geluidjes, hij zakte vaak weg en hij stak niets in zijn mond waardoor het leek alsof hij nooit vast voedsel had gehad. Nu, drieënhalf jaar later, is er bij [minderjarige 1] sprake van kindeigen problematiek. Dat maakt hem extra kwetsbaar. Hij is erg prikkelgevoelig en functioneert waarschijnlijk op een benedengemiddeld intelligentieniveau. Sinds kort krijgt [minderjarige 1] medicatie om zijn prikkelverwerking te normaliseren. Met deze medicatie kan hij meer succeservaringen opdoen in het leren omgaan met nieuwe situaties. Daarnaast gaat [minderjarige 1] sinds kort naar school, naar speciaal onderwijs. Hij gaat daar nog niet alle dagen en ook geen hele dagen heen.
3.4.
Voor de rechtbank staat vast dat [minderjarige 1] niet zal terugkeren naar het gezin van de moeder. De rechtbank heeft al in mei 2021 geoordeeld dat het perspectief van [minderjarige 1] niet meer bij de moeder lag. Dit, kort gezegd, vanwege de verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek van de moeder waarvoor destijds een langdurige behandeling nodig zou zijn, in combinatie met het verstrijken van de aanvaardbare termijn waarbinnen [minderjarige 1] duidelijkheid over zijn toekomst zou moeten krijgen. Sindsdien heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] steeds verlengd. Op dit moment verblijft [minderjarige 1] al drieënhalf jaar in het pleeggezin/gezinshuis. [minderjarige 1] vraagt gelet op zijn kindeigen problematiek veel van de opvoeders en heeft een grote behoefte aan stabiliteit. In het gezinshuis krijgt hij deze stabiliteit. Hij is goed gehecht in het gezin en voelt zich veilig in de nabijheid van de gezinshuismoeder. Het staat voor de rechtbank ook nu vast dat het perspectief van [minderjarige 1] in het gezinshuis ligt en dat hij daar verder moet opgroeien totdat hij volwassen is. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] is nog steeds ruim verstreken.
Voorzetting in het vrijwillige kader?
3.5.
Soms kan de uithuisplaatsing van een kind na een periode van jeugdbeschermingsmaatregelen worden voortgezet op basis van vrijwilligheid en met behoud van het gezag van de ouder. Dat is wat de moeder graag wil. Daarom wil ze dat de rechtbank het verzoek om beëindiging van haar gezag afwijst. De rechtbank vindt dat er op dit moment nog onvoldoende informatie beschikbaar is om over het verzoek tot gezagsbeëindiging te beslissen. Er zijn namelijk wel een aantal positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder, maar aan de andere kant bestaan er ook risico’s. Aan de positieve kant staat dat de moeder sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] hard aan zichzelf heeft gewerkt. De moeder is al een lange tijd abstinent en ze heeft een behandeling gehad en afgerond bij Jellinek. De moeder heeft ook behandeling en/of begeleiding (gehad) van Moviera, Altrecht en Claudia Care Center. Verder heeft moeder nog een dochter, [minderjarige 2] . Zij is nu bijna twee jaar oud. [minderjarige 2] woont thuis bij de moeder en de moeder voorziet in een stabiele opvoedomgeving voor [minderjarige 2] . Daarnaast heeft de moeder sinds september 2023 een baan. De moeder heeft dus meer rust en stabiliteit in haar leven. Daar komt nog bij dat ze positief en intensief betrokken is in het leven van [minderjarige 1] . Ze heeft goed contact met de gezinsvoogd, met de school van [minderjarige 1] , met de kinderarts en met de gezinshuismoeder. Ze accepteert dat [minderjarige 1] in het gezinshuis opgroeit, hoe moeilijk ze dat ook vindt.
3.6.
Aan de andere kant ziet de rechtbank ook nog kwetsbaarheden. [minderjarige 1] is een zeer kwetsbaar jongetje dat erg gevoelig is voor spanning en prikkels. Mede daarom vindt de omgang van [minderjarige 1] met zijn moeder nog steeds onder begeleiding plaats. De rechtbank vindt dit gegeven een contra-indicatie voor een voortzetting op vrijwillige basis van de plaatsing van [minderjarige 1] in het gezinshuis. Want kennelijk moet op dit moment een onafhankelijke derde beslissen over de vorm van de omgang. Die beslissing kan in de ogen van de rechtbank niet in de handen van de moeder liggen, wat wel zou moeten als de plaatsing van [minderjarige 1] in het gezinshuis in het vrijwillig kader, dus met behoud van het gezag van de moeder, wordt voortgezet. Het is niet goed denkbaar dat de moeder en de pleegmoeder in onderling overleg kunnen beslissen of de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] al dan niet onder begeleiding moet plaatsvinden. Zij hebben op dit moment een goede band en die relatie moet niet onder druk komen te staan. Zo’n onafhankelijke derde moet daarom degene zijn die in zoverre het gezag van de moeder kan beperken. Dit zou pleiten voor beëindiging van het gezag van de moeder.
3.7.
De rechtbank heeft van de GI begrepen dat de begeleide omgang in januari 2024 zal worden geëvalueerd. Het is onbekend wat het resultaat van die evaluatie zal zijn. De rechtbank wil dit resultaat graag kunnen meewegen in haar beoordeling van het verzoek van de Raad. Daarom is nu nog niet het juiste moment aangebroken om een beslissing te nemen over het gezag. Dit betekent dat de rechtbank de beslissing op de verzoeken van de Raad zal aanhouden in afwachting van het resultaat van de evaluatie van de begeleide omgang. Daarnaast kan de periode van uitstel worden gebruikt om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor voortzetting van de huidige situatie binnen een vrijwillig kader.
Hoe nu verder?
3.8.
De rechtbank zal de beslissing op de verzoeken van de Raad aanhouden tot 1 maart 2024. Uiterlijk op 1 maart 2024 wil de rechtbank van de GI vernemen wat de stand van zaken is, hoe de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] verloopt, wat de conclusies zijn over de omgang naar aanleiding van de evaluatie met Konfia in januari 2024 en in hoeverre zal worden toegewerkt naar onbegeleide omgang. Ook wil de rechtbank daarbij het standpunt van de GI horen over de mogelijkheden van voortzetting van het gezag binnen het vrijwillig kader. Vervolgens wil de rechtbank binnen twee weken daarna, uiterlijk op 15 maart 2024, een schriftelijke reactie ontvangen van de (advocaat van de) moeder en van de Raad. De rechtbank wil ook van de Raad weten of hij zijn verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt en of de zaak opnieuw op zitting behandeld moet worden of dat een langere aanhouding van de zaak nodig is. Daarna zal de rechtbank beslissen over de verdere voortgang van de procedure.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
houdt de beslissing op de verzoeken van de Raad om het gezag van de moeder over [minderjarige 1] te beëindigen en de GI te benoemen tot voogd van [minderjarige 1] pro forma aan tot
1 maart 2024;
4.2.
verzoekt
de GIom de rechtbank
uiterlijk 1 maart 2024schriftelijk te informeren over de stand van zaken, hoe de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] verloopt, wat de conclusies zijn over de omgang naar aanleiding van de evaluatie met Konfia in januari 2024, in hoeverre zal worden toegewerkt naar onbegeleide omgang en welke mogelijkheden de GI ziet voor voortzetting van het gezag van de moeder binnen het vrijwillig kader, met het verzoek deze schriftelijke informatie ook te zenden aan de advocaat van de moeder en aan de Raad;
4.3.
verzoekt
de (advocaat van de) moeder en de Raadom
uiterlijk 15 maart 2024te reageren op het bericht van de GI, met het verzoek aan
de Raadom te laten weten of hij zijn verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt en of de zaak opnieuw op zitting behandeld moet worden of dat een langere aanhouding van de zaak nodig is.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. G.L.M. Urbanus (voorzitter), mr. R.M. Maliepaard en mr. N.W. Verbruggen – van Heijst, kinderrechters, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW).