ECLI:NL:RBMNE:2023:720

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
10298279
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en arbeidsongeschiktheid met betrekking tot ziekte en bedrijfsartsbeoordeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, een besloten vennootschap aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde betaling van loon over de maanden december 2022 en januari 2023, alsook over de maanden daarna zolang zijn arbeidsongeschiktheid voortduurt. De werknemer had zich op 17 juni 2022 ziekgemeld, maar de bedrijfsarts concludeerde op 1 juli 2022 dat er geen sprake was van ziekte of gebrek. Na meerdere ziekmeldingen en een eerdere afwijzing van een loonvordering in een kort geding, stelde de werknemer opnieuw een vordering in. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op loon, omdat hij zich op 12 december 2022 ziek had gemeld en de bedrijfsarts akkoord ging met deze ziekmelding. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet bevoegd was om de arbeidsongeschiktheid van de werknemer vast te stellen, dit was voorbehouden aan de bedrijfsarts. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer toe, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en veroordeelde de werkgever tot betaling van de proceskosten. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 10298279 LV EXPL 23-4 RD/960
Kort geding vonnis van 23 februari 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E. Dunbar (De Unie),
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.W. Both.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met de producties 1 tot en met 23, van 31 januari 2023;
  • de op 6 februari 2023 door [eiser] toegezonden productie 24;
  • de conclusie van antwoord in kort geding met de producties 1 tot en met 6.
1.2.
De mondelinge behandeling was in Almere op 13 februari 2023. [eiser] was aanwezig met mr. Dunbar. Namens [gedaagde] zijn de heer [naam 1] (indirect bestuurder) en de heer [naam 2] (bedrijfsleider) aanwezig geweest met mr. Both. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Mr. Dunbar heeft ook een pleitnota voorgelezen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 januari 2009 bij [gedaagde] in dienst getreden als vertegenwoordiger.
2.2.
[eiser] heeft zich op 17 juni 2022 ziekgemeld.
2.3.
De bedrijfsarts heeft op 1 juli 2022 geconcludeerd dat geen sprake is van ziekte of gebrek bij [eiser] . Hij adviseert partijen om via mediation tot een oplossing te komen. Dat is niet gelukt.
2.4.
[gedaagde] heeft de loonbetaling aan [eiser] vanaf 1 juli 2022 stopgezet.
2.5.
[eiser] heeft zich op 15 augustus 2022 en 1 november 2022 opnieuw ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft op 23 september 2022 en 21 november 2022 geconcludeerd dat [eiser] niet arbeidsongeschikt is als gevolg van ziekte of gebrek.
2.6.
Bij dagvaarding in kort geding van 12 oktober 2022 heeft [eiser] onder andere betaling van loon gevorderd vanaf juli 2022. In het vonnis van 24 november 2022 is de vordering van [eiser] afgewezen. De kantonrechter heeft de schuld voor de situatieve arbeidsongeschiktheid van [eiser] bij [eiser] neergelegd en concludeert dat hij onvoldoende grond had om het werk neer te leggen.
2.7.
[eiser] heeft zich op 30 november 2022 beschikbaar gesteld om het werk te hervatten. [gedaagde] en [eiser] hebben op 2 december 2022 een gesprek gehad over het hervatten van werkzaamheden. In vervolg op dit gesprek is [eiser] op 5 december 2022 gestart met een automatiseringscursus op het kantoor van [gedaagde] .
2.8.
Op 12 december 2022 heeft [eiser] , op zijn verzoek, een digitaal consult met de bedrijfsarts gehad. De bedrijfsarts komt tot de volgende rapportage:

De heer [eiser] heeft een gesprek met mij aangevraagd.
Het gaat zodanig slecht met hem dat ik akkoord ben dat hij zich heden ziekmeldt voor eigen werk.
Ik wil hem binnenkort graag weer zien om zijn situatie beter te kunnen inschatten. (…)
Prognose onzeker
2.9.
[eiser] heeft zich op 12 december 2022 ziekgemeld.
2.10.
In de rapportage van 5 januari 2023 vermeldt de bedrijfsarts dat hij medische informatie van de hoofdbehandelaar van [eiser] op gaat vragen om een oordeel te kunnen gaan geven over zijn arbeids(on)geschiktheid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] (de kantonrechter begrijpt: [gedaagde] ) te veroordelen tot het betalen van het loon over de maanden december 2022, januari 2023 en voor zover opeisbaar over iedere maand zolang het dienstverband voortduurt ter hoogte van € 4.152,02 bruto per maand;
II. een bedrag van € 790,20 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. de wettelijke rente en wettelijke verhoging over alle gevorderde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van de algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, een bedrag aan salaris van de gemachtigde daaronder begrepen;
V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de in goede justitie te bepalen nakosten, conform de aanbeveling van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren van 2 oktober 2012 te bepalen op een half salarispunt van het toegewezen salaris, met een maximum van € 124,00.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is het met [eiser] eens dat hij vanaf december 2022 recht heeft op loon. De kantonrechter zal dit uitleggen, maar eerst wordt uitgelegd waarom [eiser] , anders dan [gedaagde] meent, ontvankelijk is.
[eiser] is ontvankelijk
4.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij rauwelijks is gedagvaard. Als daar al sprake van is, heeft dat niet tot gevolg dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moet worden zoals [gedaagde] meent. Wel kan rauwelijks dagvaarden van invloed zijn op de kostenveroordeling. Maar van rauwelijks dagvaarden is in deze zaak geen sprake. De gemachtigden hebben namelijk na de ziekmelding van [eiser] op 12 december 2022 gecorrespondeerd over onder andere het recht op loon, waarbij mr. Dunbar schreef het onbegrijpelijk te vinden dat het loon niet wordt betaald en mr. Both vol hield dat geen aanleiding was voor het betalen van loon. Gelet hierop had het voor mr. Both duidelijk moeten zijn om welke reden om verhinderdata werden gevraagd. Op 24 januari 2022 heeft de rechtbank aan mr. Dunbar bericht wanneer het kort geding zou plaatsvinden. Mr. Dunbar heeft hiervan mededeling gedaan aan mr. Both op 26 januari 2022. [gedaagde] is daardoor niet onevenredig geschaad in haar belangen. Zij heeft nog ruim twee weken gehad om zich voor te bereiden op de zitting. Een dergelijke termijn is niet ongebruikelijk in een kort geding procedure. Daarbij was er voor [gedaagde] zelfs voldoende tijd een conclusie van antwoord in te dienen. Ook de omstandigheid dat geen sprake is van een deskundigenoordeel is niet relevant, want dat is in kort geding geen regel.
Geldvordering in kort geding
4.3.
[eiser] vordert de betaling van loon. Omdat dus sprake is van een geldvordering moet beoordeeld worden of hij een spoedeisend belang heeft bij de door hem ingestelde vorderingen. Verder moet het aannemelijk zijn dat de rechter in een bodemprocedure zijn vordering zal toewijzen. Daarom zal een voorlopige beoordeling moeten plaatsvinden van de aspecten van de zaak aan de hand van wat partijen daarover feitelijk naar voren hebben gebracht. Voor nader onderzoek of voor bewijslevering is in kort geding in principe geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. Tot slot moet in de belangenafweging het risico van onmogelijkheid van terugbetaling worden betrokken.
Spoedeisend belang
4.4.
Loonvorderingen zijn naar hun aard vrijwel altijd spoedeisend. Dat is ook in dit geval zo. [eiser] heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat hij steeds meer schulden opbouwt, omdat hij al lange tijd geen loon meer krijg van [gedaagde] . Dat is door [gedaagde] niet betwist.
Het is aannemelijk dat [eiser] recht heeft op loon vanaf december 2022
4.5.
[eiser] heeft zich op 30 november 2022 beschikbaar gesteld om het werk bij [gedaagde] te hervatten. Na een gesprek op 2 december 2022 is hij op 5 december 2022 op het werk verschenen. Hij is gestart met de volgens [gedaagde] noodzakelijke cursus. Op 12 december 2022 heeft [eiser] zich weer ziek gemeld. Er kan dus geen discussie bestaan over de vraag of [eiser] recht heeft op loon over de periode van 30 november 2022 tot 12 december 2022.
4.6.
Ook sinds de ziekmelding van 12 december 2022 heeft [eiser] recht op loon. [gedaagde] meent dat [eiser] niet arbeidsongeschikt is. Maar het is niet aan [gedaagde] om vast te stellen of [eiser] ziek is of niet, maar aan de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft op 12 december 2022 aangegeven akkoord te kunnen gaan met een ziekmelding door [eiser] . [eiser] heeft zich vervolgens ziekgemeld. Hierdoor is een nieuwe situatie ontstaan ten opzichte van de beoordeling door de bedrijfsarts op 21 november 2022. Tot het tegendeel is gebleken geldt dat [eiser] sinds 12 december 2022 arbeidsongeschikt is en dus moet [gedaagde] loon aan hem te (door)betalen. Dat [eiser] op het moment van ziekmelding volgens [gedaagde] niet zijn reguliere werkzaamheden verrichtte, maar een cursus volgde, is niet relevant. Net zo min als dat de bedrijfsarts informatie heeft opgevraagd van de behandelaar van [eiser] . Dit houdt enkel in dat de bedrijfsarts meer informatie nodig heeft om in kaart te brengen of en zo ja welke beperkingen [eiser] precies heeft om vervolgens een advies te kunnen geven over het verrichten van (re-integratie)werkzaamheden.
Restitutierisico
4.7.
Het spoedeisend belang bij de loonvordering is gelegen in de omstandigheid dat [eiser] in de kosten van levensonderhoud moet kunnen voorzien en daarvoor afhankelijk is van het loon. Dit maakt ook dat van een zeker restitutierisico sprake is. Het legt echter onvoldoende gewicht in de schaal om de vordering van [eiser] af te wijzen. Door [gedaagde] is ook geen beroep gedaan op het restitutierisico.
[eiser] heeft recht op buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing, [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. Het gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen.
[eiser] heeft recht op wettelijke verhoging, wettelijke rente, proceskosten en nakosten
4.9.
De wettelijke verhoging zal op grond van artikel 7:625 BW toegewezen worden over het te laat betaalde loon. De wettelijke rente zal ook over het te laat betaalde loon worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] de buitengerechtelijke kosten al heeft voldaan, als gevolg waarvan renteschade is ontstaan.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 132,28
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde €
792,00
totaal € 1.168,28
4.11.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals weergegeven in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.12.
Tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring is geen verweer gevoerd door [gedaagde] . Deze vordering zal daarom worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van het loon ter hoogte van € 4.152,02 bruto per maand over de maanden december 2022 en januari 2023 en over iedere maand daarna zolang de arbeidsongeschiktheid van [eiser] voortduurt;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over het onder 5.1 genoemde te laat betaalde loon;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over de onder 5.1 en 5.2 genoemde bedragen vanaf de verschuldigdheid tot de voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 790,20 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.168,28, waarin begrepen € 792,00 aan salaris gemachtigde;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2023.