In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, een besloten vennootschap aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde betaling van loon over de maanden december 2022 en januari 2023, alsook over de maanden daarna zolang zijn arbeidsongeschiktheid voortduurt. De werknemer had zich op 17 juni 2022 ziekgemeld, maar de bedrijfsarts concludeerde op 1 juli 2022 dat er geen sprake was van ziekte of gebrek. Na meerdere ziekmeldingen en een eerdere afwijzing van een loonvordering in een kort geding, stelde de werknemer opnieuw een vordering in. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op loon, omdat hij zich op 12 december 2022 ziek had gemeld en de bedrijfsarts akkoord ging met deze ziekmelding. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet bevoegd was om de arbeidsongeschiktheid van de werknemer vast te stellen, dit was voorbehouden aan de bedrijfsarts. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer toe, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en veroordeelde de werkgever tot betaling van de proceskosten. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.