ECLI:NL:RBMNE:2023:7190

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/16/562335 / FO RK 23-1080
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van de gecertificeerde instelling tot voogdij over minderjarigen

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming tegen de ouders van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad verzocht om beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders, omdat de kinderen sinds 7 juni 2021 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI) en met spoed uit huis zijn geplaatst. De ouders zijn het niet eens met dit verzoek, maar de rechtbank oordeelt dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd in de thuissituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorg en opvoeding van de kinderen te dragen, mede door ernstige zorgen die naar voren zijn gekomen uit een NIFP-onderzoek. De rechtbank heeft besloten het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank benadrukt dat het belangrijk is dat de kinderen in een veilige en stabiele omgeving opgroeien, en dat de ouders betrokken blijven in hun leven, ook al hebben zij geen gezag meer. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/562335 / FO RK 23-1080 (beëindiging van het ouderlijk gezag)
Beschikking van 21 december 2023
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming,regio Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in Utrecht,
over de kinderen:
[minderjarige 1], geboren op [2011] in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren op [2014] in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vader], hierna: de vader, en
[de moeder], hierna: de moeder, samen te noemen: de ouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K.R. Koopman,
Familie [gezinsouders] ,
hierna: de gezinshuisouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna: de GI.
gevestigd in Amsterdam-Zuidoost.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de Raad (met bijlagen), binnengekomen op 29 augustus 2023;
  • het verweerschrift van de ouders (met bijlagen).
1.2.
De verzoeken zijn door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 28 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat;
  • de gezinshuisouders;
  • mevrouw [A] namens de Raad;
  • mevrouw [B] namens de GI.
1.3.
Op de zitting heeft de advocaat van de ouders een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1] gevraagd wat hij van het verzoek vindt. [minderjarige 1] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn mening te geven.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 7 juni 2021 (voorlopig) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is na de eerste ondertoezichtstelling telkens verlengd en loopt nu tot 17 juni 2024.
2.3.
Sinds 7 juni 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een machtiging van de kinderrechter met spoed uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna telkens verlengd, de laatste keer tot 17 juni 2024.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 25 augustus 2021 in het huidige gezinshuis.
2.5.
De Raad vraagt de rechtbank nu om het gezag van de ouders te beëindigen en de GI met de voogdij te belasten. De GI heeft in een brief van 21 april 2023 laten weten dat zij bereid is om de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich te nemen.
2.6.
De ouders zijn het niet eens met dit verzoek van de Raad.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigen en de GI met de voogdij over hen belasten. De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij zo beslist.
Gezagsbeëindiging
3.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor dit kind duidelijk moet zijn waar het zal opgroeien. [1]
De ernstige ontwikkelingsbedreiging
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden in hun ontwikkeling ernstig bedreigd. De kinderen zijn erg beschadigd in de thuissituatie bij de ouders en hun ontwikkeling is tegengehouden.
3.4.
Bij [minderjarige 1] is sprake van een autismespectrumstoornis, hij functioneert op zeer moeilijk lerend niveau en laat een zelfredzaamheid zien die daarbij aansluit. Hij heeft een achterstand in zijn sociale ontwikkeling. [minderjarige 1] gaat naar het voortgezet speciaal onderwijs. In de thuissituatie bij de ouders heeft [minderjarige 1] veel zorgen gehad over zijn broertje. De angsten en zorgen van zijn ouders kreeg [minderjarige 1] mee en hij voelde zich enorm verantwoordelijk voor [minderjarige 2] . Hierdoor kwam [minderjarige 1] onvoldoende toe aan zijn eigen ontwikkeling. Vorig jaar had [minderjarige 1] een moeilijke periode, hij kampte met veel boosheid en frustratie. Sinds hij hulp heeft gekregen van Karakter gaat het weer beter met hem en kunnen de gezinshuisouders weer beter bij hem aansluiten. Wel wordt gezien dat hij nog steeds een vol hoofd heeft na de omgang met zijn ouders.
3.5.
Bij [minderjarige 2] is er sprake van problemen door mishandeling en verwaarlozing. Bij het begin van de plaatsing bij de gezinshuisouders gebruikte [minderjarige 2] nog een rolstoel en slikte hij pijnmedicatie en anti-epileptica. Hij had ook verschillende therapieën, zoals logopedie, fysiotherapie en ergotherapie. [minderjarige 2] is in de thuissituatie bij zijn ouders lange tijd geremd in zijn ontwikkeling. In het gezinshuis is alle medicatie afgebouwd en nu heeft hij geen klachten meer. De behandelingen bij diverse artsen zijn afgerond en de kinderarts is niet meer betrokken. [minderjarige 2] heeft niet langer een rolstoel nodig en gebruikt geen medicatie meer. [minderjarige 2] heeft sinds de plaatsing ook een enorme ontwikkeling doorgemaakt op cognitief gebied. Hij zit nu op een reguliere basisschool en scoort hoog op zijn Cito’s. Op sociaal-emotioneel gebied loopt [minderjarige 2] nog wel achter vergeleken met zijn leeftijdsgenoten. Op dit moment ervaart [minderjarige 2] een moeizame periode wat betreft het contact met zijn ouders. Hij is erg boos en gefrustreerd en vindt het moeilijk om dingen een plek te geven. Er wordt vermoed dat hij bezig is met traumaverwerking. [minderjarige 2] staat nu op de wachtlijst bij Karakter voor hulp.
Ouders zijn niet meer in staat de verzorging en opvoeding te dragen
3.6.
De ouders kunnen de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer dragen. Uit het NIFP-onderzoek in 2022 komen ernstige zorgen naar voren over de ouders en de opvoedomgeving bij de ouders van beide jongens. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat bij beide ouders sprake is van PCF (Pediatric Condition Falsification), een nagebootste stoornis opgedrongen aan iemand anders. De ouders herkennen zich niet in deze diagnose, zij hebben in hun ogen alleen uit zorg voor de kinderen gehandeld. Zij erkennen hierdoor ook niet wat er allemaal is gebeurd. Daarnaast is er bij de moeder sprake van een lichte verstandelijke beperking, een autismespectrumstoornis, een conversiestoornis en een somatische-symptoomstoornis. Ook worden bij haar borderline persoonlijkheidstrekken gezien.
3.7.
Het valt te prijzen dat de ouders binnen hun mogelijkheden hebben meegewerkt aan het NIFP-onderzoek en dat zij hulp hebben gezocht naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek. Maar dat heeft nog onvoldoende geleid tot een verbetering van de situatie. Voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] is de omgang met de ouders erg belastend. De frequentie van de omgang is daarom teruggebracht naar eens per vier weken. De omgang heeft een grote impact op de jongens. Zij ervaren buitengewoon veel spanning rondom de bezoeken met de ouders. In de aanloop naar ieder bezoek wordt een forse toename van spanning gezien, waarbij beide jongens in hun ontwikkeling stagneren. [minderjarige 2] laat een terugval zien in zindelijkheid en hij wil zijn ouders niet meer ‘papa en mama’ noemen. [minderjarige 1] is bang dat de ouders dingen tegen hem zeggen die hij niet wil, bijvoorbeeld dat hij thuis moet komen wonen. [minderjarige 1] heeft vaak een vol hoofd na de omgang en moeite met schakelen. Vermoed wordt dat bij iedere omgang een trigger ontstaat waardoor de jongens herinnerd worden aan het ziek zijn van [minderjarige 2] en aan de periode bij de ouders thuis die niet fijn was. Het contact tussen de ouders en de kinderen zal dus steeds gemonitord moeten worden, zodat goed beoordeeld kan worden welke vorm en frequentie van contact het meest in het belang van de kinderen is.
Het opgroeiperspectief ligt in het gezinshuis
3.8.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds 25 augustus 2021 in dit gezinshuis en zij ontwikkelen zich daar goed. Het gezinshuis kan goed aansluiten bij wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben. In 2022 is in een perspectiefonderzoek door het NIFP bepaald dat het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezinshuis ligt. De GI heeft dit standpunt gevolgd en heeft de rechtbank daarom steeds verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen. In de beschikking van 22 september 2022 heeft de rechtbank deze lijn onderschreven. De rechtbank oordeelde toen dat de kinderen niet konden wachten totdat de opvoedsituatie bij de ouders zodanig zou zijn verbeterd dat de kinderen weer thuis zouden kunnen wonen. Dit omdat het volgens het NIFP een paar jaar kon duren voordat de situatie voor de kinderen goed genoeg zou zijn. De kinderen ervaarden toen veel spanning en onrust door de onduidelijkheid over waar zij mogen wonen en zij hadden behoefte aan duidelijkheid. In maart 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Volgens het hof is voldoende vast komen te staan dat de positieve ontwikkeling bij de kinderen komt doordat zij niet meer bij de ouders wonen en niet langer in een gezin verblijven waarin sprake is van ernstige problematiek. Dat maakte dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk was. De rechtbank is nu van oordeel dat die situatie niet veranderd is. Het staat voor de rechtbank daarom vast dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezinshuis ligt en dat zij daar verder moeten opgroeien totdat zij volwassen zijn. Volgens de wet betekent dat dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verstreken. Er is rust en duidelijkheid nodig voor de kinderen en zij moeten weten waar zij mogen opgroeien. De ouders zijn het daarmee eens.
Geen alternatieven mogelijk
3.9.
De rechtbank vindt het niet in het belang om de huidige situatie, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing steeds verlengd moeten worden, door te laten lopen. Iedere verlengingszitting is belastend, met name omdat [minderjarige 1] en straks ook [minderjarige 2] bij iedere zitting uitnodiging zullen krijgen voor een gesprek met de kinderrechter.
3.10.
Soms is het voortzetten van de plaatsing van een kind in een gezinshuis op vrijwillige basis mogelijk.
Dat is hier niet het geval. Hoewel er tot nu toe geen problemen zijn ontstaan met het geven van toestemmingen door ouders, is het voor de kinderen heel belastend dat de ouders overal toestemming voor moeten geven. Het feit dat de ouders nu aangeven overal aan mee te willen en zullen werken, maakt dit niet anders. De kinderen hebben een groot gevoel van onveiligheid overgehouden aan vroeger en aan de beslissingen die de ouders in de uitvoering van hun ouderlijk gezag hebben genomen. Deze beslissingen waren immers in strijd met het belang van de kinderen. Vooral [minderjarige 2] is hier veel mee bezig. Zodra er post voor hem komt, wordt hij onrustig. Het zorgt voor onrust bij hem dat zijn ouders toestemming moeten geven voor zaken die over hem gaan. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat deze emotionele spanning en stress bij de kinderen wordt weggenomen. Bovendien vindt de rechtbank begeleide omgang in dit geval een contra-indicatie voor voortzetting in het vrijwillige kader. De begeleide omgang maakt het nodig dat een onafhankelijke derde beslissingen kan nemen over de vorm en de frequentie van de omgang. Als de ouders hun gezag zouden behouden, zouden zij zelf moeten overleggen met de gezinshuisouders en SamenZijn Company om te beslissen of hun contact met de kinderen kan worden uitgebreid. Dat kan niet van de ouders verwacht worden. Daar komt bij dat het voor een voortzetting in het vrijwillige kader nodig is dat de ouders volledig achter de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis staan. De ouders hebben hier een lange tijd niet achter gestaan. Sinds kort geven zij aan dit wel te doen en zij willen ook graag tegenover de kinderen uitspreken dat zij het goed vinden dat de kinderen opgroeien in het gezinshuis. Deze ontwikkeling is pril, en het is de vraag of de ouders blijvend achter het verblijf van de kinderen in het gezinshuis kunnen blijven staan. Voor de kinderen is het nodig dat zij zeker weten dat ze in het gezinshuis mogen opgroeien. Daarom is een gezagsbeëindiging in deze situatie het meest passend.
Voogdij
3.11.
Omdat het gezag van de ouders wordt beëindigd, is de vraag wie de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet uitoefenen. De Raad adviseert om de GI met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het belangrijk is dat een neutrale persoon wordt belast met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Een neutrale persoon zal in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] handelen en niet met conflicterende belangen te maken hebben. De GI kan erop toezien dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich positief blijven ontwikkelen in het gezinshuis en kan het contact met de ouders onderhouden. Ook kan de GI als brug fungeren tussen de ouders en de gezinshuisouders.
3.12.
Deze beslissing verandert niet dat het voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belangrijk is dat de ouders betrokken blijven in hun leven en dat de ouders contact met hen hebben. Zij blijven immers altijd de ouders van de kinderen. Zoals de gezinshuisouders op de zitting ook hebben toegelicht: of de ouders wel of geen gezag hebben maakt voor hen niet uit, zij blijven de verplichting voelen om de ouders te informeren over de kinderen en hen zo bij de kinderen betrokken te houden.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.13.
De advocaat van de ouders heeft in haar pleitnota verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, waarin die rechtbank heeft overwogen dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring ervoor zorgt dat de ondertoezichtstelling eindigt. Als hoger beroep wordt ingesteld, en het hoger beroep slaagt, dan herleeft de ondertoezichtstelling niet automatisch. Dat betekent dat de GI dan niet meer betrokken is. De advocaat van de ouders vraagt de rechtbank om nu om dezelfde reden de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.14.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zoals door de advocaat van de ouders is verzocht. Als de ouders hoger beroep instellen en het gerechtshof de uitspraak van de rechtbank vernietigt, kan de Raad opnieuw verzoeken om een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing als dat op dat moment nodig is. Bovendien vindt de rechtbank het voor de kinderen nodig dat het gezag nu op korte termijn bij de ouders wordt weggehaald en bij de GI komt te liggen. Daarvoor is een uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring nodig. Dat betekent dat de rechtbank deze beslissing wel uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, zoals door de Raad is verzocht. Het gevolg daarvan is dat deze beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
4.2.
benoemt de GI tot voogd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het overige of anders verzochte af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.M. Maliepaard (voorzitter), mr. G.L.M. Urbanus, en mr. N.W. Verbruggen – van Heijst, kinderrechters, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW).