ECLI:NL:RBMNE:2023:7141

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
564497
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kerkenrechtelijk geschil over inzage in vertrouwelijke brief van voormalig predikant

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vordert eiser inzage in een vertrouwelijke brief van een voormalig predikant aan de kerkenraad van de gedaagde. De brief betreft een klacht van de voormalig predikant over een bezoek van eiser aan hem, waarbij gevoelige onderwerpen aan de orde kwamen. Eiser, die lid is van de gedaagde, heeft om inzage in deze brief gevraagd, maar de gedaagde heeft dit geweigerd. Eiser stelt dat hij recht heeft op inzage op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De gedaagde heeft echter geconcludeerd tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter en heeft de vorderingen van eiser afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering op grond van artikel 843a Rv in een kerkelijke procedure moet worden beslecht, waardoor de voorzieningenrechter onbevoegd is. De vordering op basis van de AVG werd ook afgewezen, omdat de gedaagde voldoende heeft aangetoond dat het weigeren van inzage noodzakelijk en evenredig is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, omdat hij ongelijk kreeg in zijn vorderingen. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 22 november 2023 behandeld en het vonnis is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/564497 / KG ZA 23-558
Vonnis in kort geding van 22 november 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaten: mr. J.W. Janssens en mr. P.J. den Boef,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T. van Kooten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 oktober 2023 met producties 1 tot en met 16
- de oor [gedaagde] op 30 oktober 2023 ingediende producties 1 tot en met 6
- de door [eiser] op 30 oktober 2023 ingediende producties 17 en 18
- de mondelinge behandeling van 2 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
[eiser] kerkt bij de [gedaagde] . Hij vraagt in deze procedure afgifte/inzage van een brief die een voormalig predikant van [gedaagde] , Ds. [A] (hierna: de voormalig predikant) in april 2023 heeft gestuurd aan de kerkenraad van de [gedaagde] (hierna: de kerkenraad). De voormalig predikant beklaagt zich in die brief (hierna: de brief) – zoveel is duidelijk – over een bezoek dat [eiser] met een ouderling op 17 april 2023 aan hem hebben gebracht en waarbij [eiser] de voormalig predikant vragen heeft gesteld over zijn omgang met een vrouw die in 2017 en/of 2018 ongewenst zwanger was geworden. Dat liep uit op een pijnlijk gesprek, ook omdat de echtgenote van de voormalig predikant daarbij aanwezig was. Toen [eiser] hierop werd aangesproken door de kerkenraad, heeft [eiser] gevraagd om een afschrift van de brief. De [gedaagde] heeft besloten om die inzage niet te geven.
2.2.
In deze procedure vordert [eiser] – samengevat – dat de voorzieningenrechter [gedaagde] beveelt om alsnog afschrift van de brief aan hem te verstrekken, op straffe van een dwangsom en met rente, kosten en uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen. Hij heeft deze vorderingen gebaseerd op grond van artikel 843a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) en op de artikelen 12 tot en met 15 van Verordening (EU) 2016/679 (Algemene Verordening Gegevensbescherming, hierna: Avg).
2.3.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter, tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Het oordeel van de voorzieningenrechter
3.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de op grond van artikel 843a Rv ingestelde vordering beslecht moet worden in een kerkelijke procedure, zodat de voorzieningenrechter onbevoegd is. De (gelijkluidende) vordering op grond van artikel 15 Avg wordt afgewezen omdat voorshands voldoende aannemelijk is dat het beroep van de [gedaagde] op de in artikel 41 UAvg neergelegde de uitzondering slaagt. [eiser] zal aan [gedaagde] een proceskostenvergoeding moeten betalen.
De verhoudingen tussen partijen
3.2.
Dit was niet de eerste keer dat [eiser] deze kwestie heeft aangekaart. In april 2021 heeft [eiser] , toen nog ouderling, zijn echtgenote langsgestuurd bij de betreffende vrouw met vragen over haar omgang met de predikant. Dat bezoek is via de voormalig predikant bij de kerkenraad bekend geraakt, waarna twee kerkenrechtelijke procedures zijn gevolgd. De eerste, een bijzondere kerkvisitatie, is geëindigd met een advies van de visitatoren aan [eiser] om het ambt van ouderling neer te leggen. Dat advies heeft [eiser] opgevolgd, waarop de tweede kerkenrechtelijke procedure, een klacht bij de regionale commissie voor het opzicht, door de kerkenraad is ingetrokken. Begin mei 2021 heeft [eiser] per e-mail de voormalig predikant en de vrouw laten weten dat hij inmiddels inzag dat hij verkeerd had gehandeld en om vergeving gevraagd.
3.3.
Na het bezoek van 17 april 2023 heeft de kerkenraad [eiser] op 26 april 2023 schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek. [eiser] heeft daar in eerste instantie mee ingestemd. Op 2 mei 2023 heeft [eiser] dit gesprek afgezegd nadat de [gedaagde] had besloten om hem geen inzage te geven in de brief.
3.4.
Op 8 mei 2023 heeft de kerkenraad [eiser] bericht:

De kerkenraad betreurt het zeer dat er nu toch opnieuw een gesprek is geweest bij dominee [A] . We benadrukken dat u de kwestie moet laten rusten, nooit meer met iemand van de kerkenraad of met dominee [A] hierover mag spreken en vooral hulp moet zoeken voor het uiten van deze waandenkbeelden. Deze brief hadden we willen voorlezen en toelichten tijdens een gepland gesprek op 8 mei 2023, maar het gesprek is eenzijdig door u geannuleerd. Deze brief moet ui zien als een officiële vermaning van uit kerkenraad van de [gedaagde] van [vestigingsplaats] .
Wanneer ons ter ore komt dat u nogmaals deze kwestie aansnijdt en/op derden hiervan iets meekrijgen door uw toedoen, dan ziet de kerkenraad zich genoodzaakt er een tuchtzaak van te maken, zoals vermeld staat in de Kerkorde van de [kerkgemeenschap] , [kerkrechtelijke regeling] (voor het opzicht over personen).
3.5.
[eiser] heeft bij het [orgaan binnen de kerkgemeenschap] geklaagd dat een officiële vermaning een kerkrechtelijke sanctie is die alleen mag worden opgelegd na een tuchtzaak, en de kerkenraad erkent dat een dergelijke tuchtzaak niet heeft plaatsgevonden. Ook heeft hij geklaagd dat de kerkenraad geen inzage wil geven in de brief van de voormalig predikant, waarbij hij wijst op artikel 10 van de kerkrechtelijke regeling [kerkrechtelijke regeling] (
voor het opzicht over personen) dat bepaalt dat een beklaagde recht heeft op inzage alle stukken. Het [orgaan binnen de kerkgemeenschap] heeft bevestigd dat dat tegenstrijdig was, waarna de kerkenraad de officiële vermaning heeft ingetrokken. Wel is de kerkenraad blijven aandringen op een “broederlijk samenspreken en herderlijk vermaan”. [eiser] is op zijn beurt blijven vragen op inzage in de brief. De kerkenraad heeft volhard in haar besluit om dat te weigeren, onder meer omdat:
  • de brief is verzonden door voormalig predikant, die als geestelijke een ambtsgeheim en een verschoningsrecht heeft en alleen is bestemd voor de kerkenraad;
  • eenieder zich zonder vrees voor openbaarmaking tot een kerkenraad moet kunnen wenden;
  • [eiser] geen aangeklaagde is als bedoeld in artikel 10 van [kerkrechtelijke regeling] , nu er geen tuchtprocedure is geweest en (uiteindelijk) geen officiële vermaning is opgelegd; dat wordt niet anders omdat de kerkenraad aandringt op een broederlijk samenspreken en herderlijk vermaan met [eiser] ; en
  • het verstrekken van de brief een inbreuk oplevert op de privacyrechten van derden, waaronder de voormalig predikant, zodat dit in strijd is met de Avg.
Spoedeisend belang
3.6.
[eiser] heeft aangevoerd dat hem groot onrecht is aangedaan, dat hij daaronder lijdt en zijn gezin ook. Hij is voornemens tegen dat onrecht op te komen in procedures bij de overheidsrechter dan wel bij kerkenrechtelijke instanties. Voor die procedures is het noodzakelijk is dat hij op korte termijn inzage krijgt in de brief. Daarmee is het spoedeisend belang voldoende aannemelijk.
De vordering op grond van artikel 843a Rv
3.7.
Aan de toewijsbaarheid van de gevraagde voorziening op grond van dit artikel 843a Rv zijn drie cumulatieve voorwaarden verbonden: (1) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben, en het moet gaan om (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Ter onderbouwing van rechtmatig belang heeft [eiser] aangevoerd:
  • dat hij zich zonder de brief zich niet behoorlijk kan verdedigen;
  • dat [gedaagde] weliswaar is teruggekomen van de officiële vermaning, maar wel blijft aandringen op broederlijk samenspreken en herderlijk vermaan;
  • dat dit laatste weliswaar geen kerkenrechtelijke sanctie is, maar dat hij dat wel als een sanctie ervaart, nu volgens hem uit artikel 3 van [kerkrechtelijke regeling] volgt dat broederlijk samenspreken en herderlijk vermaan pas in beeld komt als iemands belijdenis en wandel aanleiding geven tot bijzondere bemoeienis; en
  • dat hij de brief daarnaast nodig heeft om de kansen in te kunnen schatten van een door hem bij de civiele rechter aan te spannen procedure tegen de [gedaagde] vanwege diens besluit om hem geen inzage in de brief te geven. Hij betoogt dat dit besluit onrechtmatig is omdat dat besluit zijn recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en zijn eer en goede naam schendt.
De onder (3) genoemde rechtsbetrekking is volgens [eiser] de kerkenrechtelijke rechtsverhouding waar hijzelf en de kerkenraad partij bij zijn. Tussen partijen is – terecht – niet in geschil dat is voldaan aan de onder (2) genoemde voorwaarde dat het gaat om voldoende bepaalde bescheiden.
3.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser] in deze procedure niet opkomt tegen de uitkomst van een gerechtelijke procedure voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter waarin het gaat om de burgerlijke rechten en verplichtingen van [eiser] of waarin de gegrondheid van een tegen hen ingestelde vervolging aan de orde is, maar tegen het besluit van de [gedaagde] dat [eiser] om hem geen inzage te geven in de brief. Dat besluit betreft de interne ordening en gang van zaken van het kerkgenootschap. Die interne ordening wordt bepaald door de eigen kerkrechtelijke regels die zich aan toetsing door de overheidsrechter onttrekken. In dit geval volgt uit die kerkenrechtelijke regels dat geschillen als het onderhavige moeten worden beslecht door kerkenrechtelijke instanties (zie onder meer de artikelen XX (
Van de herderlijke zorg en het opzicht) en XXIV (
van de behandeling van bezwaren en geschillen) van de Romeinse Artikelen en [kerkrechtelijke regeling] (
Voor het opzicht over personen)). Diezelfde kerkenrechtelijke regels bepalen dat [eiser] bij die kerkenrechterlijke procedures in bepaalde gevallen recht heeft op inzage in de relevante stukken en dat de kerkenraad op verzoek van die kerkenrechtelijke instanties stukken moet overleggen. Zoals gezegd is de voorzieningenrechter niet bevoegd om deze regels, of de toepassing daarvan door de kerkenrechtelijke instanties, te toetsen.
3.9.
De voorzieningenrechter verwerpt ook het betoog van [eiser] dat de voorzieningenrechter als “restrechter” bevoegd is op grond van artikel 112 lid Grondwet. Rechten die voortvloeien uit een kerkelijke verhouding die beheerst wordt door het kerkelijke statuut zijn in beginsel geen burgerlijke rechten in de zin van artikel 112 lid 1 Grondwet en artikel 6 EVRM (
Reuter v. Germany, EHRM nr. 39775/05, 6 december 2011 en
Nagy v. Hungary, EHRM nr. 56665/09, 14 september 2017). Om diezelfde reden faalt ook het betoog van [eiser] dat niet is voldaan aan een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
3.10.
De slotsom is dat de Nederlandse overheidsrechter onbevoegd is voor wat betreft de vordering op grond van artikel 843a Rv.
Onvoldoende kans op toewijzing vordering op grond van de Avg door de bodemrechter
3.11.
De voorzieningenrechter is wel bevoegd om te beslissen op dezelfde vordering tot inzage die is gebaseerd op het in artikel 15 Avg neergelegde recht op inzage en afschrift. Omdat het gaat om een kort geding, moet de voorzieningenrechter voor deze vordering beoordelen of die vordering in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
3.12.
Bij die beoordeling zal de voorzieningenrechter veronderstellenderwijs aannemen dat het ontvangen en bewaren van de brief door [gedaagde] heeft te gelden als “geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking” als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 Avg en dat de brief zelf heeft te gelden als “de verwerkte persoonsgegevens”. In dat geval heeft [eiser] in beginsel op grond van artikel 15 Avg recht op inzage (lid 1) en afschrift (lid 3) van de brief door [gedaagde] , die dan immers de verwerkingsverantwoordelijke is.
3.13.
Dat recht is echter niet onbeperkt. Artikel 41 lid 1 UAVG bepaalt dat de verwerkingsverantwoordelijke de om de artikelen 12 tot en met 21 en artikel 34 Avg bedoelde verplichtingen en rechten buiten toepassing kan laten voor zover zulks noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van de rechten en vrijheden van anderen. De [gedaagde] betoogt dat deze uitzondering van toepassing is, omdat het gaat om een vertrouwelijke brief van een geestelijke aan de leden van een kerkelijk college. Zij hebben allen een kerkenrechtelijke geheimhoudingsplicht en een functioneel verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165 lid 2 sub b Rv. [eiser] heeft die niet. De [gedaagde] wijst ook op het kerkenrechtelijke uitgangspunt dat eenieder zich zonder vrees voor openbaarmaking tot een kerkelijk college als de kerkenraad moet kunnen wenden zonder vrees voor openbaarmaking.
3.14.
Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] hiermee voldoende onderbouwd dat het besluit om inzage en afschrift te weigeren noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van de rechten en vrijheden van anderen en dat [eiser] dus geen recht heeft op inzage en afschrift. Zijn vorderingen worden dan ook afgewezen.
Proceskostenveroordeling
3.15.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.393,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart zich voor wat betreft de vorderingen van [eiser] op grond van artikel 843a Rv onbevoegd,
4.2.
wijst het meer of anders gevorderde af,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.393,00,
4.4.
verklaart het vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.
JO/4972