ECLI:NL:RBMNE:2023:709

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
C/16/550002 / KG ZA 22-637
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen rondom nalatenschap van een Nederlandse volkszanger en de rol van de weduwe als erfgenaam

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2023, is een kort geding aan de orde waarin de weduwe van de overleden Nederlandse volkszanger [A] betrokken is. De weduwe, aangeduid als [gedaagde], heeft zich sinds het overlijden van [A] geafficheerd als erfgenaam van zijn nalatenschap, terwijl de eisers, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], betogen dat zij geen erfgenaam is vanwege een lopende echtscheidingsprocedure ten tijde van het overlijden van [A]. De rechtbank oordeelt dat de echtscheidingsprocedure inderdaad nog aanhangig was, waardoor [gedaagde] op basis van het testament geen erfgenaam is. Echter, de rechtbank stelt vast dat [gedaagde] wel de bezittingen en schulden uit de nalatenschap heeft verkregen op basis van een akte van verdeling uit 2005, waarin is overeengekomen dat alle bezittingen aan haar worden toebedeeld. De eisers vorderen onder andere een verbod voor [gedaagde] om zich als erfgenaam te afficheren en om zelfstandig overeenkomsten te sluiten met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten van [A]. De rechtbank wijst deze vorderingen af, omdat de eisers geen spoedeisend belang hebben aangetoond. Wel wordt [gedaagde] veroordeeld om bepaalde documenten, waaronder bankafschriften en een aandelenwaardering, aan [eiseres sub 1] te verstrekken. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/550002 / KG ZA 22-637
Vonnis in kort geding van 23 februari 2023
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [eiseres sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [eiser sub 2] ,
eisers,
advocaten: mrs. M.W. Kox en M. Russchen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde] ,
advocaten: mrs. R.P. de Vries en G.J.M. van Spanje.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 januari 2023, met 30 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 44 producties;
  • de nadere producties 31 tot en met 48 van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ;
  • de nadere producties 45 tot en met 47 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 9 februari 2023;
  • de pleitnota’s van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde] was sinds [1991] getrouwd met wijlen [A] (hierna: [A] ). Uit het huwelijk tussen [gedaagde] en [A] zijn twee kinderen geboren: [eiseres sub 1] ( [eiseres sub 1] ), geboren op [1993] en [B] , geboren op [1994] (hierna: [B] ).
2.2.
[A] was een Nederlandse volkszanger. In 1982 heeft hij twee vennootschappen opgericht: [holding] B.V. en [onderneming] B.V. (hierna: [holding] respectievelijk [onderneming] ). [holding] houdt de aandelen in [onderneming] . De zakelijke belangen van [A] werden behartigd door [onderneming] .
2.3.
[A] heeft op 9 juli 2001 een testament laten opstellen (hierna ook: het testament). In het testament zijn [gedaagde] , [eiseres sub 1] en [B] , gezamenlijk en voor gelijke delen, benoemd tot de erfgenamen van de nalatenschap van [A] . Verder is [gedaagde] in het testament benoemd tot (eerste) executeur van de nalatenschap en tot (eerste) bewindvoerder van al hetgeen [eiseres sub 1] en [B] uit de nalatenschap van [A] zouden verkrijgen. Ten aanzien van het bewind is bepaald dat het bewind aanvangt bij het overlijden van [A] en eindigt zodra [eiseres sub 1] en [B] de leeftijd van 25 jaar hebben bereikt. Verder is in het testament, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
IV. BOEDELVERDELING
A. Verdeling
Gebruikmakende van de door artikel 4:1167 en volgende van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid deel ik toe aan mijn echtgenote alle goederen die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren, zulks onder de verplichting voor haar om:
alle tot mijn nalatenschap behorende schulden, begrafenis-/crematiekosten, (…) voor haar rekening te nemen;
(…)
wegens de daardoor plaatshebbende overbedeling aan mijn overige erfgenamen in contanten uit te keren, de aan deze toekomende erfdelen, berekend in het saldo van mijn nalatenschap (…)
Tengevolge van voormelde verdeling verkrijgen mijn overige erfgenamen een vordering in contanten ten laste van mijn echtgenote ten bedrage van het haar of haar in het saldo van mijn nalatenschap toekomende erfdeel berekend met inachtneming van het onder 3. bepaalde.
(…)
XIII. ECHTSCHEIDING OF SCHEIDING VAN TAFEL EN BED
De beschikkingen ten behoeve van mijn echtgenote – waaronder begrepen zijn eventuele benoeming tot executeur-testamentair – gelden niet, indien mijn huwelijk met mijn echtgenote door mijn overlijden wordt ontbonden en zich ten tijde van mijn overlijden één van de volgende gevallen voordoet:
-
er is een procedure tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed in rechte aanhangig;
(…)
In deze gevallen sluit ik mijn echtgenote voor zoveel nodig tevens uit als erfgenaam.”
2.4.
Eind 2003 heeft [gedaagde] samen met haar twee kinderen de echtelijke woning verlaten en is zij elders gaan wonen. In die periode heeft een advocaat namens [gedaagde] een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank.
2.5.
Op [2004] is [A] overleden.
2.6.
Op 5 oktober 2004 is ten overstaan van een notaris [eiser sub 2] benoemd tot opvolgend bewindvoerder over al hetgeen [eiseres sub 1] en [B] uit de nalatenschap van [A] verkrijgen. De heer [C] is benoemd tot opvolgend executeur van de nalatenschap. In de akten van benoeming van 5 oktober 2004 staat vermeld dat [gedaagde] niet kon optreden als executeur en/of bewindvoerder.
2.7.
Op 13 mei 2005 is ten overstaan van een notaris de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap (inclusief de nalatenschap van [A] ) beschreven en verdeeld. Daarbij waren [gedaagde] , [eiser sub 2] en een gevolmachtigde namens de executeur van de nalatenschap aanwezig.
2.8.
In de akte van boedelbeschrijving en verdeling van 13 mei 2005 (hierna: de akte van verdeling) staat vermeld dat [eiseres sub 1] en [B] de erfgenamen zijn van de nalatenschap van [A] . Verder staat in de akte van verdeling dat alle bezittingen aan [gedaagde] worden toebedeeld onder de verplichting om alle schulden van de nalatenschap voor haar rekening te nemen en te voldoen. Ook staat in de akte van verdeling dat [gedaagde] wegens overbedeling aan [eiseres sub 1] en [B] de erfdelen schuldig is die hen toekomen. Aan de akte van verdeling is een bijlage gehecht (bijlage 6) waarin de (waarden van de) bezittingen en schulden van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap staan beschreven. Ook de verdeling daarvan staat in die bijlage beschreven.
2.9.
[gedaagde] is sinds 13 mei 2005 (op grond van de voormelde wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap) de enige aandeelhouder van [holding] , die op haar beurt enig aandeelhouder is van [onderneming] . Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van 6 oktober 2004 is [gedaagde] benoemd tot directeur van [holding] .
2.10.
[gedaagde] draagt sinds het overlijden van [A] – al dan niet via [onderneming] – zorg voor de exploitatie van de intellectuele eigendomsrechten die verbonden zijn aan de werken van [A] .
2.11.
In de periode juni 2022 tot en met november 2022 hebben partijen via hun advocaten contact met elkaar gehad over de geschillen die tussen hen bestaan met betrekking tot de nalatenschap van [A] . Partijen hebben daarover onderling geen overeenstemming kunnen bereiken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vorderen – na wijziging van eis – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde] te verbieden zich op enigerlei wijze, direct of indirect, in woord of geschrift te afficheren als erfgenaam in de nalatenschap van [A] , op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere keer dat [gedaagde] het verbod overtreedt;
II. [gedaagde] te verbieden om op enigerlei wijze, direct of indirect, in privé of in hoedanigheid van directeur/DGA van de relevante vennootschappen/rechtspersonen, zonder de instemming van de erfgenamen, overeenkomsten aan te gaan met betrekking tot de exploitatie van de niet aan haar toebedeelde intellectuele eigendomsrechten van [A] , op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere keer dat [gedaagde] dit verbod overtreedt;
III. [gedaagde] te gebieden om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een persverklaring te doen uitgaan via het ANP met de tekst zoals weergegeven onder c van het petitum in de dagvaarding;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van kopieën van de documenten zoals weergegeven onder punt 46 van de dagvaarding;
V. voor zover [gedaagde] niet binnen één maand na betekening van dit vonnis aan de veroordeling onder IV voldoet, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] te machtigen om de documenten zelf op te vragen;
VI. (althans) een zodanige beslissing te nemen die de voorzieningenrechter passend acht;
VII. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben – samengevat – het volgende aan hun vorderingen ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft zich sinds het overlijden van [A] vele malen geafficheerd als erfgenaam van zijn nalatenschap. Dit is onterecht. [gedaagde] is namelijk geen erfgenaam van [A] , omdat ten tijde van het overlijden van [A] een echtscheidingsprocedure in rechte aanhangig was. Daarnaast blijkt [gedaagde] niet de rechthebbende te zijn van de intellectuele eigendomsrechten van [A] . Deze zijn in de akte van verdeling namelijk niet aan haar toebedeeld. Een waardering en verdeling van die rechten dient alsnog plaats te vinden. [gedaagde] voert ten onrechte zelfstandig het beheer over die rechten en heeft zich ook ten onrechte de opbrengsten uit de exploitatie van die rechten geheel toegeëigend. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] willen de beschikking krijgen over kopieën van bepaalde documenten, zodat de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van [A] en [gedaagde] kan worden bepaald. Daarna kan worden vastgesteld wat de omvang is van de vordering van [eiseres sub 1] op [gedaagde] wegens onrechtmatig handelen. [eiseres sub 1] leed en lijdt door de handelwijze van [gedaagde] schade, die bestaat uit schade in de vermogenssfeer en reputatieschade.
De belangen van [eiser sub 2] zijn ook geschaad, omdat hij door de handelwijze van [gedaagde] zijn bewindstaak niet naar behoren heeft kunnen uitoefenen.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Zij heeft – samengevat – het volgende naar voren gebracht. De echtscheidingsprocedure die zij in 2003 is begonnen, is niet doorgezet. [A] en zij waren begin 2004 immers weer met elkaar verzoend. [eiseres sub 1] (en [B] ) en [eiser sub 2] waren hiervan op de hoogte. Wel heeft zij ten voordele van haar twee kinderen afstand gedaan van haar erfdeel. De notaris heeft daar destijds waarschijnlijk uitvoering aan gegeven door impliciet de uitsluitingsgrond van artikel XIII van het testament toe te passen. Na het overlijden van [A] heeft zij geen actieve bemoeienis gehad met de afwikkeling van zijn nalatenschap. Voor haar was in ieder geval het belangrijkste dat zij – conform het testament – alle activa kreeg toebedeeld, zodat zij over de muzikale nalatenschap van [A] kon blijven waken. Dat heeft zij gedaan en dat doet zij nog steeds, met hart en ziel. De vaststelling en waardering van de bezittingen en schulden van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zijn onder toezicht en begeleiding van PricewaterhouseCoopers (PWC) uitgevoerd. Bij de verdeling van de nalatenschap van [A] hebben er geen onregelmatigheden plaatsgevonden. Desondanks heeft zij zich bereid getoond om [eiseres sub 1] op het kantoor van PWC inzage te geven in documenten aangaande de nalatenschap. Dat heeft [eiseres sub 1] geweigerd. [eiseres sub 1] heeft geen rechtmatig belang bij afgifte van (kopieën van) de documenten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[eiser sub 2] niet-ontvankelijk

4.1.
[eiser sub 2] stelt dat ook hij een belang heeft bij de ingestelde vorderingen. Volgens hem is zijn belang erin gelegen dat hij door de handelwijze van [gedaagde] zijn bewindstaak niet naar behoren heeft kunnen uitoefenen. Hij wil dat alsnog kunnen doen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser sub 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen, omdat hij daarbij geen belang heeft.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser sub 2] geen belang heeft bij de ingestelde vorderingen. Hiervoor is redengevend dat in het testament van [A] is bepaald dat het bewind eindigt op het moment dat de betreffende rechthebbende, in dit geval [eiseres sub 1] , de leeftijd van 25 jaar bereikt. Daarvan is sprake. [eiseres sub 1] is inmiddels 30 jaar en het bewind is dus geëindigd, zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd. De bewindstaken van [eiser sub 2] herleven niet ten aanzien van zaken die zich in het verleden hebben afgespeeld en mogelijk nu nog moeten worden hersteld. Als [eiseres sub 1] meent dat bepaalde bezittingen uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en nalatenschap van [A] in 2005 onverdeeld zijn gebleven en alsnog verdeeld dienen te worden, kan zij (en eventueel ook [B] ) de rechtsstrijd daarover zelf voeren. Daarin is niet langer een rol voor [eiser sub 2] weggelegd. Het kan zo zijn dat [eiser sub 2] [eiseres sub 1] in die rechtsstrijd wil bijstaan, maar dat verschaft hem nog geen positie die rechtvaardigt dat hij naast haar als eiser in dit geding optreedt. [eiser sub 2] wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen.
Vordering I: Mag [gedaagde] zich afficheren als erfgenaam van de nalatenschap van [A] ?
4.3.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] zich mag afficheren als erfgenaam van de nalatenschap van [A] . Volgens [eiseres sub 1] mag dat niet, omdat [gedaagde] geen erfgenaam is van de nalatenschap van [A] . Om die reden vordert [eiseres sub 1] het onder I gevorderde verbod. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres sub 1] bij die vordering geen spoedeisend belang heeft. De vordering wordt daarom afgewezen. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] in het testament is benoemd tot mede-erfgenaam. Ook staat vast dat het testament een uitsluitingsgrond bevat, inhoudende dat [gedaagde] geen erfgenaam zal zijn als tussen haar en [A] ten tijde van het overlijden van [A] een echtscheidingsprocedure in rechte aanhangig is. Evenmin is in geschil dat [gedaagde] in 2003 – via haar advocaat van destijds – een echtscheidingsverzoek heeft ingediend bij de rechtbank. De vraag die partijen nu verdeeld houdt, is of de echtscheidingsprocedure nog in rechte aanhangig was ten tijde van het overlijden van [A] . De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat daarvan sprake is. De volgende omstandigheden zijn daarvoor van belang.
4.5.
[eiseres sub 1] heeft ter onderbouwing van haar stelling een e-mailbericht van 15 december 2022 van de griffie van de afdeling familierecht van deze rechtbank in het geding gebracht. In dat e-mailbericht staat dat de echtscheidingsprocedure tussen [gedaagde] en [A] op 27 december 2004 door beide partijen is ingetrokken. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat die intrekking namens [A] is gedaan door zijn toenmalige advocaat. Uit die e-mail kan dus worden afgeleid dat de echtscheidingsprocedure ten tijde van het overlijden van [A] op [2004] nog in rechte aanhangig was. Mogelijk is het juist dat [A] en [gedaagde] in de tussentijd feitelijk wel weer met elkaar waren verzoend, zoals gemotiveerd door [gedaagde] naar voren is gebracht, maar dat doet niet af aan de omstandigheid dat de echtscheidingsprocedure in diezelfde periode formeel nog in rechte aanhangig was. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van haar stelling ook naar verklaringen van de advocaten die [A] en [gedaagde] bij de echtscheidingsprocedure in 2003/2004 hebben bijgestaan. Zij verklaren weliswaar dat er ten tijde van het overlijden van [A] geen lopende echtscheidingsprocedure was, maar of dat ook betekent dat de echtscheidingsprocedure formeel bij de rechtbank was ingetrokken, volgt daaruit niet, althans onvoldoende. Aan die verklaringen kan daarom, mede gelet op het voormelde e-mailbericht van 15 december 2022 van de griffie van deze rechtbank, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
4.6.
Verder acht de voorzieningenrechter de inhoud van de akte van verdeling van belang. Daarin staat herhaaldelijk vermeld dat [eiseres sub 1] en [B] de erfgenamen zijn van de nalatenschap van [A] . Daarin staat niet dat [gedaagde] (ook) erfgenaam is. [gedaagde] was aanwezig ten tijde van het opstellen van de akte van verdeling en is met de inhoud daarvan akkoord gegaan, zo volgt uit de akte. Het is voldoende aannemelijk dat de reden van het in de akte niet vermelden van [gedaagde] als erfgenaam is gelegen in het feit dat destijds de echtscheidingsprocedure nog in rechte aanhangig was. Als de reden hiervan anders was, namelijk, zoals [gedaagde] stelt, dat zij afstand heeft gedaan van haar erfdeel door dat erfdeel te verwerpen, dan had het voor de hand gelegen dat een daartoe strekkende verklaring aan de akte van verdeling was gehecht, althans dat de notaris daarvan melding had gemaakt in de akte. Daarvan is geen sprake. Ook is niet gesteld of gebleken dat er van een dergelijke verwerping destijds een (door artikel 4:191 BW vereiste) verklaring door [gedaagde] aan de rechtbank is gezonden.
4.7.
[eiseres sub 1] heeft ter onderbouwing van haar stelling ook een verklaring in het geding gebracht van de notaris die de akte van verdeling heeft opgesteld. Deze verklaring is van 7 september 2005. De notaris verklaart dat [A] zijn twee kinderen geboren uit het huwelijk met [gedaagde] heeft benoemd tot zijn erfgenamen. Daarin staat niet dat [gedaagde] (ook) erfgenaam is. Ook in deze verklaring staat niet dat [gedaagde] aanvankelijk erfgenaam was, maar daarvan afstand heeft gedaan. Als daarvan sprake was geweest, had het voor de hand gelegen dat de notaris hiervan melding had gemaakt in zijn verklaring. Ook deze verklaring ondersteunt daarom de slotsom dat [gedaagde] geen testamentair erfgenaam is van [A] , omdat tussen hen nog een echtscheidingsprocedure aanhangig was ten tijde van het overlijden van [A] .
4.8.
Kortom, op basis van voornoemde omstandigheden is voorshands voldoende aannemelijk dat ten tijde van het overlijden van [A] tussen hem en [gedaagde] nog een echtscheidingsprocedure in rechte aanhangig was. Dit betekent dat [gedaagde] op basis van de inhoud van het testament geen erfgenaam is van de nalatenschap van [A] .
4.9.
De omstandigheid dat [gedaagde] op basis van de inhoud van het testament geen erfgenaam is, betekent echter niet dat zij niet gerechtigd is tot de vermogensbestanddelen uit de nalatenschap van [A] . Integendeel. Uit de akte van verdeling volgt dat [eiser sub 2] (als belangenbehartiger van [eiseres sub 1] en [B] ), de executeur en [gedaagde] op 13 mei 2005 zijn overeengekomen dat alle bezittingen (en schulden) uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap (inclusief de nalatenschap van [A] ) aan [gedaagde] worden toebedeeld. In zoverre is [gedaagde] dus wel te beschouwen als verkrijgster van alle bezittingen (en schulden) uit de nalatenschap van [A] . [eiseres sub 1] heeft nog betoogd dat alleen de bezittingen (en schulden) zoals vermeld op bijlage 6 bij de akte van verdeling aan [gedaagde] zijn toebedeeld, maar die stelling wordt vooralsnog niet gevolgd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Russchen namelijk naar voren gebracht dat het de bedoeling van de bij de akte van verdeling betrokken partijen was dat álle bezittingen (en schulden) uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap aan [gedaagde] werden toebedeeld. Dat strookt met de bewoordingen die in dit verband in de akte van verdeling zijn opgenomen. Daar wordt hier dan ook vanuit gegaan. Dat bij de toenmalige berekening van de op [gedaagde] rustende schuld aan [eiseres sub 1] en [B] uit overbedeling, mogelijkerwijs fouten zijn gemaakt doordat vermogensbestanddelen toen niet (voor de juiste waarde) in die berekening zijn betrokken, staat daar los van.
4.10.
De vraag is wat het voorgaande betekent voor het door [eiseres sub 1] onder I gevorderde verbod. [gedaagde] heeft in dat kader onvoldoende weersproken naar voren gebracht (zodat vaststaat) dat de juridisch adviseur en woordvoerder van [eiseres sub 1] , mr. B. Tomlow, al in 2020 naar buiten heeft gebracht dat [gedaagde] geen erfgenaam zou zijn van de nalatenschap van [A] en dat [eiseres sub 1] op die grond al in 2020 wist dat [gedaagde] geen erfgenaam is, althans dat zij toen kennelijk al voldoende grond had om daarvan uit te gaan. Ondanks dat [eiseres sub 1] er dus al sinds in ieder geval 2020 mee bekend is dat [gedaagde] geen erfgenaam is, is zij al die tijd niet opgetreden tegen de uitlatingen die [gedaagde] sinds het overlijden van [A] over haar erfgenaamschap doet. [eiseres sub 1] heeft daarom nu, (ruim) twee jaar later, geen spoedeisend belang bij het door haar gevorderde verbod. Van [eiseres sub 1] mag worden verwacht dat zij de uitkomst van een eventueel te voeren bodemprocedure afwacht. Het onder I gevorderde wordt daarom afgewezen. Daarbij speelt mee dat thans onvoldoende duidelijk is of hetgeen hiervoor is overwogen over het erfgenaamschap van [gedaagde] , tot toewijzing van de bedoelde vordering moet leiden. In de bodemprocedure zal namelijk aan de orde kunnen komen of [gedaagde] zich ten onrechte afficheert als erfgenaam. Daarbij zal moeten worden afgewogen hoe de omstandigheid dat zij dat in testamentaire zin niet is zich verhoudt tot de omstandigheid dat haar in 2005 bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap alle bezittingen uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zijn toebedeeld. Daarbij zal moeten worden beoordeeld wat de context en het gewicht is van de feitelijke uitlatingen die [gedaagde] volgens [eiseres sub 1] in dit verband heeft gedaan en die [eiseres sub 1] aan [gedaagde] tegenwerpt, waarbij mogelijk ook argumenten omtrent het normale spraakgebruik een rol spelen.
Vordering II: een verbod tot het zelfstandig sluiten van overeenkomsten met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten van [A]
4.11.
[eiseres sub 1] stelt dat [gedaagde] niet zelfstandig (zonder instemming van de erfgenamen) overeenkomsten mag sluiten met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten. Deze stelling is gegrond op de omstandigheid dat [gedaagde] geen erfgenaam is en de intellectuele eigendomsrechten niet aan haar zijn toebedeeld.
4.12.
Het door [eiseres sub 1] gevorderde verbod wordt afgewezen. Daarvoor is het volgende van belang. Ten eerste geldt dat, zoals hiervoor al is overwogen, in de akte van verdeling alle bezittingen (en schulden) aan [gedaagde] zijn toebedeeld. Dit betekent dus ook dat alle intellectuele eigendomsrechten aan haar zijn toebedeeld. In zoverre wordt [eiseres sub 1] dus niet gevolgd in haar stelling. Verder geldt dat [eiseres sub 1] ook bij deze vordering een spoedeisend belang moet hebben. Dat belang ontbreekt. Zoals ook bij de eerste vordering is overwogen, weet [eiseres sub 1] al sinds in ieder geval 2020 dat [gedaagde] geen erfgenaam is. Ondanks dit gegeven, is zij niet opgetreden tegen het feit dat [gedaagde] overeenkomsten sluit met betrekking tot de aan haar toebedeelde intellectuele eigendomsrechten. Zij heeft die situatie dus in stand gelaten. [eiseres sub 1] heeft daarom nu, (ruim) twee jaar later, geen spoedeisend belang bij het door haar gevorderde verbod. Van haar mag worden verwacht dat zij de uitkomst van een eventueel te voeren bodemprocedure afwacht. Bovendien hoort ook de beoordeling van deze vordering veeleer in een bodemprocedure thuis. Zoals hierna onder 4.24 en verder wordt overwogen, strijden partijen immers over de vraag of en zo ja, in hoeverre, de intellectuele eigendomsrechten bij zijn overlijden nog aan [A] zelf toebehoorden of dat deze door hem economisch waren ingebracht in zijn vennootschappen. Als dat laatste het geval is, mag [gedaagde] die rechten in zoverre exploiteren, omdat zij de eigendom van de holdingvennootschap heeft verkregen. Voor zover [A] bij zijn overlijden nog enig intellectueel eigendomsrecht had, geldt dat partijen het niet eens zijn over de vraag of die rechten aan [gedaagde] zijn geleverd conform de eisen die in de desbetreffende wetten op het gebied van intellectuele eigendom staan. Of [gedaagde] die rechten zelfstandig mag exploiteren, hangt ook daarvan af.
Vordering III: het uit laten gaan van een rectificatie via het ANP
4.13.
De onder III door [eiseres sub 1] gevorderde rectificatie is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] zich niet mag afficheren als erfgenaam van de nalatenschap van [A] (vordering I). Nu vordering I niet toewijsbaar is, volgt de vordering onder III hetzelfde lot. De vordering wordt dus afgewezen.
Vordering IV: Moet [gedaagde] aan [eiseres sub 1] afschriften verstrekken van bepaalde documenten?
4.14.
Een ander punt dat partijen verdeeld houdt gaat over de vraag of alle bezittingen uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap (correct) gewaardeerd zijn en als zodanig zijn betrokken in de akte van verdeling. Het gaat daarbij specifiek om bankrekeningen en intellectuele eigendomsrechten. In dit kader heeft [eiseres sub 1] een vordering ingesteld op grond van artikel 843a Rv. Zij vordert afgifte van kopieën van een aantal documenten.
4.15.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Een van haar verweren is dat [eiseres sub 1] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Dat verweer slaagt niet. Het volgende is daarvoor van belang. [eiseres sub 1] heeft onvoldoende weersproken gesteld dat zij afgelopen zomer voor het eerst kennis heeft genomen van de notariële stukken betreffende de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de daarin opgenomen wijze van waarderen van de desbetreffende vermogensbestanddelen. Op basis van de inhoud van die stukken heeft zij het vermoeden dat niet alle bezittingen uit de ontbonden huwelijks-goederengemeenschap (correct) zijn gewaardeerd en als zodanig zijn betrokken bij de akte van verdeling. Zij wil daarover zo snel mogelijk opheldering krijgen en aan de hand daarvan eventueel een vordering instellen jegens [gedaagde] . Hierin is voldoende spoedeisend belang gelegen.
4.16.
Voor zover [eiseres sub 1] deze deelvordering baseert op de stelling dat bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bestanddelen van die gemeenschap buiten de verdeling zijn gebleven, faalt die stelling. Zoals hiervoor is overwogen, moet er voorshands van worden uitgegaan dat bij de verdeling al die bestanddelen aan [gedaagde] zijn toebedeeld. Een gebrek dat mogelijk aan de waardering van die bestanddelen kleeft, kan niet leiden tot ongedaanmaking of aanpassing van die verdeling, omdat die mogelijkheid in de akte van verdeling is uitgesloten, maar ook omdat de wettelijke vervaltermijn die daarvoor geldt (artikel 3:200 BW) al is verstreken. Dat laat echter wel de mogelijkheid open dat, als dergelijke waarderingsfouten zijn gemaakt, [eiseres sub 1] op die grond een vordering op [gedaagde] heeft op grond van een door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad. In het kader van die laatstgenoemde mogelijkheid zal de deelvordering worden beoordeeld.
4.17.
In artikel 843a lid 1 Rv is bepaald dat voor inzage, afschrift of uittreksel noodzakelijk is dat (i) de eiser of verzoeker een rechtmatig belang bij inzage, uittreksel of afschrift heeft, (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (iii) het verzoek bescheiden moet betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker partij is. Aan de hand van deze vereisten zal beoordeeld worden of de vordering van [eiseres sub 1] kan worden toegewezen.
1.
Bankafschriften
4.18.
[eiseres sub 1] stelt dat zij het vermoeden heeft dat in de akte van verdeling een aantal bankrekeningen niet is vermeld. Zij vordert daarom kopieën van de bankafschriften van alle zakelijke bankrekeningen ( [onderneming] en [holding] ) en van de (gemeenschappelijke) bankrekeningen van [A] en [gedaagde] over de periode van [2004] tot en met 13 mei 2005 . Hierover wordt als volgt geoordeeld.
4.19.
De gevorderde kopieën van de afschriften van de zakelijke bankrekeningen zijn niet toewijsbaar. Uit bijlage 6 van de akte van verdeling volgt dat de aandelenwaardering van [holding] is betrokken bij de verdeling. Een aandelenwaardering omvat mede de waarde van de zakelijke bankrekeningen. Dat de zakelijke bankrekeningen niet afzonderlijk staan vermeld op bijlage 6 bij de akte van verdeling is daarom verklaarbaar. Nu niet is gesteld dat die aandelenwaardering gebrekkig was omdat daarbij bankrekeningen van [holding] en/of [onderneming] buiten beschouwing zijn gebleven, heeft [eiseres sub 1] gelet op het voorgaande niet een rechtmatig belang bij het verkrijgen van kopieën van de bankafschriften van de afzonderlijke zakelijke bankrekeningen.
4.20.
[eiseres sub 1] vordert kopieën van de bankafschriften van de volgende drie (gemeenschappelijke) bankrekeningen van [A] en [gedaagde] : (i) [rekeningnummer] op naam van [gedaagde] , (ii) [rekeningnummer] op naam van “boedel van de heer [A] ” en (iii) een privérekening van [A] waarvan de uitvaart is betaald. Bij de gevorderde kopieën van de bankafschriften van de eerste twee bankrekeningen heeft [eiseres sub 1] een rechtmatig belang. Mede aan de hand daarvan kan namelijk worden beoordeeld of de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap juist is gewaardeerd. [eiseres sub 1] heeft namelijk terecht opgemerkt dat de door haar genoemde (twee) bankrekeningen niet staan vermeld op bijlage 6 bij de akte van verdeling, terwijl [gedaagde] niet heeft weersproken (zodat hier vaststaat) dat destijds wel van die rekeningen sprake was. Van een fishing expedition zoals door [gedaagde] is aangevoerd, is dan ook geen sprake. De hoogte van de overbedelingsschuld van [gedaagde] aan [eiseres sub 1] is in 2005 vastgesteld aan de hand van de totale waarde van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De hoogte van die overbedelingsschuld kan mogelijk anders zijn als blijkt dat de waarde van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap niet juist is gewaardeerd. De gevorderde kopieën van de bankafschriften hebben dus betrekking op een rechtsbetrekking waarin [eiseres sub 1] partij is. Ook aan het hiervoor vermelde derde vereiste is dus voldaan. Tot slot geldt dat het om bepaalde bescheiden moet gaan. [eiseres sub 1] heeft concreet uiteengezet van welke bankrekeningen zij de kopieën van de bankafschriften wil hebben en ook op welke periode die bankafschriften betrekking moeten hebben. Aan het hiervoor vermelde tweede vereiste is daarom ook voldaan.
4.21.
Voor wat betreft de hiervoor genoemde derde bankrekening geldt dat [eiseres sub 1] op basis van het in dat kader door haar gestelde geen rechtmatig belang heeft bij de gevorderde kopieën van de bankafschriften daarvan. Het is onduidelijk gebleven welk bankrekeningnummer de door haar genoemde bankrekening had/heeft en bij welke bank deze bankrekening werd/wordt aangehouden. Hierdoor kan niet worden nagegaan of de betreffende bankrekening wel of niet staat vermeld op bijlage 6 bij de akte van verdeling. Ook heeft [gedaagde] hierdoor geen concreet verweer kunnen voeren tegen de vordering van [eiseres sub 1] op dit punt. Het staat dus op dit moment onvoldoende vast dat de waarde van de betreffende bankrekening niet is betrokken bij de waardering van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Gelet hierop heeft [eiseres sub 1] geen rechtmatig belang bij afgifte van de kopieën van de bankafschriften van die bankrekening. De vordering van [eiseres sub 1] wordt op dat punt daarom afgewezen.
4.22.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat zij gewichtige redenen heeft om niet tot afgifte van de stukken over te gaan. Volgens haar staat [eiseres sub 1] – direct of indirect – in nauw contact met de roddelpers. Zij vreest daarom dat de privacygevoelige informatie bij de pers terecht komt, terwijl zij juist de privacy van [A] en die van haarzelf wil bewaken. Dit verweer slaagt niet. Daarvoor is van belang dat van gewichtige redenen slechts sprake kan zijn indien in de concrete omstandigheden van het geval het belang om bepaalde stukken niet af te geven zwaarder weegt dan het zwaarwegende maatschappelijke belang dat in rechte de waarheid aan het licht komt. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom haar belang zwaarder weegt dan het belang van [eiseres sub 1] om kennis te nemen van de inhoud van voormelde stukken.
4.23.
[eiseres sub 1] heeft gevorderd om een dwangsom te verbinden aan de veroordeling van [gedaagde] om stukken te verstrekken. Deze dwangsom zal op dit punt niet worden toegewezen. Hiervoor is van belang dat [gedaagde] onweersproken naar voren heeft gebracht dat zij niet meer beschikt over alle bankafschriften, omdat een deel van de bankrekeningen is opgeheven na het overlijden van [A] . Of zij nog beschikt over de bankafschriften waarvan zij op basis van het voorgaande aan [eiseres sub 1] een kopie moet verstrekken, is onduidelijk gebleven. Om die reden is de vordering van [eiseres sub 1] tot afgifte van een kopie van de stukken, anders dan [gedaagde] betoogt, wel toewijsbaar, maar zal de gevorderde dwangsom worden afgewezen. Toewijzing van de dwangsom zal immers mogelijk leiden tot executiegeschillen over de dwangsommen.
2.
Aandelenwaardering van [holding] , opgesteld door PWC
4.24.
Tussen partijen is ook in geschil of de waarde van de (exploitatie van de) intellectuele eigendomsrechten bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is betrokken. In dat verband vordert [eiseres sub 1] een afschrift van het rapport van PWC waarin de aandelen van [holding] zijn gewaardeerd en waarvan is uitgegaan in de akte van verdeling. Deze vordering wordt toegewezen. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.25.
Volgens [eiseres sub 1] behoorden de intellectuele eigendomsrechten toe aan [A] in persoon. Op de lijst met bezittingen bij de akte van verdeling (bijlage 6) staan deze rechten niet vermeld. [eiseres sub 1] stelt daarom dat deze rechten ten onrechte niet zijn gewaardeerd in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Die waardering dient volgens haar alsnog plaats te vinden.
4.26.
[gedaagde] heeft daartegenover aangevoerd dat [A] het economische eigendom van de intellectuele eigendomsrechten heeft ingebracht in [onderneming] . In het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zijn de aandelen van [holding] gewaardeerd door PWC. Deze waardering omvat mede de waarde van het economische eigendom van de intellectuele eigendomsrechten. Volgens [gedaagde] zijn de intellectuele eigendomsrechten daarom wel gewaardeerd en op de juiste wijze bij de verdeling betrokken. Voor een nadere waardering daarvan is volgens haar dus geen plaats.
4.27.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het op dit moment onvoldoende duidelijk of de intellectuele eigendomsrechten in het kader van de verdeling zijn gewaardeerd. Het volgende is daarvoor van belang. [gedaagde] heeft stukken in het geding gebracht die haar stelling onderbouwen. Zo heeft zij onder meer een verklaring van de heer [D] (fiscalist) van PWC overgelegd. Hij verklaart dat de economische waarde van de intellectuele eigendomsrechten in [onderneming] is ingebracht en die waarde daarom ook is betrokken bij de aandelenwaardering van [holding] . [gedaagde] heeft ook stukken in het geding gebracht waaruit volgt dat de inkomsten uit de exploitatie van de intellectuele eigendomsrechten altijd door [onderneming] zijn ontvangen. [eiseres sub 1] heeft op haar beurt terecht gewezen op het opvallende verschil tussen de concept boedelbeschrijving van 25 april 2005 en de definitieve boedelbeschrijving van 13 mei 2005 voor wat betreft de intellectuele eigendomsrechten. In de concept boedelbeschrijving staan de intellectuele eigendomsrechten als PM-post vermeld. In de definitieve boedelbeschrijving komt deze PM-post niet meer voor en staan de intellectuele eigendomsrechten ook niet elders in de boedelbeschrijving (expliciet) vermeld. In de akte van verdeling ontbreekt een toelichting hierop. Volgens [gedaagde] is dit verschil te verklaren door het feit dat de intellectuele eigendomsrechten uiteindelijk gewaardeerd zijn in het kader van de aandelenwaardering van [holding] . [eiseres sub 1] heeft verder naar voren gebracht dat [onderneming] weliswaar heeft gefungeerd als betaaladres voor de inkomsten uit de exploitatie van de intellectuele eigendomsrechten, maar dat dit niet betekent dat deze rechten ook daadwerkelijk economisch in [onderneming] zijn ingebracht. Formele stukken waaruit dat blijkt, ontbreken volgens [eiseres sub 1] .
4.28.
[eiseres sub 1] heeft met de door haar aangehaalde omstandigheden het standpunt van [gedaagde] voldoende in twijfel getrokken. Bij die stand van zaken
heeft [eiseres sub 1] er een rechtmatig belang bij om een afschrift te vorderen van de aandelenwaardering van [holding] . Zij kan aan de hand daarvan verifiëren of en zo ja hoe, de (economische) waarde van de intellectuele eigendomsrechten bij de aandelenwaardering van [holding] is betrokken. Nu [eiseres sub 1] concreet uiteen heeft gezet welk stuk zij wil ontvangen, is sprake van “bepaalde bescheiden” in de zin van artikel 843a lid 1 Rv. Van een fishing expedition is, anders dan door [gedaagde] is aangevoerd, geen sprake. Ook ten aanzien van deze vordering geldt dat het gaat om stukken die betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin [eiseres sub 1] partij. Als immers blijkt dat de intellectuele eigendomsrechten in 2005 niet zijn gewaardeerd, zal [eiseres sub 1] immers mogelijk een vordering op [gedaagde] hebben uit onrechtmatige daad, omdat de overbedelingsschuld van [gedaagde] aan [eiseres sub 1] (mogelijk) te laag is vastgesteld.
4.29.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiseres sub 1] geen belang heeft bij een kopie van het rapport van de aandelenwaardering, omdat haar meerdere keren inzage in dat document is geboden op het kantoor van PWC. Dit verweer slaagt niet. Uitsluitend het verkrijgen van inzage in de aandelenwaardering, zonder dat [eiseres sub 1] daarvan op dat moment kopieën mag maken is, gelet op het (omvangrijke) geschil dat tussen partijen bestaat, ontoereikend. Dit is ook door [eiseres sub 1] gesteld. [eiseres sub 1] heeft er belang bij om over de stukken te beschikken, zodat zij deze bijvoorbeeld kan voorleggen aan een - door haar ingeschakelde - (fiscaal) deskundige. Bovendien mag worden aangenomen dat de stukken te omvangrijk en te gedetailleerd zijn om daarvan voldoende kennis te kunnen nemen door daarin enkel inzage te hebben.
4.30.
[gedaagde] heeft ook hier aangevoerd dat zij gewichtige redenen heeft om niet tot afgifte van de stukken over te gaan. Hetgeen daarover hiervoor is overwogen, geldt hier eveneens. Het feit dat [gedaagde] aan [eiseres sub 1] inzage in de stukken heeft geboden op het kantoor van PWC, maakt dit niet anders.
4.31.
De door [eiseres sub 1] gevorderde dwangsom zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de dwangsom te matigen tot € 2.500,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00.
3.
Exploitatieovereenkomsten tussen [A] en (i) EMI Music Publishing Holland B.V., (ii) Buma/Stemra, (iii) Norma, (iv) Lira, (v) SENA, en
afschriften van de jaarlijkse/halfjaarlijkse financiële afrekeningen met betrekking tot deze exploitatieovereenkomsten over de periode van [2004] tot heden, en overeenkomsten die door [gedaagde] zijn aangegaan met derden voor de intellectuele eigendomsrechten
4.32.
[eiseres sub 1] vordert tot slot kopieën van exploitatieovereenkomsten die [A] heeft gesloten, de financiële afrekeningen daarvan over de periode van [2004] tot heden en de overeenkomsten die [gedaagde] met derden is aangegaan met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten. Deze vordering wordt afgewezen. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.33.
[eiseres sub 1] stelt dat zij kopieën van voormelde stukken wil ontvangen, zodat zij kan nagaan welke vergoedingen uit hoofde van de exploitatie van de intellectuele eigendomsrechten (nog) aan haar toekomen over de periode vanaf het overlijden van [A] tot heden. Deze stelling is gebaseerd op de omstandigheid dat de intellectuele eigendomsrechten in 2005 niet zijn gewaardeerd en die waardering daarom alsnog moet plaatsvinden. In het voorgaande is overwogen dat op dit moment nog onvoldoende duidelijk is of en zo ja hoe, de intellectuele eigendomsrechten in het kader van de verdeling zijn gewaardeerd. Om daar meer duidelijkheid over te verkrijgen, dient [gedaagde] aan [eiseres sub 1] een afschrift te verstrekken van de aandelenwaardering van [holding] . Zolang [eiseres sub 1] niet weet of de waarde van de intellectuele eigendomsrechten is betrokken in de aandelenwaardering van [holding] , heeft zij geen rechtmatig belang bij kopieën van de in rechtsoverweging 4.32 genoemde stukken. Die vordering is in dit stadium te prematuur. Bij toewijzing van die vordering zou vooruit worden gelopen op het antwoord op de vraag of de aandelenwaardering van [holding] wel of niet de waardering van de intellectuele eigendomsrechten omvat. Daarvoor is nu geen plaats. Hierbij weegt mee dat [gedaagde] een gerechtvaardigd belang heeft om niet al in dit stadium, waarin dus nog kan blijken dat haar stelling dat de intellectuele eigendomsrechten wel zijn gewaardeerd juist is, een grote hoeveelheid stukken met privacygevoelige informatie aan [eiseres sub 1] te verstrekken.
4.34.
[eiseres sub 1] heeft nog naar voren gebracht dat ook als de stelling van [gedaagde] juist is en de intellectuele eigendomsrechten dus economisch zijn ingebracht in [onderneming] , het blote juridische eigendom achter is gebleven bij [A] en de waardering (en levering) daarvan dus alsnog dient plaats te vinden. Volgens [eiseres sub 1] heeft zij daarom ook in dat verband recht op de gevorderde kopieën van voormelde stukken. Dit betoog slaagt niet. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.35.
Als de economische eigendom van de intellectuele eigendomsrechten is overgedragen aan [onderneming] , is, zoals [eiseres sub 1] ook stelt, het blote juridische eigendom (hoogstwaarschijnlijk) achtergebleven bij [A] in persoon. Op basis van de akte van verdeling is dit eigendom toebedeeld aan [gedaagde] . Volgens [eiseres sub 1] is dit blote juridische eigendom echter niet aan [gedaagde] geleverd conform de daartoe strekkende vormvoorschriften. Als van de juistheid daarvan wordt uitgegaan, betekent dat dat er tussen [gedaagde] enerzijds en [eiseres sub 1] en [B] anderzijds nog een gemeenschap voor wat betreft dat blote juridische eigendom bestaat. De vraag is wat dit blote juridische eigendom precies inhoudt, of dit een waarde heeft en, zo ja, welke waarde dat dan is. Op dit moment is dat allemaal onduidelijk en dit kort geding leent zich er ook niet voor om daar nader onderzoek naar te doen.
4.36.
Als al zou blijken dat het blote juridische eigendom enige waarde heeft, is het vervolgens de vraag of [eiseres sub 1] (en [B] ) recht hebben op een deel daarvan en, zo ja, welk deel. Bij die vraag dient rekening te worden gehouden met het feit dat het blote juridische eigendom in 2005 aan [gedaagde] is toebedeeld en het destijds ook de bedoeling van alle partijen was dat [gedaagde] hierover zelfstandig mocht beschikken. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] sinds het overlijden van [A] zorg heeft gedragen voor de “muzikale nalatenschap” van [A] en dit ook met succes heeft gedaan, zonder dat zij hiervoor een vergoeding heeft gekregen van [eiseres sub 1] en/of [B] Alle bij de akte van verdeling betrokken partijen, ook [eiseres sub 1] , verkeerden immers tot voor kort in de veronderstelling dat de intellectuele eigendomsrechten in 2005 aan [gedaagde] zijn toebedeeld én geleverd.
4.37.
Kortom, op dit moment bestaan er dus nog veel onduidelijkheden omtrent het blote juridische eigendom van de intellectuele eigendomsrechten en de eventuele waarde daarvan. Ook is het dus nog maar de vraag, gelet op de in rechtsoverweging 4.36 genoemde omstandigheden, of uit hoofde van de gemeenschap met betrekking tot het juridische blote eigendom nog een vergoeding aan [eiseres sub 1] toekomt. Gelet op deze onduidelijkheden en onzekerheden, is de vordering van [eiseres sub 1] te prematuur.
Conclusie
4.38.
De conclusie van al het voorgaande is dat het gevorderde onder I, II en III wordt afgewezen. Het gevorderde onder IV wordt toegewezen, voor zover het kopieën betreft van de in rechtsoverweging 4.20 genoemde (twee) bankrekeningen en de aandelenwaardering van [holding] . Het gevorderde onder V is ook toewijsbaar.
4.39.
[eiseres sub 1] heeft er belang bij dat zij het vonnis direct kan executeren en de uitkomst van een eventueel aanhangig te maken procedure in hoger beroep niet hoeft af te wachten. Het vonnis wordt daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Proceskosten
4.40.
[eiser sub 2] dient de kosten van het geding tussen hem en [gedaagde] te dragen, omdat hij in het ongelijk wordt gesteld. Aan de zijde van [gedaagde] worden die kosten begroot op nihil, omdat de kosten aan haar zijde moeten worden toegerekend aan het geding tussen haar en [eiseres sub 1] .
4.41.
Nu [eiseres sub 1] en [gedaagde] in een familierechtelijke verhouding tot elkaar staan en zij elk voor een gedeelte in het ongelijk worden gesteld, zal de voorzieningenrechter de proceskosten van het tussen hen gevoerde geding compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiser sub 2] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] binnen één maand na betekening van dit vonnis een kopie te verstrekken van de volgende documenten:
- de bankafschriften over de periode van [2004] tot en met 13 mei 2005 van de bankrekening [rekeningnummer] en de bankrekening [rekeningnummer] ;
- de aandelenwaardering van [holding] op basis van het tussenrapport dat is opgesteld door PWC, zoals vermeld in bijlage 6 van de akte van verdeling van 13 mei 2005 ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom aan [eiseres sub 1] van
€ 2.500,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met het verstrekken van een kopie van de onder 5.2 vermelde aandelenwaardering van [holding] , met een maximum van € 50.000,00;
5.4.
machtigt [eiseres sub 1] om de onder 5.2 vermelde documenten zelf op te vragen indien [gedaagde] niet aan de veroordeling onder 5.2 voldoet;
5.5.
veroordeelt [eiser sub 2] in de kosten van het geding tussen hem en [gedaagde] en begroot de kosten van dat geding aan de zijde van [gedaagde] op nihil;
5.6.
compenseert de proceskosten van het tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde] gevoerde geding, in die zin dat zij elk daarvan de eigen kosten dragen;
5.7.
verklaart dit vonnis, wat de onder 5.2, 5.3 en 5.4 gegeven oordelen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: RvR/ 5348