ECLI:NL:RBMNE:2023:7086
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake de WOZ-waarde van een onroerende zaak
In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 december 2021. De heffingsambtenaar had in een eerdere beschikking van 31 maart 2021 de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [woonplaats] vastgesteld op € 1.148.000,- voor het belastingjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser ging in bezwaar tegen deze beschikking en de heffingsambtenaar verlaagde de WOZ-waarde in de uitspraak op bezwaar naar € 999.000,-. Ondanks deze verlaging heeft eiser beroep ingesteld, wat door de rechtbank als misbruik van recht werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar volledig tegemoet was gekomen aan het bezwaar van eiser, waardoor het instellen van beroep niet gerechtvaardigd was.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen gegronde reden had om beroep in te stellen na de uitspraak op bezwaar. Bovendien is er meer dan twee jaar verstreken sinds de indiening van het bezwaarschrift, wat de rechtbank als onredelijk beschouwt. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.