ECLI:NL:RBMNE:2023:7085

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
UTR 21/5040, UTR 21/5043 en UTR 22/5968
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen aanslagen zuiveringsheffing bedrijven en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 8 december 2023, zijn de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen 'zuiveringsheffing bedrijven' die hem waren opgelegd voor de belastingjaren 2020 en 2021. De heffingsambtenaar had in eerdere uitspraken op bezwaar de bezwaren van eiser deels ongegrond verklaard en deels gegrond, wat leidde tot een vermindering van het te betalen bedrag. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze uitspraken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig heeft gereageerd op een verzoek om aanvullende beroepsgronden in te dienen, wat in strijd met de goede procesorde werd geacht. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser wel nieuwe gronden aangevoerd, maar deze werden door de rechtbank buiten beschouwing gelaten omdat ze te laat waren ingediend. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet voldoende gemotiveerd waren om de aanslagen te betwisten, en verklaart het beroep ongegrond.

Daarnaast heeft eiser verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn in dit geval niet is overschreden, mede door de bijzondere omstandigheden rondom de beschikbaarheid van de gemachtigde van eiser. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en bevestigt dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/5040, UTR 21/5043 en UTR 22/5968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], de heffingsambtenaar
(gemachtigde: W.G. Vos).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 december 2021, 7 december 2021 en 17 november 2022.
1.1.
In de beschikkingen van 31 juli 2021 en 31 maart 2022 heeft de heffingsambtenaar een aanslag ‘zuiveringsheffing bedrijven’ van € 425,57 (definitief belastingjaar 2020),
€ 386,88 (voorlopig belasting 2021) en -€193,44 (definitief belastingjaar 2021) opgelegd voor de [adres] in [woonplaats] .
1.2.
Eiser is tegen de beschikkingen in bezwaar gegaan. In de uitspraken op bezwaar van 2 december 2021 en 17 november 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen de voorlopige aanslag 2021 en de definitieve aanslag 2021 kennelijk ongegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar van 7 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen de definitieve aanslag 2020 deels gegrond verklaard en het bedrag dat eiser moet betalen verminderd naar het bedrag bij drie vervuilingseenheden.
1.3.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.4.
Aan eiser is op 6 oktober 2023 een brief gestuurd door de rechtbank waarin de gemachtigde van eiser vier weken de tijd krijgt om op het verweerschrift te reageren. Hier heeft de gemachtigde van eiser geen gehoor aan gegeven.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Beoordeling door de rechtbank

2. De gemachtigde van eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformuleerde, brieven waaronder een ‘pinpointbrief’ ter aanvulling daarop ingediend. Aan de gemachtigde van eiser is door de rechtbank op 6 oktober 2023 een brief gestuurd waarin hij vier weken de tijd kreeg om te reageren op het verweerschrift dat de heffingsambtenaar heeft overgelegd. In deze brief is de gemachtigde van eiser er ook op gewezen dat het op zitting pas aanvoeren van beroepsgronden tot strijd met de goede procesorde kan leiden. De gemachtigde van eiser heeft nagelaten op de brief van 6 oktober 2023 te reageren. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser wel de specifieke beroepsgronden die in deze zaken aan de orde zijn toegelicht.
3. De aanslagen die zijn opgelegd gaan enkel over de zuiveringsheffing. In de bezwaarprocedure heeft de gemachtigde van eiser met betrekking tot de voorlopige aanslag van 31 juli 2021 aangevoerd dat de aanslag niet kan worden opgelegd omdat het waterverbruik over heel 2021 nog niet bekend is. In de bezwaarprocedure tegen de definitieve aanslag van 31 maart 2022 heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd aangevoerd dat eiser geen gebruiker is. In de bezwaarprocedure tegen de definitieve aanslag van 31 juli 2021 heeft de gemachtigde in reactie op het verzoek om gronden tegen de zuiveringsheffing aan te voeren, alleen bijlagen overgelegd betreffende de volmacht.
4. In de beroepschriften en de aanvullende stukken heeft eiser met name WOZ-gerelateerde beroepsgronden opgenomen. In de zaken 21/5040 en 21/5043 heeft eiser, tussen deze WOZ-gronden in, nog de losse, niet nader uitgewerkte opmerking geplaatst dat het bezwaarschrift is behandeld als zijnde gericht tegen de eigenaar en dat het wel degelijk zelfstandige delen betreft. Verder heeft eiser niet schriftelijk gereageerd op het ingediende verweerschrift, hoewel hij daartoe door de rechtbank uitdrukkelijk is uitgenodigd bij brief van 6 oktober 2023. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd toegelicht dat hij niet hoefde te reageren op deze brief, omdat hij al zijn ‘pinpointbrief’ had gestuurd en had verwezen naar de stukken in de bezwaarprocedure.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de beroepsgronden niet gemotiveerd betwist waarom de aanslagen ‘zuiveringsheffing bedrijven’ onterecht aan eiser zouden zijn opgelegd. Eiser heeft niet gemotiveerd waarom deze beroepsgronden enige relatie hebben met de opgelegde aanslag. Deze standaard gronden kunnen daarom niet leiden tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser wel gronden tegen de aanslagen ‘zuiveringsheffing bedrijven’ naar voren gebracht. De rechtbank laat deze gronden echter buiten beschouwing, omdat het zó laat aanvoeren van gronden in strijd is met een goede procesorde. Dit geldt temeer nu de gemachtigde van eiser in de brief van 6 oktober 2023 door de rechtbank de gelegenheid is geboden om alsnog binnen vier weken de beroepsgronden aan te vullen. Daarbij heeft de rechtbank er al voor gewaarschuwd, dat na die vier weken aangevoerde beroepsgronden wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
Conclusie en bijkomende beslissingen
6. Nu de wel door de rechtbank in de beoordeling betrokken beroepsgronden geen betrekking hebben op het onderhavige geschil, kan de rechtbank niet tot een andere conclusie komen dan dat de aanslag ‘zuiveringsheffing bedrijven’ door eiser niet gemotiveerd is betwist. De heffingsambtenaar heeft de aanslag ‘zuiveringsheffing bedrijven’ daarom terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
7. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. In belastingzaken wordt, als de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
7.1
In de beroepszaak met nummer UTR 22/5968 is het bezwaarschrift ontvangen op 4 april 2022 en is door de rechtbank op 8 december 2023 uitspraak gedaan. De redelijke termijn van 2 jaar wordt dus niet overschreden.
7.2
In de beroepszaken met nummers UTR 21/5040 en UTR 21/5043 zijn de bezwaarschriften ontvangen op 23 augustus 2021 en is door de rechtbank op 8 december 2023 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van de bezwaarschriften zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) 4 maanden verstreken.
8. De rechtbank ziet, evenals in een eerdere zaak van deze gemachtigde en heffingsambtenaar [1] , reden de redelijke termijn voor deze zaken te verlengen. De reden daarvoor is de volgende. De termijn van twee jaar kan verlengd worden bij bijzondere omstandigheden. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de redelijke termijn, worden volgens vaste rechtspraak onder meer gerekend:
“[…] de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.”
9. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de gemachtigde van eiser geen personeel in dienst heeft. Hij doet alles zelf. De rechtbank is er daarnaast mee bekend dat de gemachtigde van eiser een zeer groot aantal bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures heeft lopen. Dit leidt bij meerdere rechtbanken tot problemen in de planning van zijn zaken.
10. Het grote aantal zaken dat de gemachtigde behandelt, heeft tot gevolg gehad dat hij zeer vaak op een zittingsvoornemen reageerde met het bericht verhinderd te zijn. Daardoor kwam de afdoening van zaken in het gedrang. Vanwege die drukke agenda zijn er, in afwijking van de gebruikelijke werkwijze bij de planning van zaken, afspraken met hem gemaakt. De maandagmiddag is nu sinds 2022 als vast zittingsmoment vastgelegd. De rechtbank realiseert zich dat hiermee voor deze gemachtigde een uitzonderingspositie is gecreëerd. Met het oog op de bewaking van de redelijke afdoeningstermijn voor de zaken van deze gemachtigde heeft de rechtbank zich hiertoe genoodzaakt gezien.
11. Vervolgens is het aantal beroepen dat de gemachtigde van eiser bij deze rechtbank namens zijn cliënten heeft ingesteld alleen maar toegenomen. Zo heeft hij in het jaar 2021 in totaal 731 beroepen ingediend en in 2022 heeft hij 1.199 beroepen ingediend.
12. In zijn correspondentie wijst de gemachtigde van eiser er steeds op ‘normaliter elke dag beschikbaar te zijn (op donderdagmiddagen na)’, maar in de praktijk blijkt het moeilijk om op andere dagen zittingen met hem te plannen. Dit was ook juist de reden om een vast zittingsdagdeel met hem af te spreken. De rechtbank heeft niettemin meerdere keren geprobeerd meer zittingsdagen met hem te plannen, naast de vaste maandagmiddag. De rechtbank heeft op 21 november 2022 aan de gemachtigde gevraagd of hij op 13 februari 2023, 14 februari 2023 en 24 februari 2023 beschikbaar was voor een extra zitting. Van die dagen was hij alleen op 14 februari 2023 beschikbaar. Voor de periode maart 2023 tot en met juni 2023 heeft overleg tussen rechtbank en de gemachtigde geleid tot 11 mogelijke extra zittingen. Per e-mails van 2 maart 2023 heeft de rechtbank verder aan de gemachtigde gevraagd op welke dagen hij nog meer beschikbaar is in 2023 voor extra zittingen. Ook heeft de rechtbank aan hem gevraagd om per maand twee extra vaste zittingsdagen af te spreken. Per e-mail van 11 maart 2023 heeft de gemachtigde aangegeven daar niet meer aan mee te willen werken, omdat het “uitermate oncollegiaal van [de rechtbank] is om méér dagdelen te claimen ten koste van [andere rechtbanken/gerechtshoven]”.
13. Over het gehele jaar 2023 was de gemachtigde van eiser dus beschikbaar voor 64 zittingen van een dagdeel bij deze rechtbank. In de praktijk zijn het er minder omdat de gemachtigde soms een maandagmiddag toch niet kan6 en er ook feestdagen op maandag vallen. Op een zitting met de gemachtigde van eiser worden gemiddeld 11 zaken gepland. In theorie zou de rechtbank dan in het meest gunstige geval 64 x 11 = 704 zaken van de cliënten van deze gemachtigde in 2023 kunnen plannen. Dit is bij lange na niet genoeg om alle door hem ingestelde beroepen te behandelen en in de praktijk zijn het er dus ook veel minder.
14. De rechtbank stelt daarom vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiser en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelwijze van de gemachtigde van eiser leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelwijze kan eiser worden toegerekend. Gelet op het aantal door de gemachtigde van eiser ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden. Dit leidt tot de conclusie dat in dit geval de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 20 november 2023, UTR 22/4539 (nog niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).