In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in [plaats]. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde voor het belastingjaar 2022 had vastgesteld op € 438.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar door de heffingsambtenaar, waarbij de waarde werd verlaagd naar € 415.000,-, heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de heffingsambtenaar een compromisvoorstel gedaan voor een waarde van € 400.000,-, waar eiser niet mee akkoord ging.
De rechtbank heeft de zaak op 27 juli 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, M.F.M. Boerlage, en een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar voldoende gemotiveerd heeft waarom de waarde van de woning in de bezwaarfase is verlaagd. Eiser stelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat hij ten onrechte niet gehoord was in bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet had geschonden en dat de waarde van de woning voldoende aannemelijk was gemaakt aan de hand van een taxatiematrix met vergelijkingsobjecten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 400.000,-. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar opgedragen het door eiser betaalde griffierecht en de reiskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.