Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. C.A. Fokker
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. H. Barrahmun.
1.Het verloop van de procedure
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. De gemachtigde van [verzoekster] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, waarin zij tevens de verzoeken van [verzoekster] heeft gewijzigd. Deze spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd.
2.Waar gaat de zaak over?
Wij zijn blij dat wij beiden de intentie hebben om een langdurig dienstverband aan te gaan. Door samen te werken, proactief te zijn en eigenaarschap te nemen zullen we samen van [organisatie] een succes maken. (…)”, In januari 2023 is [verzoekster] zwanger geworden en vervolgens vanaf 23 januari 2023 ziek geworden vanwege haar zwangerschap en, naar later bleek, het cyclisch braken syndroom. Op 27 juli 2023 heeft [verzoekster] per e-mail een brief van [verweerster] ontvangen waarin wordt meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst per 30 september 2023 niet wordt verlengd. Omdat in die brief geen reden wordt genoemd voor die beslissing, heeft [verzoekster] diezelfde dag per e-mail gevraagd naar de reden dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. Daar heeft [verweerster] niet op gereageerd. Wel heeft de leidinggevende van [verzoekster] , mevrouw [B] , op 28 juli 2023 [verzoekster] bezocht in het ziekenhuis. [B] heeft diezelfde dag per e-mail verslag gedaan over dit bezoek aan [verzoekster] aan de HR-manager (de heer [A] ) van [verweerster] waarin zij onder meer het volgende heeft geschreven: “
Ik heb vooral benoemd dat we door zijn gegaan met de winkel en het team, maar dat we het vooral erg jammer vinden dat ze er straks niet meer is. Geen woord over zwangerschap of over haar afwezigheid.”
€ 17.428,16 bruto en subsidiair € 11.856,90 bruto), bestaande uit materiële en immateriële schade en vergoeding van haar volledige advocaatkosten van € 4.388,85 netto. [verweerster] betwist uitdrukkelijk dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet heeft verlengd wegens zwangerschap en/of chronische ziekte en meent dat de verzoeken van [verzoekster] moeten worden afgewezen.
3.De beoordeling
Lid 5, sub b bepaalt dat sprake is van direct onderscheid indien een persoon op grond van geslacht op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, met dien verstande dat onder direct onderscheid mede wordt verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.
Artikel 4 onder b van de Wet Gelijke Behandeling op grond van handicap of chronische ziekte bepaalt dat onderscheid verboden is bij het aangaan en beëindigen van een arbeidsverhouding.
Ook in het geval er andere omstandigheden, zoals de vacature die vanwege langdurige afwezigheid van een andere werknemer is uitgezet en dat de nieuwe medewerker het beter zou doen dan [verzoekster] , aan het niet-verlengen van het dienstverband met [verzoekster] ten grondslag hebben gelegen, blijft staan dat het (vermoeden aanwezig is dat het) niet verlengen van het dienstverband in ieder geval
ookis gelegen in de zwangerschap en daar mee samenhangende ziekte van [verzoekster] . Indien [verzoekster] namelijk niet zwanger of ziek was geweest ten gevolge van de zwangerschap, dan had zij aansluitend aan de contractverlenging nogmaals een tijdelijke contractverlenging van negen maanden kunnen krijgen conform het beleid binnen [verweerster] en dat is ook aannemelijk gelet op de tevredenheid en intentie tot langdurige samenwerking. Door haar zwangerschap en hieruit voortkomende ziekte heeft [verzoekster] geen werkzaamheden meer kunnen verrichtten en is een vervanger aangenomen die nu haar plaats heeft ingenomen. Dat [verweerster] 90% vrouwen in dienst heeft en het daarom niet aannemelijk zou zijn dat zij wegens zwangerschap ervoor zou hebben gekozen de arbeidsovereenkomst niet te verlengen, zoals [verweerster] nog heeft aangevoerd, zegt op zichzelf nog niets over de individuele situatie van [verzoekster] , te meer nu haar zwangerschap gepaard ging met ziekte (en daardoor uitval) en doet daarom niet af aan dit vermoeden.
De kans dat na een verlenging per 1 oktober 2023 voor de duur van negen maanden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangaan, is te onzeker om bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding rekening mee te houden. De kantonrechter neemt daarom bij de berekening als uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] voor de duur van negen maanden zou worden verlengd. [verweerster] is daarom schadeplichtig voor de periode van 1 oktober 2023 tot 1 juli 2024, waarbij de kantonrechter uitgaat van het inkomstenverschil tussen het bedrag dat [verzoekster] aan uitkering ontvangt en het loon dat zou zijn uitbetaald aan salaris bij verlenging van het dienstverband.
Bij de beoordeling van deze vordering stelt de kantonrechter voorop dat een vergoeding in het geval van discriminatoir handelen volgens Europese rechtspraak een afschrikkende werking moet hebben, zonder dat de vergoeding strekt tot meer dan door de benadeelde aan schade is geleden. Daarbij geldt dat de discriminatie op zich het recht geeft op immateriële schadevergoeding en daarvoor niet vereist is dat sprake is van geestelijk letsel. De kantonrechter stelt dit bedrag billijkheidshalve vast op een bedrag van € 2.500,00 bruto.
€ 5.633,80 bruto (€ 3.133,80 plus € 2.500,00). Voor het hierop in mindering brengen van de transitievergoeding, zoals [verweerster] heeft verzocht, ziet de kantonrechter geen aanleiding. De transitievergoeding is bedoeld als compensatie voor het verlies van de dienstbetrekking en om de overgang naar ander werk te vergemakkelijken. Dat maakt dat de transitievergoeding op andere componenten ziet dan die waarop de billijke vergoeding is gebaseerd. Die billijke vergoeding vormt een compensatie voor het ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] .