ECLI:NL:RBMNE:2023:7026

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
10748690 MV EXPL 23-142 DKv/41264
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over concurrentie- en relatiebeding tussen werkgever en werknemer met belangenafweging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een werknemer (hierna: gedaagde) over de nakoming van een concurrentie- en relatiebeding. De eiseres vorderde dat de gedaagde zich zou houden aan deze bedingen, nadat hij zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd en in dienst was getreden bij een concurrent. De gedaagde had de arbeidsovereenkomst met eiseres opgezegd per 31 augustus 2023 en was sindsdien werkzaam bij een andere onderneming die ook actief is in de bankensector, wat volgens eiseres in strijd was met het concurrentiebeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde het concurrentiebeding niet hoeft na te komen, omdat de belangenafweging in zijn voordeel uitvalt. De rechter oordeelde dat de gedaagde niet onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding, omdat hij een hooggekwalificeerde werknemer is die al voor zijn indiensttreding bij eiseres relevante ervaring had. Echter, het relatiebeding werd wel gehandhaafd, omdat de gedaagde zakelijke contacten met een voormalige klant van eiseres had onderhouden. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om zich aan het relatiebeding te houden en een dwangsom opgelegd voor eventuele overtredingen. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 10748690 MV EXPL 23-142 DKv/41264
Kort geding vonnis van 30 november 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.V. Rutgers,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.D. Ouwerling.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding van [eiseres] van 27 oktober 2023 met 7 producties;
- de door [gedaagde] ingediende producties 1 tot en met 11;
- de door [eiseres] ingediende producties 8 tot en met 13.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 november 2023. Daarbij is namens [eiseres] verschenen [A] (directeur), bijgestaan door mr. Rutgers, en [gedaagde] , bijgestaan door mr. Ouwerling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is met partijen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Die spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Mr. Ouwerling heeft tijdens de mondelinge behandeling een vordering in reconventie willen indienen. Door [eiseres] is daar bezwaar tegen gemaakt. De vordering in reconventie is te laat ingediend, want dat had volgens het procesreglement 24 uur voor aanvang van de zitting moeten gebeuren. De kantonrechter heeft daarom op de zitting meegedeeld dat de vordering in reconventie buiten beschouwing zal worden gelaten.
1.4.
Op de mondelinge behandeling is bepaald dat uiterlijk 30 november 2023 uitspraak zou worden gedaan.

2.Wat is de kern?

2.1.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] heeft een arbeidsovereenkomst bestaan. Deze heeft [gedaagde] opgezegd per 31 augustus 2023. Daarna is [gedaagde] gaan werken bij [onderneming 1] . Door [onderneming 1] is hij gedetacheerd bij [onderneming 2] , een vroegere klant van [eiseres] , waar hij hetzelfde werk doet als voorheen onder de vlag van [eiseres] . Volgens [eiseres] overtreedt [gedaagde] het concurrentie en relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst. [eiseres] wil dat [gedaagde] zich houdt aan deze bedingen en wil dat [gedaagde] zijn werkzaamheden bij [onderneming 2] staakt en gestaakt houdt. [gedaagde] ziet hier geen aanleiding voor.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is het met [eiseres] eens, maar vindt dat gezien de belangenafweging [gedaagde] niet aan het concurrentiebeding gehouden kan worden. Dit geldt niet voor het relatiebeding. Dat moet [gedaagde] respecteren. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Wat moet de rechter beoordelen?
3.2.
In een kortgedingprocedure wordt gevraagd om een spoedmaatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat er na de kortgedingprocedure een gewone rechtszaak zal komen, dit heet een ‘bodemprocedure’. Een kortgedingprocedure loopt op een bodemprocedure vooruit. De voorzieningenrechter probeert in te schatten of een bodemrechter de vordering waarschijnlijk zal toewijzen. Een kortgeding uitspraak is daarom niet meer dan een voorlopige beslissing waar een spoedeisend belang bij is. Daarom moeten belangrijke feiten duidelijk zijn, want tijd voor bewijslevering is er niet. Daarnaast moet een spoedeisend belang bij de gestelde vordering aanwezig zijn.
[eiseres] heeft een spoedeisend belang
3.3.
[gedaagde] is per 1 september 2023 via [onderneming 1] bij de [onderneming 2] in dienst getreden, terwijl hij met [eiseres] een concurrentie- en relatiebeding is overeengekomen voor de duur van zes maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst. [eiseres] heeft dus een spoedeisend belang bij haar vordering tot nakoming van deze bedingen.
[gedaagde] schendt het concurrentiebeding
3.4.
Het concurrentiebeding waar het om gaat is opgenomen in artikel 14.1 onder (i) van de arbeidsovereenkomst. Dit beding luidt:
14.1
Unless the Employer’s prior written permission had been obtained, the Employee may not, during the term of this employment contract or for six (6) months after the end of this employment contract, regardless of how and why this employment ended:
(i) in any way, either directly of indirectly, for pay or otherwise, in any form, work for or be involved in any person, institution, employer or enterprise that engages in activities that are similar, cognate to or are otherwise competitive with those of the Employer or the enterprises affiliated with it, or have any interest therein;”
3.5.
Dit beding is geldig overeengekomenDe eerste vraag die moet worden beantwoord is of [onderneming 1] een concurrent van [eiseres] is.
Dat is het geval. [eiseres] is een IT-consultancy- en detacheringskantoor en is werkzaam voor de bankensector. [eiseres] is gespecialiseerd in specifieke software genaamd [naam] en zij biedt advies, consultancy, training en advies aan banken, die van die [naam] software gebruik maken. [onderneming 1] is een grote internationale IT dienstverlener (o.a. consultancy en detachering) en is werkzaam voor diverse branches, waaronder de bankensector. [onderneming 1] biedt ook ICT dienstverlening aan op het gebied van [naam] . [eiseres] en [onderneming 1] hebben dus gelijke activiteiten in dezelfde markt. Dat [onderneming 1] zich ook op andere branches richt, maakt niet dat zij niet als concurrent van [eiseres] is aan te merken. [gedaagde] verricht in zijn functie bij [onderneming 1] werkzaamheden op het specifieke werkgebied van [naam] . Dat betekent dat [gedaagde] in dienst is getreden bij een concurrent van [eiseres] en daarmee sprake is van schending van het concurrentiebeding.
De belangenafweging valt in het voordeel uit van [gedaagde]
3.6.
De tweede vraag is of [gedaagde] aan dat beding kan worden gehouden door [eiseres] , omdat [gedaagde] meent dat hij onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding.
De bodemrechter kan op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen als in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
3.7.
Er moet dus een belangenafweging worden gemaakt, waarbij als uitgangspunt geldt dat een werknemer in principe het recht heeft om vrij te kiezen welke arbeid hij wil verrichten. Als de werknemer door een concurrentiebeding na het einde van zijn dienstverband in zijn mogelijkheden wordt beperkt, moet een afweging worden gemaakt tussen het recht op vrije arbeidskeuze en het belang van de werkgever bij handhaving van het beding. Daarbij geldt dat een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet – de opgebouwde goodwill en knowhow – van de werkgever te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden.
3.8.
[gedaagde] is een hoog gekwalificeerde kennismigrant uit India. [eiseres] heeft hem in 2019 naar Nederland gehaald om voor haar te komen werken. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij daarvoor diverse investeringen heeft gedaan: ze heeft de kosten van zijn verhuizing betaald en heeft hem inzetbaar gemaakt voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Anders dan [eiseres] denkt betekenen deze omstandigheden niet dat zij in haar bedrijfsdebiet wordt aangetast door de indiensttreding van [gedaagde] bij [onderneming 1] . [eiseres] heeft er zelf voor gekozen kosten te maken voor het in dienstnemen van een kennismigrant. Ook de omstandigheid dat [gedaagde] van [eiseres] verschillende cursussen heeft mogen volgen is niet relevant. [gedaagde] had al kennis en ervaring met [naam] . Zo had hij in India in 2015 een certificaat van [naam] behaald en heeft hij in de jaren daarna bij verschillende werkgevers ervaring opgedaan op het gebied van [naam] software. Dat [gedaagde] wellicht aanvullende kennis en ervaring heeft opgedaan bij [eiseres] en ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. En als [onderneming 1] daarvan profijt heeft is dat inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Deze voordelen gelden omgekeerd ook voor [eiseres] zelf als zij ervaren krachten in dienst neemt. Dit is onderdeel van het functioneren van een vrije markteconomie. Het beperken van die vrije markt door het maken van concurrentiebeperkende afspraken, behoort niet tot de belangen waarvoor een werkgever bescherming verdient ten koste van het recht van de werknemer op vrije arbeidskeuze.
3.9.
Het concurrentiebeding biedt dus geen bescherming tegen het vertrek van [gedaagde] naar de concurrent [onderneming 1] . Het concurrentiebeding kan alleen bescherming bieden tegen de door bijkomende omstandigheden optredende aantasting van het bedrijfsdebiet van [eiseres] door de overstap van [gedaagde] . Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer [gedaagde] door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën van [eiseres] , waarvan [onderneming 1] geen kennis draagt en waarvan de kennisname bij [onderneming 1] leidt tot een concurrentievoordeel dat zij anders niet zou hebben gehad. Dat is door [eiseres] allemaal niet gesteld. Daar komt nog bij dat [gedaagde] heeft benadrukt dat hij bij [onderneming 1] de kans heeft om door te groeien en ook meer scholingsmogelijkheden heeft. Indiensttreding bij [onderneming 1] is voor hem dus een aanzienlijke positieverbetering. Verder weegt ook mee dat [gedaagde] enkele maanden voor zijn overstap naar [onderneming 1] bij [eiseres] geen externe opdracht meer had en in afwachting was van een nieuw project.
3.10.
Dat [gedaagde] belang heeft bij indiensttreding bij [onderneming 1] heeft hij aannemelijk gemaakt, terwijl [eiseres] niet duidelijk heeft kunnen maken op welke wijze zij door die indiensttreding in haar bedrijfsdebiet wordt aangetast.
3.11.
De belangen van partijen tegen elkaar afwegend, vindt de kantonrechter het aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] onbillijk wordt benadeeld door handhaving van het concurrentiebeding en dat beding daarom zal vernietigen.
[gedaagde] schendt het relatiebeding
3.12.
Het relatiebeding waar het om gaat is opgenomen in artikel 14.1 onder (ii) van de arbeidsovereenkomst. Dit beding luidt:
“14.1 Unless the Employer’s prior written permission had been obtained, the Employee may not, during the term of this employment contract or for six (6) months after the end of this employment contract, regardless of how and why this employment ended:
(ii) in any way, either directly or indirectly, maintain business contacts with the Employer’s current and prospective clients and/or business relations, with which the Employer and/or the Employee has/have in any way been in touch business-wise during the last two years preceding the end of this employment contract.”
3.13.
Ook dit beding is geldig overeengekomen.
3.14.
[gedaagde] vindt dat het relatiebeding zo moet worden uitgelegd dat dit beding alleen betrekking heeft op huidige en toekomstige relaties van [eiseres] . [onderneming 2] is volgens [gedaagde] sinds juni 2022 geen klant meer van [eiseres] en [gedaagde] heeft van [onderneming 2] begrepen dat zij [eiseres] ook niet meer wil inschakelen. Van een schending van het relatiebeding is volgens [gedaagde] dan ook geen sprake.
3.15.
Zoals [eiseres] terecht naar voren heeft gebracht is de uitleg die [gedaagde] geeft aan het relatiebeding te beperkt. Het relatiebeding bepaalt namelijk dat [gedaagde] binnen zes maanden na het einde van het dienstverband geen zakelijke contacten mag onderhouden met bestaande of potentiële klanten van [eiseres] waar [gedaagde] in de twee jaar voor het einde van zijn dienstverband zakelijk contact mee heeft gehad. Dat [gedaagde] tot juni 2022 voor [eiseres] bij [onderneming 2] werkzaam is geweest via [eiseres] staat vast. [gedaagde] is per 1 september 2023 bij [eiseres] uit dienst gegaan. Dat betekent dat hij binnen twee jaar nadat hij uit dienst is getreden zakelijk contact met [onderneming 2] heeft gehad en [onderneming 2] dus als relatie als bedoeld in het relatiebeding moet worden beschouwd. Dat [onderneming 2] geen potentiële relatie meer zou zijn voor [eiseres] blijkt nergens uit. De verklaring dat de [onderneming 2] die intentie nu niet heeft, is onvoldoende om tot die conclusie te komen.
3.16.
[gedaagde] vindt ook dat het relatiebeding onduidelijk is en die onduidelijkheid en het nadeel dat daaruit voortvloeit voor rekening en risico van [eiseres] moet komen.
De kantonrechter denkt daar anders over. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het arbeidscontract in de Engelse taal naar [gedaagde] is gestuurd, dat [gedaagde] ongeveer een week de tijd heeft gehad om het contract te lezen en hij het contract voor akkoord heeft getekend. [gedaagde] heeft dit tijdens de zitting bevestigd en ook erkend dat hij het Engels goed beheerst en begreep wat het relatiebeding betekende. [gedaagde] was zich er dus bewust van waarvoor hij tekende en wat het relatiebeding inhield.
[gedaagde] is dus werkzaam voor een relatie ( [onderneming 2] ) als bedoeld in het relatiebeding en overtreedt daarmee het relatiebeding.
De belangenafweging valt in het voordeel van [eiseres] uit
3.17.
De vraag is vervolgens of [gedaagde] aan dat beding kan worden gehouden door [eiseres] . Net als bij het concurrentiebeding moet een belangenafweging worden gemaakt, waarvoor verwezen wordt naar rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7. Anders dan bij het concurrentiebeding gaat het hier niet om de vraag of [gedaagde] bij [onderneming 1] in dienst mocht treden, maar om de vraag of het [gedaagde] vrij staat werkzaamheden voor [onderneming 2] te verrichten.
3.18.
Van belang is dat [gedaagde] door het relatiebeding niet (ernstig) wordt belemmerd in zijn vrije arbeidskeuze. Het is hem alleen niet toegestaan om in dienst van [onderneming 1] werkzaamheden voor [onderneming 2] te verrichten. [eiseres] heeft er ook op gewezen dat [onderneming 1] één van de grootste IT-dienstverleners ter wereld is en dat zij werkzaam is voor diverse branches. Door [gedaagde] is dat niet weersproken. Volgens [eiseres] had [gedaagde] dan ook via [onderneming 1] in een andere branche of in elk geval bij een andere opdrachtgever dan [onderneming 2] kunnen worden geplaatst.
De kantonrechter is dat met [eiseres] eens. [gedaagde] mag via [onderneming 1] wel aan andere opdrachten en/of bij andere opdrachtgevers werken en wordt dus niet onbillijk benadeeld door het relatiebeding. [gedaagde] heeft gezegd dat hij nergens anders aan het werk zou kunnen vanwege zijn eenzijdige werkervaring. Dat blijkt volgens hem ook uit drie sollicitaties die hij heeft gedaan, waarvoor hij is afgewezen. Ondanks die afwijzingen is niet aannemelijk gemaakt door [gedaagde] dat hij nergens anders aan het werk zou kunnen, mede gelet op de omvang van [onderneming 1] en de verschillende branches waar zij zich op richt. Uit de CV van [gedaagde] blijkt ook dat [gedaagde] over meer IT-vaardigheden beschikt dan alleen [naam] . Dat [gedaagde] in die zes maanden niet een andere functie binnen [onderneming 1] zou kunnen verrichten lijkt daarom niet realistisch. Het relatiebeding staat ook niet in de weg aan de door [gedaagde] genoemde positieverbetering. Omdat [gedaagde] bij [onderneming 1] in dienst mocht treden, kan hij profiteren van de door hem geschetste voordelen, ook als hij een opdracht verricht bij een andere opdrachtgever dan [onderneming 2] .
3.19.
Omdat het relatiebeding voor de beperkte duur voor zes maanden na uitdiensttreding is overeengekomen, had van [gedaagde] verwacht mogen worden dat hij zich hier aan zou houden.
Doordat [onderneming 1] deze vacature bij [onderneming 2] heeft ingevuld door [gedaagde] daarop te plaatsen, is [eiseres] de kans ontnomen om [gedaagde] of een andere specialist voor die functie bij [onderneming 2] aan te bieden en verliest zij daarmee mogelijk een klant. Dat [onderneming 2] al een relatie was van [onderneming 1] , doet aan dit belang van [eiseres] in dit geval niet af. [eiseres] heeft er zoals zij zelf terecht stelt ook belang bij om voor de toekomst precedentwerking te voorkomen, omdat zij als kleine speler opereert in een concurrentiegevoelige markt.
3.20.
Tot slot vindt de kantonrechter ook van belang dat [gedaagde] er vrijwillig en doelbewust voor heeft gekozen zijn baan bij [eiseres] op te zeggen. Het was niet zo dat hij geen keus had en genoodzaakt was ander werk te zoeken. [gedaagde] had zich op dat moment moeten realiseren dat het relatiebeding hem kon belemmeren bij het verrichten van werkzaamheden bij [onderneming 2] via [onderneming 1] . Dat [onderneming 1] de arbeidsrelatie met [gedaagde] zal verbreken als [gedaagde] tot 1 maart 2024 niet als [naam] consultant kan werken, blijkt nergens uit en ligt ook niet voor de hand gelet op de omvang van de organisatie.
3.21.
De kantonrechter ziet dus onvoldoende grond om in dit kort geding aan te nemen dat de belangen van [gedaagde] onbillijk worden benadeeld door het relatiebelang tegenover het belang van [eiseres] bij handhaving daarvan. De conclusie is daarom dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] tot naleving van het relatiebeding zal toewijzen.
Dwangsom
3.22.
[eiseres] vordert een dwangsom van € 50.000,-- per overtreding en € 1.000,-- voor elke dag die de overtreding voortduurt. [eiseres] stelt dat een dergelijk hoge dwangsom nodig is gelet op het belang van [eiseres] bij het staken door [gedaagde] van de werkzaamheden bij [onderneming 2] , maar heeft de hoogte van de gevraagde dwangsommen onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft zich niet uitgelaten over de dwangsom of de hoogte daarvan. De kantonrechter zal de dwangsom toewijzen, omdat [gedaagde] het relatiebeding sinds 1 september 2023 overtreedt. Een dwangsom is daarom nodig om ervoor te zorgen dat [gedaagde] zich wel aan het relatiebeding zal houden. Wel matigt de kantonrechter de hoogte van de gevraagde dwangsom tot een bedrag van € 10.000,-- per overtreding en € 500,-- per dag dat de overtreding voortduurt. De dwangsom wordt gemaximeerd tot € 75.000,--.
Proceskosten
3.23.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] betalen; dat is een bedrag van € 1.031,73. Dit bedrag bestaat uit € 106,73 aan kosten dagvaarding, € 793,00 aan salaris gemachtigde en € 132,00 aan nakosten. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om zich tot en met 28 februari 2024 te houden aan het relatiebeding, zoals opgenomen in artikel 14 onder ii van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, en zijn werkzaamheden voor [onderneming 2] onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- per overtreding en € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt. De dwangsom is gemaximeerd tot
€ 75.000;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.031,73. Als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023.