ECLI:NL:RBMNE:2023:7017

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/4130
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake zorgtoeslag en woonlandfactor

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 november 2023 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in Roemenië woont. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin de woonlandfactor is toegepast op zijn zorgtoeslag voor 2023. Verzoeker is van mening dat deze factor niet van toepassing is, omdat hij in Nederland verplicht verzekerd is voor zorgkosten. Hij heeft een beroep gedaan op de hoge zorgkosten die hij heeft gemaakt en de noodzaak van zorg voor zijn echtgenote.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen ingezetene is van Nederland en daarom niet kan worden aangemerkt als verzekeringsplichtige volgens de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurig zorg. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de woonlandfactor heeft toegepast, wat resulteert in een lagere zorgtoeslag voor verzoeker. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat er onduidelijkheid bestaat over de fiscale partnerschap van verzoeker en zijn echtgenote, maar dat dit niet voldoende reden is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4130
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , Roemenië, verzoeker

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juli 2023 op zijn bezwaar (het bestreden besluit), omdat hij het niet eens is met de berekening van het voorschot van zijn zorgtoeslag voor 2023 van € 174,-. Volgens verzoeker telt de woonlandfactor in zijn geval niet, omdat hij in Nederland verplicht verzekerd is voor zorgkosten.
Verzoeker heeft ook de voorlopige voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De zitting heeft online plaatsgevonden op 2 november 2023. Verzoeker heeft via de telefoon aan de zitting deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De voorzieningenrechter heeft daartoe beoordeeld of hij een voorlopige voorziening moet treffen in afwachting van de beslissing op het beroep van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft daarbij de kans van slagen van het beroep en daarmee de rechtmatigheid van het besluit beoordeeld. Dit rechtmatigheidsoordeel is een voorlopig oordeel en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
2. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe zij tot dit voorlopige oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Spoedeisend belang
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor verzoeker in dit geval niet kan wachten op een beslissing op zijn beroep.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Verzoeker heeft facturen overgelegd van zijn in 2023 betaalde doktersrekeningen van totaal (omgerekend) € 7.362,-. Daarnaast heeft eiser gesteld dat zijn echtgenote geopereerd moet worden en dat de kosten daarvan inclusief controles € 6.000 zullen bedragen. Hoewel verzoeker geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat verzoeker door deze zijn hoge zorgkosten, al dan niet tijdelijk, in financiële problemen kan komen.
Heeft het beroep kans van slagen?
5. Verzoeker woont sinds 2007 in Roemenië. Hij ontvangt AOW [1] en een aanvullend pensioen vanuit Nederland. Op 2 maart 2023 heeft verweerder een melding ontvangen van het CAK dat verzoeker per 3 juli 2012 is aangemeld als verdragsgerechtigde. [2] Omdat verzoeker via het CAK zorgverzekerd is en AOW ontvangt, moet verweerder bij de berekening van de zorgtoeslag van verzoeker rekening houden met de zorgkosten in Roemenië. Deze kosten zijn in verhouding lager dan in Nederland. Daarom wordt door middel van toepassing van de woonlandfactor de premie voor verzoeker op een lager bedrag vastgesteld wat invloed heeft op de zorgtoeslag. In de Regeling Zorgverzekering is de woonlandfactor voor Roemenië voor 2023 vastgesteld op 0,1085. Daarom krijgt verzoeker minder zorgtoeslag.
6. Verzoeker is het hiermee niet eens. Hij stelt dat hij recht heeft op zorgtoeslag zonder toepassing van de woonlandfactor. Verzoeker verwijst daarvoor naar de informatie op de website van verweerder. Daarop staat dat de woonlandfactor niet telt als iemand in Nederland verplicht is verzekerd voor de zorgkosten. Verzoeker betaalt naast premie voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) ook premie voor de Wet langdurig zorg (Wlz) in Nederland, maar die wet (of dat type zorg) bestaat niet in Roemenië. Hij verwijst hiervoor naar de voorlopige jaarafrekening verdragsbijdrage 2022 van 5 september 2023 van het CAK. Bovendien heeft verzoeker zeer hoge zorgkosten in verband met zijn aandoeningen COPD en chronische pancreatitis (ontsteking van de alvleesklier). Hij vindt daarom dat de toepassing van de woonlandfactor op het voorschot zorgtoeslag in zijn geval niet redelijk is.
7. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat, nu verzoeker niet in Nederland woont, hij geen ingezetene is en hij daarom niet kan worden aangemerkt als verzekeringsplichtige als bedoeld in de Zorgverzekeringswet [3] en de Wet langdurig zorg. [4] Dit betekent dat verzoeker niet valt onder de uitzonderingscategorie zoals bedoeld op de website van verweerder. Verweerder heeft de voorschotten zorgtoeslag met inachtneming hiervan berekend en terecht de woonlandfactor toegepast. Omdat de zorgkosten in Roemenië lager zijn, betaalt verzoeker in 2023 verhoudingsgewijs minder premie aan het CAK dan verzekerden in Nederland aan hun zorgverzekeraar. Anderzijds betekent dit dat verzoeker daarom recht heeft op een lager bedrag aan zorgtoeslag. Het beroep van verzoeker heeft daarom, naar het zich nu laat aanzien, geen kans van slagen.
Belangenafweging
8. Verzoeker heeft op zitting naar voren gebracht dat hij en zijn echtgenote voor de inkomstenbelasting worden beschouwd als fiscaal partner en dat moet ook invloed hebben op de hoogte van de zorgtoeslag. Verweerder heeft daarop aangegeven dat eiser voor de zorgtoeslag nu nog als alleenstaande wordt aangemerkt, maar dat verweerder wil onderzoeken of de echtgenote vanwege het fiscaal partnerschap, ook voor de zorgtoeslag kan worden aangemerkt als de toeslagpartner van verzoeker. Als dat zo is, dan kan dat van invloed zijn op de hoogte van de zorgtoeslag van verzoeker. Deze toeslag kan hoger of lager worden, maar ook gelijk blijven.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat over de uitkomst van het onderzoek van verweerder nog te veel onduidelijkheid bestaat. Nu onzeker is of de resultaten van het onderzoek naar de toeslagpartner van invloed is op de hoogte van de zorgtoeslag van verzoeker, ziet de voorzieningenrechter, alles afwegend, hierin geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
Het vervolg van de beroepszaak (23/4068)
10. Zoals met partijen op de zitting is besproken, zal de voorzieningenrechter vanwege deze onduidelijkheid niet tevens beslissen op het beroep. Deze mogelijkheid bestaat namelijk alleen als de voorzieningenrechter na afloop van het onderzoek tot de conclusie komt dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. [5] Er volgt in de beroepszaak dus nog een schriftelijke ronde. Partijen hebben hierover afspraken gemaakt. [6] Als partijen in beroep geen zitting nodig vinden, kunnen zij dit in hun respectievelijke reacties vermelden. [7]

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet.
2.Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.
3.Artikel 1, sub 2 en artikel 2, eerste lid van de Zvw.
4.Artikel 1.2.1 van de Wet langdurig zorg.
5.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Deze afspraken zijn vastgelegd in het verkort proces-verbaal van de zitting van 2 november 2023.
7.Artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.