ECLI:NL:RBMNE:2023:7014

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
10724132 \ UE VERZ 23-307
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid na weigering UWV

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werkgever, [verzoekster] B.V., tegen een werknemer, [verweerder]. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid, nadat het UWV toestemming voor opzegging had geweigerd. De werknemer was sinds 1 juni 2019 in dienst en had zich op 22 januari 2021 ziekgemeld. Na twee jaar ziekte weigerde het UWV op 28 februari 2023 een WIA-uitkering, omdat de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De werkgever voerde aan dat de werknemer niet binnen 26 weken zou herstellen en dat hij zijn eigen werk niet in aangepaste vorm kon verrichten. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende aannemelijk had gemaakt dat er geen herstel zou optreden binnen de gestelde termijn en dat er geen mogelijkheden waren voor herplaatsing in een andere functie. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden, met toewijzing van de transitievergoeding aan de werknemer. De kantonrechter bepaalde dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 1 februari 2024, met wettelijke rente over de transitievergoeding vanaf 1 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10724132 UE VERZ 23-307 SV/40160
Beschikking van 5 december 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. Bosma,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. E.F.J. van West.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 27 september 2023;
  • het verweerschrift van [verweerder] van 6 november 2023;
  • de brieven van [verzoekster] met nadere producties 12 en 13;
  • de pleitnota van [verzoekster] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. Namens [verzoekster] zijn verschenen [A] , manager vastgoed, [B] , HR-adviseur, bijgestaan door de gemachtigde, mr. Bosma. [verweerder] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Van West. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden. Aan het einde van de mondelinge behandeling is uitspraak bepaald.

2. De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1981, is sinds 1 juni 2019 in dienst van [verzoekster] B.V. als Medewerker Technisch Onderhoud niveau 2 voor 36 uur per week. De arbeidsovereenkomst geldt met ingang van 1 juni 2020 voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Vermo van toepassing. Het loon van [verweerder] bedraagt € 2.900,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering.
2.2.
[verzoekster] is een onderneming die zich richt op het exploiteren van sport-, recreatie-, onderwijs-, en welzijnsfaciliteiten en het daarbij ter beschikking stellen van ruimte, faciliteiten, techniek, logistiek en arbeidskrachten. Bij [verzoekster] zijn ongeveer 500 personen werkzaam.
2.3.
[verweerder] verrichtte in zijn functie onderhoud aan zwembaden.
2.4.
Op 22 januari 2021 heeft [verweerder] zich ziekgemeld.
2.5.
Na een periode van twee jaar ziekte heeft het UWV bij besluit van 28 februari 2023 [verweerder] een WIA-uitkering geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. UWV heeft dit besluit genomen na een arbeidskundig onderzoek, waarbij is vastgesteld dat [verweerder] ongeschikt is voor zijn eigen werk als medewerker technisch onderhoud zwembaden, maar dat hij nog wel ander werk kan verrichten. Op het door [verweerder] hiertegen gemaakte bezwaar, was tijdens de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek, nog niet beslist door het UWV.
2.6.
[verzoekster] heeft het UWV op 8 maart 2023 gevraagd om toestemming om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op te zeggen vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Op 27 juli 2023 heeft het UWV de gevraagde toestemming geweigerd omdat zij het niet aannemelijk acht dat [verweerder] niet binnen 26 weken zal herstellen voor het verrichten van het eigen werk of binnen deze periode het eigen werk in aangepaste vorm niet zou kunnen verrichten. UWV heeft in haar beslissing verwezen naar het Deskundigenadvies Langdurig arbeidsongeschikt van de arbeidsdeskundige van 7 juli 2023. Daaruit blijkt dat de arbeidsdeskundige met de verzekeringsarts van het UWV heeft gesproken over de herstelprognose. Volgens de arbeidsdeskundige vindt de verzekeringsarts dat herstel is te verwachten.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder b en artikel 7:669 lid 1 en 3 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen op de kortst mogelijke termijn, en daarbij te bepalen dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding.
3.2.
[verzoekster] voert daartoe aan dat zij het niet eens is met de beslissing van het UWV om toestemming voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst te weigeren. [verzoekster] wijst erop dat de prognose van de verzekeringsarts van het UWV alleen is gebaseerd op het dossier van de bedrijfsarts en de vermeende gebrekkige onderbouwing door de bedrijfsarts van de negatieve herstelprognose, zonder dat de verzekeringsarts met [verweerder] heeft gesproken. Uit het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 27 februari 2023 blijkt dat [verweerder] niet geschikt is voor de maatgevende arbeid. In het eindrapport van het 2e spoortraject van 14 februari 2023 is geconcludeerd dat er geen passende loonvormende baan voor [verweerder] kon worden gevonden. Er zijn daarom volgens [verzoekster] geen mogelijkheden voor [verweerder] om zijn eigen werkzaamheden, al dan niet in aangepaste vorm, te verrichten. [verzoekster] heeft geen reële functies die passend zijn bij de mogelijkheden van [verweerder] , zodat zij binnen een redelijk termijn geen mogelijkheid heeft tot herplaatsing van [verweerder] in een andere passende functie binnen haar organisatie.
3.3.
Na indiening van het verzoekschrift heeft [verzoekster] als productie 12 een recent oordeel van de bedrijfsarts van 31 oktober 2023 ingezonden. Daaruit blijkt volgens [verzoekster] dat er nog steeds beperkingen zijn en dat sprake is van een afname van de belastbaarheid.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] voert verweer. Hij stelt zich primair op het standpunt dat er geen voldragen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. De beslissing van de verzekeringsarts van het UWV is helder onderbouwd. [verzoekster] heeft volgens [verweerder] mogelijkheden laten liggen om hem te laten re-integreren in aangepaste werkzaamheden waardoor zijn herstel is gestagneerd. [verweerder] verzoekt daarom het ontbindingsverzoek af te wijzen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om [verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van de transitievergoeding van € 5.103,49 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente, en rekening te houden met de opzegtermijn van een maand.
4.2.
Tijdens de zitting heeft [verweerder] toegelicht dat hij weinig kan en dat hij nu niet werkt en een ZW-uitkering ontvangt. [verweerder] weet niet wat voor werk hij nog wel kan doen.

5.De beoordeling

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder b BW juncto artikel 669 lid 3, lid 1 en lid 3 onder b BW. Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
5.3.
Over de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, overweegt de kantonrechter het volgende.
5.4.
Artikel 7:671a BW bepaalt in het eerste lid dat de werkgever die voornemens is de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a of b, hiervoor schriftelijk toestemming verzoekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (het UWV). Wanneer die toestemming door het UWV geweigerd wordt is de kantonrechter op grond van artikel 7:671b lid 1 sub b BW alsnog bevoegd op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst op een redelijke grond te ontbinden.
5.5.
Onder een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub b BW wordt verstaan dat sprake is van ziekte of gebreken van de werknemer waardoor hij niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten, mits de periode, bedoeld in artikel 670, leden 1 en 11, is verstreken en aannemelijk is dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht.
5.6.
Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van het UWV van 27 februari 2023, blijkt dat [verweerder] op dat moment ongeschikt was bevonden voor zijn maatgevende (zijn eigen) arbeid. Uit de tijdens deze procedure overgelegde Terugkoppeling van de bedrijfsarts blijkt dat [verweerder] op 31 oktober 2023 op het spreekuur van de bedrijfsarts is geweest. De bedrijfsarts schrijft in deze Terugkoppeling dat [verweerder] een toename van beperkingen heeft en dat er een afname van de belastbaarheid is ten opzichte van het eerder opgestelde inzetbaarheidsprofiel en het actuele oordeel van 26 januari 2022. De bedrijfsarts heeft daarom een nieuw inzetbaarheidsprofiel opgesteld, waarin hij vermeldt, onder het kopje ‘visie op duurzame inzetbaarheid in eigen werk’, dat hij verwacht dat een terugkeer in het eigen werk niet duurzaam haalbaar is. Gelet op deze bevindingen van de bedrijfsarts, die door [verweerder] niet zijn bestreden en die gebaseerd zijn op een recent medisch onderzoek, acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat [verweerder] binnen deze periode zijn eigen werk niet in aangepaste vorm kan verrichten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat sprake is van de redelijke grond voor opzegging als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder b BW.
5.7.
[verzoekster] heeft daarnaast aannemelijk gemaakt (wat door [verweerder] niet is betwist) dat er geen mogelijkheden zijn om [verweerder] binnen een redelijke termijn te herplaatsen in een andere passende functie, gelet op de conclusies in de arbeidskundige rapporten van 28 maart 2022 en van 27 februari 2023.
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden. De opzegtermijn is op grond van artikel 7:672 lid 2 BW één maand. Voor beoordeling van het verzoek van [verzoekster] om op grond van artikel 7:671b lid 9 sub a BW rekening te houden met de duur tussen de ontvangst van het verzoek en de datum van deze beschikking, bestaat dan ook geen ruimte. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal daarom (volgens artikel 7:671b lid 9 onder a BW) worden bepaald op 1 februari 2024.
5.9.
[verweerder] heeft verzocht om, in het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, te bepalen dat [verzoekster] aan hem de transitievergoeding verschuldigd is. De kantonrechter zal deze vergoeding, die door [verzoekster] niet is bestreden, toewijzen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal ook worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, 1 maart 2024.
5.10.
De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
6.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 februari 2024;
6.3.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] de wettelijke transitievergoeding, met inachtneming van genoemde einddatum van de arbeidsovereenkomst, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot de voldoening;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
6.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.