3.1.Om de waarde te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin hij de waarde berekent met behulp van de zogenaamde huurwaardekapitalisatiemethode. De waarde van het object is getaxeerd op € 1.327.592,-. De heffingsambtenaar is daarbij uitgegaan van een huurwaarde van € 124.074,- per jaar en een kapitalisatiefactor van 10,7. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar voorgelegd dat per abuis twee objectonderdelen, namelijk twee op de eerste en tweede verdieping gelegen ruimtes van elk 156 m², niet bij de berekening van de kapitalisatiefactor en de huurwaarde zijn betrokken in de taxatiematrix. Volgens de heffingsambtenaar is, door deze extra ruimtes bij de berekening te betrekken, een kapitalisatiefactor van 9,4 en een totale jaarhuur van € 140.985,- voor het object juist.
4. Eiseres weerspreekt niet dat er twee extra ruimtes van elk 156 m² aanwezig zijn. Daarnaast is eiseres het eens met de hoogte van de kapitalisatiefactor. Wel betwist zij de hoogte van de huurwaarde.
5. De rechtbank stelt vast dat, zelfs als de heffingsambtenaar zou worden gevolgd in de hoogte van de huurwaarde van € 140.985,-, een vermenigvuldiging van deze huursom met de kapitalisatiefactor van 9,4 leidt tot een getaxeerde waarde van € 1.325.259,-. Dat is lager dan de vastgestelde waarde van € 1.327.000,-. De rechtbank is reeds daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld.
6. Omdat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, is het aan de eiseres om aannemelijk te maken dat de waarde die zij bepleit niet te laag is. Dat heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet gedaan, omdat zij daarvoor geen (concrete) onderbouwing heeft gegeven.
7. Nu eiseres ook niet in haar bewijslast is geslaagd, bepaalt de rechtbank de waarde van het object schattenderwijs op € 1.200.000,-.
Griffierecht en proceskosten
8. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten in bezwaar en in beroep. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiseres heeft ook in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De vergoeding bedraagt daarmee in totaal € 1.133,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 296,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).