ECLI:NL:RBMNE:2023:6986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
16/122655-23 en 16/104682-23 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling na schietpartij bij caféruzie in Almere

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij bij een café in Almere op 14 mei 2023. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 19 april 2023 [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar in het gezicht te stompen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de verdachte op 14 mei 2023 geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met een vuurwapen op hem te schieten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachten rade, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. De rechtbank wees ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe, waarbij [slachtoffer 2] €938,61 en [slachtoffer 1] €5.342,96 aan schadevergoeding ontvingen. De rechtbank concludeerde dat de feiten strafbaar waren en dat de verdachte strafbaar was, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar wogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/122655-23 en 16/104682-23 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] (Angola),
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 augustus 2023, 15 september 2023 en 8 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G. Alagahgi en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. M.J. Hamer, advocaat te Bussum, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] en van hetgeen [A] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 16/104682-23
op 19 april 2023 in Almere [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar in het gezicht te stompen waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
ten aanzien van parketnummer 16/1122655-23
primair
op 14 mei 2023 in Almere heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven door hem met een vuurwapen in zijn schouder en richting zijn hoofd en/of lichaam te schieten;
subsidiairten laste gelegd als zware mishandeling met voorbedachten rade;
meer subsidiairten laste gelegd als poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade.
De rechtbank nummert de hierboven weergegeven en onder verschillende parketnummers ten laste gelegde feiten door als de feiten 1 en 2.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde feit, met uitzondering van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wettig en overtuigend te bewijzen. Zij vordert verdachte vrij te spreken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord. Zij acht de onder 2 (eveneens primair) impliciet ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft zij bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot moord omdat er geen sprake is van voorbedachten rade. Ten aanzien van de poging tot doodslag heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen [1]
1. [slachtoffer 2] heeft volgens het
proces-verbaal van aangifte [2] van 19 april 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik woon zelfstandig op de [adres] te [woonplaats] . Op 19 april 2023 kwam ik thuis. Ik zag toen dat mijn webcam camera eraf was getrokken. Vervolgens ben ik weer mijn woning uit gelopen en zag ik dat de bewoners van nummer [huisnummer] via de centrale portiekdeur binnen komen lopen. Ik sprak toen deze persoon gelijk aan en vroeg hem waarom hij mijn camera had gestolen. Ik stond toen in mijn deuropening met mijn voordeur open. Ik hoorde de man zeggen dat hij van niets wist. Ik zei toen tegen de man dat ik alles op beeld had staan en dat ik de beelden in de ochtend naar de woningbouw zou brengen. Toen ik dat gezegd had, sloeg hij mij gelijk tegen mijn gezicht. Toen de man mij sloeg, stond hij dicht tegenover mij. Ik schat zo’n 20 centimeter van mij af. Ik zag de slag niet aankomen omdat de man zo dicht op mij stond. Het ging zo snel dat ik geen tijd had om mijzelf te verdedigen. Ik zag vanuit het niets dat deze man mij vermoedelijk met zijn rechterhand/vuist mij op mijn linker slaap sloeg. Ik voelde plots een hevige pijn, duizeligheid, een piep in mijn beide oren en kon met mijn linkeroog niets meer zien. Door de harde klap werd ik uit evenwicht gebracht en was ik gedesoriënteerd. Ik voelde en zag dat ik uit een wond bloedde ter hoogte van mijn linker slaap.
2. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 8 december 2023 verklaard:
Het klopt dat ik aangeefster op 19 april 2023 in Almere in haar gezicht heb gestompt.
Feit 2
Vrijspraak van de primair ten laste gelegde moord
De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte met voorbedachten rade, dat wil zeggen na kalm beraad en rustig overleg, heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. Verdachte verklaart dat hij zijn wapen heeft getrokken met enkel de bedoeling om het slachtoffer bang te maken. Het tegendeel, namelijk dat verdachte een vooropgezet plan en de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen die verdachte heeft verricht, wijst daar ook niet op. De primair ten laste gelegde moord is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [3] ten aanzien van de eveneens primair (impliciet) ten laste gelegde poging doodslag
1. [slachtoffer 1] heeft volgens het
proces-verbaal van aangifte [4] van 14 mei 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
A: Ik zag [verdachte][de rechtbank begrijpt: verdachte]
bij de deur en ik hoorde hem zeggen: ‘Kom dan!’.
V: Waarom ging u naar buiten?
A: Ik weet dat wij naar buiten liepen en toen ging het heel snel. Ik weet alleen dat ik de knal hoorde.
V: Heeft daarvoor nog wat plaatsgevonden?
A: Vanaf het moment dat ik het pistool zag wist ik het niet meer.
V: Waar haalde hij het wapen vandaan?
A: Dat weet ik niet. Ik weet dat hij het wapen had en een klein kaliber. Ik het last van mijn oor, hij zit ook dicht. Daarna ben ik ook in mijn schouder geschoten.
V: Heb je geprobeerd om het wapen te pakken?
A: Op het moment dat er geschoten was, weet ik niet meer wat er daarna gebeurd is. Ik weet niet precies hoe het gegaan is. Het was in ieder geval heel dicht bij mijn gezicht. De tweede... Ik weet het niet.
V: Wat hebben de artsen in het ziekenhuis verteld?
A: Ze hebben mij antibiotica gegeven en laten de kogel zitten. Ze zeiden tegen mij dat als ze de kogel weg zouden halen dat het nu te veel schade zou geven. De kogel zit in mijn linker schouder. Mijn oor moet ik afwachten. Er zit waasgehoor in en dat moet slijten. Het is langs mijn gezicht gegaan. Ik zeg het je, toen ik het pistool zag, ben ik zo dicht mogelijk gegaan. Als ik een stap naar achter had gedaan had hij mij misschien in mijn borst geraakt of gezicht.
V: Hoe vaak heeft hij geschoten?
A: Twee keer.
2. J. Overkamp, forensisch arts FMG, verbonden aan GGD Flevoland heeft op 14 juni 2023 in
een letselrapportage [5] over [slachtoffer 1] – zakelijk weergegeven – geschreven:
Naam: [slachtoffer 1] .
Klachten
Gemelde behandeling/toelichting:
Onderzocht in AMC. Beeldvorming gedaan. Men wilde de kogel niet eruit halen omdat de kogel in een spier zit. Schade zou te groot zijn als men de kogel operatief zou verwijderen.
Gemelde klachten
Nog last van linker schouder. Kogel zit er nog in. Ik ben negatief en gespannen geworden. Herken m’n PTSS-verleden.
Ernst & Prognose
-
schatting duur verdere genezing zichtbare letsel: 4 weken;
-
schatting duur verdere genezing overige letsels: 4 weken.
3. Verbalisant B. Reijenga heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [6] van 23 mei 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2023 kwam bij de politie de melding dat er tweemaal geschoten zou zijn buiten het café [café] , gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Naar aanleiding van dit incident zijn de camerabeelden opgevraagd van de beveiligingscamera’s van café [café] . Deze camerabeelden heb ik bekeken. Ik heb het volgende gezien op deze camerabeelden:
- 14-05-2023 00:32:38 uurIk zie dat persoon 2, de verdachte, persoon 3 en het slachtoffer het café uitkomen lopen. Ik zie dat de verdachte het café uitloopt. Ik zie dat het slachtoffer achter hem aankomt. Ik zie dat het slachtoffer wordt tegengehouden door persoon 3.Ik zie dat de verdachte een donkergrijze revolver met zijn rechterhand onder zijn jas vandaan haalt. Ik zie dat de verdachte deze revolver omhooghoudt en richt op het hoofd van het slachtoffer
- 14-05-2023 00:32:40 uurIk zie dat de verdachte een revolver in zijn rechterhand heeft. Ik zie dat de verdachte deze revolver omhoog houdt en richt op het slachtoffer.
- 14-05-2023 00:32:41 uurIk zie dat het slachtoffer de verdachte het terras afduwt. Ik zie dat het slachtoffer de verdachte meerdere klappen geeft met zijn rechtervuist. Ik zie dat de verdachte een revolver in zijn rechterhand heeft. Ik zie dat de verdachte deze revolver omhoog houdt en richt op het hoofd van het slachtoffer. Ik zie dat er een lichtflits en rook uit de loop van de revolver komt. Ik zie dat de rook langs de linkerkant van het hoofd van het slachtoffer gaat. Ik zie dat persoon 2 met zijn hoofd een beweging maakt alsof hij iets ontwijkt.
- 14-05-2023 00:32:42 uurIk zie dat het slachtoffer de verdachte van het terras afduwt en een klap geeft in zijn gezicht. Ik zie dat de verdachte een voorwerp, wat lijkt op een revolver, vastheeft in zijn rechterhand. Ik zie dat de verdachte dit voorwerp richt op het hoofd van de het slachtoffer.
- 14-05-2023 00:32:46 uurIk zie dat de verdachte het plein [plein] op rent. Ik zie dat het slachtoffer achter de verdachte aan rent. Ik zie dat de verdachte en het slachtoffer elkaar meerdere klappen geven. Ik zie dat de verdachte tijdens dit gevecht een voorwerp, dat lijkt op een revolver, vasthoudt in zijn rechterhand.
- 14-05-2023 00:32:54 uurIk zie dat persoon 2 en persoon 3 naar de verdachte en het slachtoffer lopen. Ik zie dat de verdachte en het slachtoffer na het gevecht tegenover elkaar staan op het plein [plein] . Ik zie dat de verdachte een voorwerp in zijn hand heeft wat lijkt op een revolver.
- 14-05-2023 00:32:55 uurIk zie dat de verdachte zijn rechterarm strekt richting het slachtoffer.
- 14-05-2023 00:32:57Ik zie dat het slachtoffer zich heel snel omdraait en een paar stapjes zet richting het café. Ik zie dat het slachtoffer met zijn rechterhand zijn linkerschouder vastpakt en terugloopt naar het café.
4. Verbalisant [verbalisant] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [7] van 16 mei 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2023 kwam bij de politie de melding binnen dat er tweemaal geschoten zou zijn buiten bij Café [café] , gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Naar aanleiding van dit incident zijn de camerabeelden opgevraagd van camera 2006 van cameratoezicht van de gemeente Almere die gericht is op [plein] te [woonplaats] . Hierbij zijn de camerabeelden opgevraagd en bekeken van 14 mei 2023 00:30 uur tot en met 00:50 uur.
Ik zie dat de verdachte in zijn rechterhand een donkerkleurig vuurwapen gelijkend voorwerp heeft. Ik zie dat dit voorwerp gelijkend is op een revolver.
Ik zie dat de verdachte in zijn rechterhand het vuurwapen gelijkende voorwerp heeft. Ik zie dat hij deze richt in de richting van iets of iemand die zich buiten beeld van de camera bevindt. Dit is richting de plek waar het slachtoffer net uit beeld verdwenen is.
Ik zie dat er uit het vuurwapen gelijkende voorwerp van de verdachte een flits/vlam komt die mij ambtshalve doet denken aan het afschieten van een vuurwapen. Ik zie dat de verdachte hierbij nog steeds richt op iets buiten beeld, de plek waar het slachtoffer uit beeld is verdwenen.
5. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 8 december 2023 verklaard:
Het klopt dat ik op 14 mei 2023 in Almere twee keer met een vuurwapen heb geschoten. Het klopt ook dat ik [verdachte] wordt genoemd. De eerste keer ging het vuurwapen af toen aangever mij aanviel. De tweede keer heb ik bewust in de richting van aangever geschoten. Het was echter niet mijn bedoeling om aangever te raken.
Bewijsoverweging
Vastelling van de feiten
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van na te noemen feiten en omstandigheden die zij heeft vastgesteld.
Verdachte en aangever zijn in de nacht van 14 mei 2023 bij café [café] in [woonplaats] met elkaar in aanraking gekomen. Verdachte is op dat moment buiten en aangever komt uit het café rennen en zoekt een fysieke confrontatie met hem. Verdachte en aangever komen op het terras met elkaar in gevecht en verdachte trekt vrijwel meteen een vuurwapen. Het vuurwapen gaat vervolgens af in de buurt van het gezicht van aangever. Het gevecht zet zich voort richting [plein] en 14 seconden later [8] volgt een tweede schot, waarbij verdachte aangever van een korte afstand in zijn schouder schiet.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm - opzet heeft gehad op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Dat sprake is geweest van volle opzet op de dood van aangever kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. Wel is sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair ten laste gelegd de dood van aangever – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
In het licht van het bovenstaand kader overweegt de rechtbank ten aanzien van het eerste schot het volgende. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij ‘een schot heeft gelost naast hem’. Op de beelden is te zien dat het vuurwapen wordt afgevuurd vlak bij het hoofd van aangever. Het met een geladen vuurwapen schieten vlakbij het hoofd van een (bewegend) slachtoffer levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij dat slachtoffer op. Er is dan immers een grote kans dat het hoofd, een bijzonder kwetsbare plek van het lichaam, wordt geraakt. Het nabij het hoofd van het slachtoffer schieten is ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat bij het eerste schot het vuurwapen ‘per ongeluk’ is afgegaan. Dit is strijdig met wat hij bij de politie heeft verklaard. Maar ook als hij het vuurwapen niet bewust heeft afgevuurd, heeft hij – door met een geladen vuurwapen bewegingen nabij het hoofd van het slachtoffer te maken – bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat het vuurwapen zou afgaan en het slachtoffer dodelijk zou treffen.
Ten aanzien van het tweede schot is de rechtbank eveneens van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer heeft aanvaard. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte op een korte afstand van het slachtoffer staat als hij doelgericht zijn hand, waarmee hij het vuurwapen vasthoudt, opheft en op schouderhoogte in de richting van het slachtoffer schiet. Hiermee heeft verdachte een groot risico genomen op het toebrengen van dodelijk letsel bij de aangever. Ook hier is de geweldshandeling van verdachte, namelijk het van dichtbij met een geladen vuurwapen in de richting van het slachtoffer (op schouderhoogte) schieten, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans op dodelijk letsel volgt.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hieronder onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 19 april 2023 te Almere [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar in haar gezicht te stompen;
feit 2
op 14 mei 2023 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door met een vuurwapen eenmaal in de schouder van voornoemde [slachtoffer 1] te schieten en met een vuurwapen eenmaal richting het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN EN VAN VERDACHTE

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, primair omdat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de handelingen van verdachte niet noodzakelijk waren ter verdediging tegen een aanranding en dat daarmee niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit dan wel subsidiariteit. Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte evenmin uit noodweerexces heeft gehandeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces ten aanzien van het eerste schot en putatief noodweer(exces) ten aanzien van het tweede schot en dat hij derhalve moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het eerste schot
Noodweerexces
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte bij zijn eerste schot heeft gehandeld uit noodweerexces. Volgens de raadsvrouw was er sprake van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, omdat verdachte zich ten tijde van de geweldshandeling in een hevige gemoedsbeweging bevond.
Noodweerexces kan in beeld komen bij een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, dus wanneer aan alle eisen van noodweer is voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis. Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn, indien deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige, door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het onmiddellijke gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat er ten tijde van het eerste schot sprake was van een noodweersituatie. Uit de camerabeelden volgt immers dat aangever degene is geweest die uit het café is gestormd en vervolgens fysiek de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. Ook stelt de rechtbank vast dat de verdediging door verdachte – het schieten met een vuurwapen – niet proportioneel was. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat die disproportionele reactie het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte heeft verklaard dat hij schrok van de aanval van aangever en dat hij hem vervolgens wilde afschrikken met het vuurwapen. Die schrik is echter onvoldoende om te kunnen spreken van een
hevigegemoedsbeweging. Uit de gedragingen van verdachte en zijn beweegredenen blijkt ook dat hij met zijn handelen een zekere rationaliteit en doelgerichtheid aan de dag heeft gelegd, waardoor niet gezegd kan worden dat een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging doorslaggevend is geweest bij zijn handelen.
Ten aanzien van het tweede schot
Putatief noodweer
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer dient vast te komen staan dat verdachte bij vergissing in de veronderstelling verkeerde dat hij zich mocht of moest verdedigen tegen (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Toen verdachte het tweede schot loste was de aanval van aangever al voorbij. Uit de beelden volgt dat aangever en verdachte zich toen al op enige afstand van elkaar bevonden. Van een daadwerkelijke noodweersituatie was toen dus geen sprake (meer). Aan het verweer is ten grondslag gelegd dat verdachte op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat aangever een wapen zou gaan trekken.
De rechtbank is echter van oordeel dat die veronderstelling – als die er al daadwerkelijk geweest is – in ieder geval niet verontschuldigbaar was. Er was immers geen sprake van een enigszins objectiveerbare waarneming of aanwijzing dat aangever een wapen had. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de beelden zou blijken dat aangever een mes of wapen onder zijn broekriem vandaan wilde halen. Deze bewering van de raadsvrouw vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de camerabeelden. Ook in wat verder uit het dossier blijkt over wat er aan de confrontatie tussen aangever en verdachte vooraf is gegaan, is geen enkele aanwijzing te vinden voor de gedachte dat aangever een wapen bij zich zou hebben.
Putatief noodweerexces
Nu er geen putatieve noodweersituatie bestond, kan er ook geen sprake zijn van putatief noodweerexces.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces, putatief noodweer en putatief noodweerexces. Er zijn ook geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of van verdachte uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar en verdachte is strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
mishandeling;
feit 2
poging tot doodslag.

7.OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (van kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd) zonder een voorwaardelijk deel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 2] . Hij heeft het slachtoffer om een geringe aanleiding in het gezicht gestompt. Verdachte heeft door op deze manier te handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft hij inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer (en de omwonenden). Dit volgt ook uit het namens het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht.
Daarnaast heeft verdachte gepoogd om slachtoffer [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Verdachte en het slachtoffer bevonden zich op een verjaardagsfeest van de eigenaresse van een café. Het slachtoffer wilde verdachte daar niet hebben, omdat hij de sfeer zou verpesten en daar niet mocht zijn. Verdachte bleef echter rondhangen met zijn vriend, waarna het slachtoffer naar buiten stormde en verdachte aanviel. Als reactie hierop heeft verdachte zijn geladen vuurwapen gepakt, dat hij kennelijk bij zich droeg, en in totaal twee keer geschoten. Bij het eerste schot richtte verdachte het vuurwapen richting het hoofd van het slachtoffer. Verdachte schoot vervolgens voor de tweede keer en raakte het slachtoffer deze keer in zijn schouder. Het slachtoffer heeft door deze schoten letsel opgelopen. Als gevolg van het eerste schot heeft het slachtoffer (mogelijk blijvende) gehoorschade opgelopen en door het tweede schot heeft hij letsel in zijn schouder opgelopen, waarbij het niet mogelijk is gebleken om de kogel uit zijn schouder te halen. Gelet op het feit dat de kogel niet verwijderd kan worden, zal het slachtoffer voor de rest van zijn leven aan dit incident worden herinnerd. Hoewel de gevolgen al ingrijpend zijn, had dit nog veel erger kunnen aflopen. Het slachtoffer had immers ook dodelijk kunnen worden getroffen. Dat dit niet is gebeurd, is een geluk geweest. Door op zo’n agressieve en ongeremde wijze te handelen, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen feiten als dit voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij, temeer nu het strafbare feit nabij een uitgaansgelegenheid heeft plaatsgevonden. Er waren ten tijde van het incident verschillende bezoekers in het café die getuige zijn geweest en die zijn geschrokken van dit incident. Het meenemen en gebruiken van een vuurwapen in het uitgaansleven – waarbij mensen onder invloed van alcohol zich ontremd gedragen en de kans op confrontaties groot is – acht de rechtbank zeer ernstig.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 9 november 2023 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet recent onherroepelijk is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 21 november 2023.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte in enige mate rekening met de omstandigheid dat ook het slachtoffer heeft bijgedragen aan de escalatie van de ruzie.
Alles afwegende acht de rechtbank
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren,met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Hierbij wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de vordering van de officier van justitie, omdat zij dit een passender straf vindt.

8.BENADEELDE PARTIJEN

8.1
De vordering van [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.421,80. Dit bedrag bestaat uit € 221,80 aan materiële schade en € 2.200,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
8.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade gedeeltelijk dient te worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 188,61. Zij heeft aangevoerd dat de benadeelde partij voor de kosten die zijn opgevoerd ten behoeve van de kapotte camera niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, nu deze schade niet in rechtstreeks verband staat tot het ten laste gelegde feit. Met betrekking tot de immateriële schade heeft zij zich op het standpunt gesteld dat deze geheel dient te worden toegewezen. De officier van justitie heeft verzocht om het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering met betrekking tot de materiële schade slechts gedeeltelijk kan worden toegewezen. Zij heeft bepleit dat de kosten die zijn opgevoerd voor de kapotte camera moeten worden afgewezen omdat deze schade niet in rechtstreeks verband staat met het ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft zij de rechtbank verzocht om dit bedrag aanzienlijk te verlagen. Zij heeft hierbij de rechtbank verzocht om rekening te houden met de rol van aangeefster bij het incident en aangevoerd dat het gevorderde bedrag geen recht doet aan soortgelijke gevallen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om een bedrag van ten hoogste € 750,- toe te wijzen.
8.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Dit geldt echter niet voor alle schadeposten. De benadeelde partij heeft vergoeding verzocht voor de schadeposten ‘kapotte camera’ en ‘eigen risico zorgverzekering’. Tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de schadepost ‘eigen risico zorgverzekering’ bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Dit onderdeel is ook niet betwist. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadepost geheel toewijzen. De rechtbank stelt, in navolging van de officier van justitie en de raadsvrouw, vast dat de schadepost ‘kapotte camera’ geen rechtstreeks verband heeft met het ten laste gelegde feit en wijst dit onderdeel van de vordering af. De rechtbank concludeert dan ook dat een bedrag van € 188,61 voor vergoeding in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 19 april 2023 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank neemt aan dat de mishandeling en de gevolgen voor de benadeelde partij zwaar zijn geweest en dat er – naast lichamelijk letsel – sprake is van geestelijk letsel. Dit is ook ter terechtzitting door de benadeelde partij onderbouwd. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade naar billijkheid dient te worden bepaald op € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 19 april 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 938,61 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 19 april 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 18 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
8.2
De vordering van [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 11.285,65. Dit bedrag bestaat uit € 1.285,65 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
8.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de door haar gevoerde verweren. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de materiële kosten ten aanzien van de huur van de auto, het kopen van etenswaren, kleding en toiletartikelen af te wijzen, nu de noodzaak van deze kosten en het verband met het ten laste gelegde feit niet nader zijn onderbouwd. Tot slot heeft zij de rechtbank verzocht om de gevorderde immateriële schade te verlagen tot een bedrag van € 5.000,-, omdat het gevorderde bedrag niet in lijn is met de jurisprudentie en de eigen schuld van de benadeelde partij.
8.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Dit geldt echter niet voor alle schadeposten. De benadeelde partij heeft vergoeding verzocht voor de schadeposten ‘eigen risico zorgkosten’, ‘kilometer tarief ambulance’, ‘huur auto tijdens 15 dagen onderduiken’ en ‘overige kosten gemaakt ten behoeve van onderduiken’. Tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de schadeposten ‘eigen risico zorgverzekering’ en ‘kilometer tarief ambulance’ bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Deze onderdelen zijn ook niet betwist. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadeposten geheel toewijzen. De rechtbank stelt vast dat het rechtstreekse verband tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de schadeposten ‘huur auto tijdens 15 dagen onderduiken’ en ‘overige kosten gemaakt ten behoeve van onderduiken’ onvoldoende is onderbouwd; dit temeer nu verdachte gedurende die periode van onderduiken al gedetineerd was. De rechtbank wijst deze onderdelen van de vordering af. De rechtbank concludeert dan ook dat een bedrag van € 342,96 voor vergoeding in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 14 mei 2023 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank neemt aan dat de poging doodslag en de gevolgen voor de benadeelde partij zwaar zijn geweest en dat er – naast lichamelijk letsel – sprake is van geestelijk letsel. Dit is ook ter terechtzitting door de benadeelde partij onderbouwd. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade – ook gelet op min of meer vergelijkbare gevallen – naar billijkheid dient te worden bepaald op € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 14 mei 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.342,96 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 14 mei 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 61 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
9 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 en 2 primair impliciet ten laste gelegde feiten (mishandeling en poging tot doodslag) bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 938,61, bestaande uit een vergoeding van € 188,61 aan materiële schade en een vergoeding van € 750,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 19 april 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 938,61 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 19 april 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 18 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.342,96 bestaande uit een vergoeding van € 342,96 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 14 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 5.342,96 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 14 mei 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 61 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. A.M. Loots en K.G. van de Streek, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. S.Z. Turan en Q.A.A. Sanders, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2023.
Mr. Q.A.A. Sanders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 16/104682-23
hij op of omstreeks 19 april 2023 te Almere [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar in haar gezicht te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheurtje in haar oogkas ten gevolge heeft gehad;
ten aanzien van parketnummer 16/122655-23
hij, op of omstreeks 14 mei 2023 te Almere, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een vuurwapen, meermalen althans eenmaal, in de schouder, althans in het (boven)lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten en/of met een vuurwapen, meermalen althans eenmaal, richting het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten (waarbij voornoemde [slachtoffer 1] gewond is geraakt aan het oor en de wang door een schampschot), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 14 mei 2023 te Almere, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de schouder en/of een (schamp)wond in/aan het oor en/of een (schamp)wond op/aan de wang, heeft toegebracht door met een vuurwapen, meermalen althans eenmaal, in de schouder, althans in het (boven)lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] te schieten en/of met een vuurwapen, meermalen althans eenmaal, richting het hoofd en/of het lichaam van
voornoemde [slachtoffer 1] te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 14 mei 2023 te Almere, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen, meermalen althans eenmaal, in de schouder, althans in het (boven)lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten en/of met een vuurwapen, meermalen althans eenmaal, richting het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten (waarbij voornoemde [slachtoffer 1] gewond is geraakt aan het oor en de wang door een schampschot), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 april 2023, genummerd PL0900-2023114436, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd pagina 1 tot en met 51. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 14 tot en met 17
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 juli 2023, genummerd MD2R023072 (onderzoek Maini), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd pagina 1 tot en met 471. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Pagina’s 12 tot en met 16.
5.Een geschrift, te weten een document van GGD Flevoland van J. Overkamp, forensisch arts FMG, van 14 juni 2023, pagina’s 1 en 2.
6.Pagina’s 236 tot en met 254.
7.Pagina’s 55 tot en met 74.
8.Pagina 376.