5.3.1Verdenking onderzoek Brest
Inleiding
Op 2 juli 2019 is door de Tweede Kamer besloten tot instelling van een parlementaire enquête, die wordt uitgevoerd binnen de kaders van het Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging. Het doel, zoals dat volgt uit de Staatscourant (nr. 39104, 10 juli 2019), van de parlementaire ondervraging is om meer inzicht te krijgen in ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en inzicht te krijgen in effectieve maatregelen om deze invloed te doorbreken. De heer M.R.J. Rog is benoemd tot voorzitter van de commissie (de POCOB).
Vorderingen POCOB
Op 27 november 2019 heeft de POCOB per brief gericht aan het bestuur van stichting [medeverdachte 1] op grond van artikel 5 en 6 van de Wpe de volgende schriftelijke inlichtingen en documenten over de afgelopen tien jaar gevorderd:
Vorderings-nummer
Omschrijving
AF-01
Een overzicht van alle bankrekeningen van de stichting.
AF-02
Een overzicht van alle personen die naar de stichting zijn gekomen om te prediken en/of les te geven en vanuit welke organisatie en welk land ze zijn gekomen.
AF-03
Een overzicht van alle congressen/lezingen die de stichting heeft georganiseerd en wie de sprekers waren en vanuit welke organisatie en welk land ze zijn gekomen.
AF-04
Een overzicht van al het (les)materiaal en boeken die gratis zijn ontvangen door de stichting en vanuit welke organisatie en welk land ze zijn gekomen.
AF-06
Een overzicht van de vaste lasten van de stichting die vergoed zijn door onvrije en deels vrije landen, zoals gas, water en licht, salarissen, hypotheeklasten, huurlasten (inclusief afschriften van onderliggende documenten).
AF-07
Een overzicht van alle donaties naar de stichting (zowel contant als giraal, inclusief donaties die via een derdenrekening van bijvoorbeeld een notaris of advocaat ten gunste van de stichting zijn gekomen) vanuit onvrije en deels vrije landen (inclusief afschrift van onderliggende documenten) en een toelichting over de herkomst en reden van de ontvangen donatie.
AF-08
Een overzicht van alle donaties naar de stichting (zowel contant als giraal, inclusief donaties die via een derdenrekening van bijvoorbeeld een notaris of advocaat ten gunste van de stichting zijn gekomen) van ten minste € 15.000 (inclusief afschrift van onderliggende documenten) en een toelichting over de herkomst en reden van de ontvangen donatie.
AF-09
Een overzicht van alle aanvragen voor donaties vanuit onvrije en deels vrij landen en een toelichting over de reden van de aanvraag en, indien de financiering niet is ontvangen, de reden van de afwijzing (inclusief afschriften van onderliggende documenten).
AF-11
Afschrift van de balans en de staat van baten en lasten inclusief toelichting (jaarrekening) van de stichting over de boekjaren 2010 tot en met 2018.
AF-12
Afschrift van alle documenten betreffende de aan- en verkoop van vastgoed door de stichting.
Omdat (het bestuur van) stichting [medeverdachte 1] niet aan de vordering voldeed, heeft de POCOB zich gewend tot de rechter met het verzoek de stichting te bevelen medewerking te verlenen aan de vorderingen. Op het hoger beroep van de stichting tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2020 heeft het gerechtshof Den Haag bij beschikking van 24 maart 2020 de stichting bevolen haar medewerking te verlenen aan de vorderingen, zoals opgenomen in de brief van 27 november 2019, met dien verstande dat de stichting de daarin opgenomen inlichtingenonderdelen -02, -03, -04 en -08 zo mag begrijpen, dat waar daarin gevraagd wordt naar personen, sprekers, organisaties en donaties met daarbij uit welk land ze zijn gekomen of wat de herkomst is, het daarbij (telkens) alleen gaat om de personen, sprekers, organisaties en donaties die direct of indirect komen uit “onvrije” of “deels vrije” landen die staan genoemd op de lijst van onvrije en deels vrije landen van Freedom House, het Freedom in the World-rapport.
Op 30 maart 2020 is door de raadsman van de stichting een brief van 25 maart 2020, met bijlagen, van de stichting gericht aan de Tweede Kamer aan de advocaat van de POCOB verzonden.
De brief van 25 maart 2020, ondertekend door verdachte en medeverdachte, voorzitter [medeverdachte 2] , houdt -voor zover van belang- het volgende in:
De FIOD heeft in september 2016 een inval gedaan en alle administratie inbeslaggenomen. Behalve het lesmateriaal hebben wij zoals herhaaldelijk gesteld en voor zover wij ons kunnen herinneren nooit enig origineel dan wel kopie ontvangen. Dat dit is gebeurd aan de penningmeester hebben wij geen weet van. Wij beschikken dan ook niet over deze scala aan stukken en verwijzen dan ook nogmaals naar de FIOD.
Niettemin zullen wij waar mogelijk toch informatie verstrekken, maar dan wel met het uitdrukkelijke voorbehoud dat wij dit putten uit onze herinneringen en het dus niet uit te sluiten is dat er meer informatie is, die wij ons vanwege het wegvallen van de gehele administratie niet kunnen heugen of kunnen terughalen.
Hierbij doen wij u conform de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 maart d.d. de volgende schriftelijke inlichtingen/informatie toekomen:
AL-01 Geen enkele stichting beschikt momenteel over een bankrekening. De bankrekeningen die eerder actief waren, voordat ze door de banken zelf werden geblokkeerd, zijn als volgt: [medeverdachte 1] : [rekeningnummer] en [rekeningnummer] Stichting [stichting 1] : [rekeningnummer] en [rekeningnummer] en Stichting [stichting 2] : [rekeningnummer] .
AL-02
De volgende personen uit Koeweit hebben bij Stichting [medeverdachte 1] gepredikt/lesgegeven: De heer [A] , de heer [B] en de heer [C] .
AL-03
Stichting [medeverdachte 1] organiseert tweemaal per jaar een conferentie, waarbij de volgende personen uit Koeweit hebben gepredikt/lesgegeven: de heer [A] (meerdere malen), de heer [B] (eenmalig), de heer [C] (eenmalig). Deze personen zijn op persoonlijke titel gekomen, dus niet vanuit een specifieke organisatie, althans ons is niet bekend dat ze vanuit een organisatie komen.
AL-04, AL-05, hiervan is geen sprake geweest en dus niet van toepassing
AL-06
De huur van het pand. Zover wij ons kunnen herinneren betreft dit huurlasten ter hoogte van: 230.000 + 200.000 + 180000 + 180000 + 600.000 = 1.390.000 euro. Wij beschikken niet over afschriften van onderliggende documenten. Nu wij ook niet meer de beschikking hebben over het rekeningnummer van het ING is het niet mogelijk om het terug te halen. Na de FIOD-inval hebben wij sowieso geen donaties meer ontvangen uit het buitenland.
AL-07
Wij hebben nooit contante donaties ontvangen vanuit (deels) onvrije landen. De donaties uit Koeweit hebben wij voor het laatst ontvangen voor de FIOD inval om de huur en de koop van het pand (gedeeltelijk) te bekostigen, via de [naam] en het [naam] . Dit is hetgeen wij ons kunnen herinneren. Verder zijn er ook een aantal particulieren uit deels onvrije landen geweest waarvan wij ons de namen niet meer kunnen herinneren, maar waarvan de papieren zich wel bij de FIOD bevinden.
De binnengekomen donaties zijn direct aangewend voor de betaling van kosten voor het pand waarin de Stichting zich bevindt, zoals hierboven onder punt AL-06 o.a. is vermeld.
AL-08: IDEM als 6 en 7.
AL-09: De Stichting heeft slechts aanvragen ingediend voor het betalen van de huur en de koop van het pand. Zover wij ons kunnen herinneren, hebben wij hiervoor aanvragen gedaan bij de [naam] en het [naam] .
Wij kunnen ons niet herinneren dat er aanvragen afgewezen zijn. En als die er toch zijn, hebben wij daar geen documentatie van, en dan zou zich dat bij de FIOD dienen te bevinden.
De aanvragen die wel gedaan zijn staan in dit overzicht vermeld voor zover wij ons kunnen herinneren. Indien er toch meer aanvragen geweest zijn, kunt u deze terugvinden in de documentatie bij de FIOD. Als gezegd het documenteren van de aanvragen is onmogelijk, daar deze documenten zich bij de FIOD bevinden.
AL-10: N.V.T. Wij houden geen notulen bij van vergaderingen, althans hier gaan wij met de herinnering van nu vanuit. Allicht dat er in de stukken van de FIOD wel notulen terug te vinden zijn. Wij gaan daar overigens niet vanuit. Vergaderingen hebben bij ons een zeer informeel karakter.
AL-11: Wij hebben helaas niet de beschikking over de jaarrekeningen van de jaren voorafgaand de inval. Deze bevinden zich wel tussen de stukken van de FIOD. Sinds na de FIOD-inval zijn er (nog) geen jaarrekeningen gemaakt.
AL-12: In de bijlage treft u de desbetreffende documenten.
De door ons opgegeven informatie is hetgeen dat wij ons kunnen herinneren en wat wij bezitten.
Met vriendelijke groet,
Stichting [medeverdachte 1] ”
Voordat de rechtbank overgaat tot een beoordeling van het ten laste gelegde, staat de rechtbank stil bij het FIOD-beslag dat onder meer bij de stichting en bij verdachte plaatsvond, omdat dit relevant is voor de beoordeling.
Het FIOD-beslag
Door de FIOD zijn na de doorzoeking op 8 september 2016 bij de vestiging van stichting [medeverdachte 1] aan de [adres] te [vestigingsplaats] – door de FIOD aangeduid als locatie E – een groot aantal goederen en documenten in beslag genomen, waaronder de gehele administratie van de stichting. Verdachte stelt zich op het standpunt dat zij niet op de hoogte is van teruggave van deze E-stukken door de FIOD aan de stichting. Zij verklaart dat voor zover zij weet de stichting niet in het bezit is van die stukken of kopieën daarvan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze bewering van verdachte onwaar is.
Vaststaat dat medeverdachte [medeverdachte 2] sinds de oprichting van stichting [medeverdachte 1] op 15 april 2008 tot heden de voorzitter van de stichting is, dat verdachte in diezelfde periode de functie van secretaris bekleedt en dat zij samen met de penningmeester het bestuur van stichting [medeverdachte 1] vorm(d)en. Vanaf 15 april 2008 tot 31 maart 2017 vervulde de heer [getuige] de functie van penningmeester. De rol van penningmeester binnen de stichting wordt op dit moment ingevuld door verdachte. Het bestuur van de stichting is gezamenlijk bevoegd.
Op 12 januari 2017 heeft de FIOD een groot aantal E-goederen en -documenten (althans kopieën daarvan, gedigitaliseerd op DVD’s) teruggegeven op de locatie [adres] te [vestigingsplaats] . Vaststaat dat dit onder meer ging om (kopieën van) de in beslag genomen (financiële en andere) administratie van verdachte. De originele documenten zijn bij de FIOD gebleven. Dit blijkt uit het volgende.
In het dossier zit een proces-verbaal teruggaaf inbeslaggenomen goederen van verbalisant [verbalisant 1] van 16 januari 2017. In dit proces-verbaal staat dat op 12 januari 2017 de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, E-stukken, heeft plaatsgevonden op de [adres] te [vestigingsplaats] , door verbalisant [verbalisant 1] in het bijzijn van opsporingsambtenaar [verbalisant 2] aan [getuige] , in het bijzijn van medeverdachte [medeverdachte 2] . Getuige [verbalisant 2] heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 2] aanwezig was op het moment dat hij met verbalisant [verbalisant 1] op de vestiging van stichting [medeverdachte 1] inbeslaggenomen voorwerpen heeft teruggegeven. Op het ontvangstbewijs van de teruggave staat, bij de ondertekening, als naam van de ontvanger, handgeschreven ‘ [getuige] ’. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat dit zijn handschrift is. Onder ‘De Ontvanger’ staat een handtekening, die door [getuige] is herkend als zijn handtekening. Getuige [getuige] heeft hierover verklaard dat hij de door hem ontvangen goederen een plek heeft gegeven in de directiekamer van het gebouw van de stichting. Hij verklaart verder dat hij ervan uit gaat dat hij dit besproken heeft met de stichting, de heer [medeverdachte 2] . Als verklaring geeft hij hiervoor dat ‘als ik ervan uit ga dat iets [medeverdachte 1] aangaat, [medeverdachte 2] dat sowieso moet weten.’
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat stichting [medeverdachte 1] , in handen van de penningmeester [getuige] , zijnde destijds bestuurslid van de stichting, op 12 januari 2017 de inbeslaggenomen E-stukken terug heeft gekregen. De rechtbank gaat er op basis van het voornoemde proces-verbaal en de getuigenverklaringen ook vanuit dat medeverdachte [medeverdachte 2] wist dat de door de FIOD inbeslaggenomen E-stukken op 12 januari 2017 zijn teruggegeven.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij niets weet van de teruggaaf van de stukken (of kopieën daarvan) en dat zij tot op heden in de veronderstelling verkeert dat de E-stukken zich bij de FIOD bevinden. Verdachte heeft regelmatig contact gezocht met de FIOD over een verzoek tot teruggave van de stukken. Ook is ter zitting door verdachte verklaard dat zij de penningmeester [getuige] nooit zag en sprak. Besprekingen van het bestuur vonden plaats doordat medeverdachte [medeverdachte 2] sprak met de penningmeester en hij vervolgens afzonderlijk met verdachte in gesprek ging. Vanuit hun islamitische geloof is er sprake van een strikte scheiding van mannen en vrouwen, zo ook in het pand aan de [adres] in Utrecht. De directiekamer, waar de stukken volgens [getuige] zijn neergezet, is volgens verdachte niet toegankelijk voor haar.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte aanwezig was bij de teruggave van de stukken of dat zij op een andere manier op de hoogte is geraakt van de teruggave op 12 januari 2017. Anders dan medeverdachte [medeverdachte 2] was zij niet aanwezig bij de behandeling van het klaagschrift in de rechtbank Rotterdam op 23 mei 2017 waar gesproken is over de teruggave van goederen.
De rechtbank komt op grond van het hiervoor genoemde tot de conclusie dat het scenario van verdachte dat zij niet wist dat de E-stukken teruggegeven waren aan de stichting niet wordt weerlegd door de inhoud van het dossier, en evenmin onaannemelijk of onwaarschijnlijk is. Het voorgaande leidt ertoe dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de teruggave van de FIOD-stukken aan de stichting.
Bespreking van het ten laste gelegde feit
Juridisch kader
In lid 1 van artikel 225 Sr is het valselijk opmaken en vervalsen van een geschrift met bewijsbestemming strafbaar gesteld.
Voor een bewezenverklaring onder het eerste lid is vereist dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op het vervalsen / valselijk opmaken. Daarnaast moet sprake zijn van een oogmerk tot misleiding. Dit oogmerk betreft een doelbewustheid maar heeft alleen betrekking op het gebruiken of het doen gebruiken van het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst. Oogmerk van misleiding betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn.
Oordeel van de rechtbank: vrijspraak
In de vonnissen van medeverdachte [medeverdachte 2] en stichting [medeverdachte 1] van 22 december 2023 komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van valsheid in geschrift voor zover het gaat om de uitlatingen van ( [medeverdachte 2] namens) de stichting over het niet in bezit hebben van de FIOD stukken (vordering 09 en 11). Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte wetenschap had van het feit dat de E-stukken van de FIOD reeds op 12 januari 2017 zijn teruggegeven aan de stichting, komt de rechtbank voor verdachte niet tot een bewezenverklaring van het vereiste opzet op het valselijk opmaken van het geschrift. Omdat niet vaststaat dat verdachte wist dat de FIOD-stukken in het bezit van de stichting gekomen waren, was haar opzet niet erop gericht om in de brief van 25 maart 2020 valse informatie over de FIOD-stukken te verstrekken aan de POCOB.
Voor zover het gaat om de andere vorderingen dan de vorderingen 09 en 11 ziet de rechtbank eveneens geen wettig en overtuigend bewijs voor valsheid. De beantwoording van de andere vorderingen door stichting [medeverdachte 1] mag wellicht als summier worden bestempeld, maar dat is niet hetzelfde als valsheid in geschrift. Voor wat betreft de in de tenlastelegging aangehaalde passages van de brief bestaat er geen bewijs dat de gegeven informatie onjuist is. Wel kan gesteld worden dat deze onvolledig is, omdat verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 2] niet de informatie uit de FIOD-stukken hebben opgeschreven en relevante kopieën daarvan hebben toegezonden. Maar zoals hiervoor overwogen bestaat in dat opzicht geen bewijs van opzet op het valselijk opmaken bij verdachte.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.
Voorwaardelijk verzoek officier van justitie
De rechtbank komt niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de officier van justitie om nader onderzoek te verrichten naar de stukken die door de verdediging ter terechtzitting van 29 november 2023 zijn overgelegd. De voorwaarde (de rechtbank komt mede op basis van de stukken tot een -partiële- vrijspraak) is immers niet vervuld.
5.3.2Verdenkingen onderzoek Steenbrasem
De rechtbank komt voor de feiten zoals ten laste gelegd onder 83.182019.22 tot een integrale vrijspraak. De rechtbank licht deze beslissing als volgt toe.
Vrijspraak valsheid in geschrift (feit 1 en feit 2)
Het gaat bij deze feiten om leningsovereenkomsten tussen stichting [medeverdachte 1] als geldgever en verdachte als geldnemer. Het Openbaar Ministerie verdenkt verdachte ervan dat zij deze leningsovereenkomsten vals zijn, omdat er in werkelijkheid geen lening is verstrekt, maar een schenking heeft plaatsgevonden.
De rechtbank komt niet tot dezelfde conclusie als het Openbaar Ministerie, omdat zij niet buiten redelijke twijfel heeft kunnen vaststellen dat de overeenkomsten vals zijn. Dat stichting [medeverdachte 1] leningsovereenkomsten heeft gesloten met verdachte die op dat moment ook haar bestuurslid was, maakt deze leningsovereenkomsten niet vals. Het doet er ook niet toe wat de bestemming van de geleende geldbedragen was, want de overeenkomst houdt niets in over het doel van de lening. Dat maakt de overeenkomst dus evenmin vals. Het gaat om de vraag of verdachte en de stichting ten tijde van het aangaan van de leningsovereenkomst wisten of behoorden te weten (en hun opzet daarop was gericht) dat er in werkelijkheid geen sprake was van een geldlening, maar van een betaling c.q. schenking.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de geldleningen dienden als voorschot op door verdachte te maken kosten, en dat terugbetaling zou plaatsvinden of heeft plaatsgevonden door middel van verrekening met betaling van voor stichting [medeverdachte 1] gemaakte kosten.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte geen steun vindt in de administratie van stichting [medeverdachte 1] in die zin dat daarin niet is verantwoord welke kosten van de stichting betaald zijn met de door haar uitgeleende bedragen. Daar staat echter tegenover dat er -in de woorden van de FIOD- sprake was van een slecht onderhouden administratie in combinatie met een kasboek dat kennelijk achteraf wordt opgemaakt, waardoor de juistheid en volledigheid van de administratie in twijfel kunnen worden getrokken. Het enkele feit dat de leningen en de gestelde terugbetalingen niet (juist en/of volledig) in de boekhouding zijn verwerkt, is dan ook onvoldoende om het verklaring van verdachte als kennelijk onjuist, onaannemelijk of ongeloofwaardig te bestempelen.
Ook overigens bevinden zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er ten tijde van het ondertekenen van de leningsovereenkomsten sprake was van valsheid. De rechtbank kan daarom niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte bij het aangaan van de leningsovereenkomsten de opzet had om een valse leningsovereenkomst op te stellen, waarbij de valsheid inhoudt dat er eigenlijk geen lening werd verstrekt, maar er sprake was van een schenking of een andere betaling.
Vrijspraak witwassen (feit 3)
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat de desbetreffende voorwerpen – in dit geval (contante) geldbedragen – afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende bewijs is om een rechtstreeks verband te leggen tussen de geldbedragen en een concreet misdrijf. De rechtbank let daarbij onder meer op de vrijspraak voor valsheid in geschrift, zoals hiervoor is overwogen. Er is dus geen direct bewijs voor één of meerdere brondelicten.
Een bewezenverklaring van witwassen kan echter alsnog volgen indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de (contante) geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van deze voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Indien de verklaring van verdachte aan die vereisten voldoet, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Uit dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Het Openbaar Ministerie stelt dat er een vermoeden van witwassen bestaat voor de volgende geldbedragen: € 39.385,- contant (gestort op rekening van verdachte), en € 22.930,97,- giraal (als lening van de stichting aan [verdachte] ).
Oordeel van de rechtbank: vrijspraak
Wat betreft de contante stortingen op de rekening van [verdachte] is sprake van een vermoeden van witwassen. Voor de girale bedragen is geen sprake van een vermoeden van witwassen: de aangedragen feiten en omstandigheden zijn niet van dien aard dat het niet anders kan zijn dan dat die geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Uit het dossier volgt dat op de bankrekening van verdachte in de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 maart 2016 verschillende stortingen van contante geldbedragen zijn gedaan, voor een totaalbedrag van € 39.385,-. Onder de vermelding van ‘lening’ is op de bankrekening van verdachte in de periode van 1 januari 2012 tot en met 9 december 2016 een bedrag van € 22.930,97,- overgeboekt.
De herkomst van het geld van de stortingen en overboekingen op de bankrekening van verdachte is voor een gedeelte duidelijk: het contante geld lijkt deels te komen van de bankrekening van stichting [medeverdachte 1] . Zo blijkt uit de analyse van de bankrekening van verdachte dat 7 contante stortingen op haar rekening op dezelfde dag zijn gedaan als de contante opnames van de bankrekening van [medeverdachte 1] . Voor het grootste gedeelte van de stortingen is de herkomst echter onduidelijk. Daarnaast gaat het om een in totaal relatief groot contant geldbedrag dat niet vanuit haar inkomenspositie is te verklaren. Verdachte beschikte immers over een beperkt inkomen (toeslagen en kinderbijslag), dat de contante stortingen niet kan verklaren. Verdachte ontving, afgemeten aan de in de administratie van de stichting gevonden declaratieformulieren, ook slechts zeer beperkt onkostenvergoedingen van de stichting.
Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen dan ook een witwasvermoeden waardoor van verdachte mag worden verwacht dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van deze bedragen; een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte heeft over de contante stortingen verklaard dat zij contante geldbedragen ontving in de vorm van donaties voor stichting [medeverdachte 1] , die zij vervolgens op haar eigen rekening stortte om vanaf haar eigen rekening betalingen voor [medeverdachte 1] te verrichten. Ook ontving zij contante gelden van familie en vrienden om zichzelf en haar gezin te kunnen onderhouden. Die contante bedragen stortte zij dan ook op haar bankrekening om bepaalde kosten van levensonderhoud te voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Dat verdachte deze verklaring niet heeft onderbouwd met stukken, beschouwt de rechtbank in het licht van het feit dat er inmiddels 10 jaren zijn verstreken sinds het begin van de tenlastegelegde periode als een omstandigheid die niet aan verdachte kan worden tegengeworpen. Gelet op dat lange tijdsverloop ziet de rechtbank ook geen aanleiding de verklaring van verdachte door het Openbaar Ministerie nader te laten onderzoeken. Het Openbaar Ministerie heeft ook niet verzocht om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om deze verklaring te onderzoeken. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat het vermoeden van witwassen geen stand kan houden. Het staat niet buiten redelijke twijfel dat het niet anders kan dan dat deze bedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Voor het bedrag van € 22.930,97 geldt dat er leningsovereenkomsten in het dossier zitten die corresponderen met de onder vermelding van ‘lening’ overgemaakte bedragen. Daaruit vloeit voort dat stichting [medeverdachte 1] verdachte dit bedrag uit hoofde van die overeenkomsten heeft verstrekt. De rechtbank acht de herkomst van deze geldbedragen dan ook niet onaannemelijk.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan witwassen en spreekt verdachte daarvan vrij.