5.3.1Verdenkingen onderzoek Brest
Inleiding
Op 2 juli 2019 is door de Tweede Kamer besloten tot instelling van een parlementaire enquête, die wordt uitgevoerd binnen de kaders van het Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging. Het doel, zoals dat volgt uit de Staatscourant (nr. 39104, 10 juli 2019), van de parlementaire ondervraging is om meer inzicht te krijgen in ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en inzicht te krijgen in effectieve maatregelen om deze invloed te doorbreken. De heer M.R.J. Rog is benoemd tot voorzitter van de commissie (de POCOB).
Vorderingen POCOB
Op 27 november 2019 heeft de POCOB per brief gericht aan het bestuur van [stichting 1] op grond van artikel 5 en 6 van de Wpe de volgende schriftelijke inlichtingen en documenten over de afgelopen tien jaar gevorderd:
Vorderings-nummer
Omschrijving
AF-01
Een overzicht van alle bankrekeningen van de stichting.
AF-02
Een overzicht van alle personen die naar de stichting zijn gekomen om te prediken en/of les te geven en vanuit welke organisatie en welk land ze zijn gekomen.
AF-03
Een overzicht van alle congressen/lezingen die de stichting heeft georganiseerd en wie de sprekers waren en vanuit welke organisatie en welk land ze zijn gekomen.
AF-04
Een overzicht van al het (les)materiaal en boeken die gratis zijn ontvangen door de stichting en vanuit welke organisatie en welk land ze zijn gekomen.
AF-06
Een overzicht van de vaste lasten van de stichting die vergoed zijn door onvrije en deels vrije landen, zoals gas, water en licht, salarissen, hypotheeklasten, huurlasten (inclusief afschriften van onderliggende documenten).
AF-07
Een overzicht van alle donaties naar de stichting (zowel contant als giraal, inclusief donaties die via een derdenrekening van bijvoorbeeld een notaris of advocaat ten gunste van de stichting zijn gekomen) vanuit onvrije en deels vrije landen (inclusief afschrift van onderliggende documenten) en een toelichting over de herkomst en reden van de ontvangen donatie.
AF-08
Een overzicht van alle donaties naar de stichting (zowel contant als giraal, inclusief donaties die via een derdenrekening van bijvoorbeeld een notaris of advocaat ten gunste van de stichting zijn gekomen) van ten minste € 15.000 (inclusief afschrift van onderliggende documenten) en een toelichting over de herkomst en reden van de ontvangen donatie.
AF-09
Een overzicht van alle aanvragen voor donaties vanuit onvrije en deels vrij landen en een toelichting over de reden van de aanvraag en, indien de financiering niet is ontvangen, de reden van de afwijzing (inclusief afschriften van onderliggende documenten).
AF-11
Afschrift van de balans en de staat van baten en lasten inclusief toelichting (jaarrekening) van de stichting over de boekjaren 2010 tot en met 2018.
AF-12
Afschrift van alle documenten betreffende de aan- en verkoop van vastgoed door de stichting.
Omdat (het bestuur van) [stichting 1] niet aan de vordering voldeed, heeft de POCOB zich gewend tot de rechter met het verzoek de stichting te bevelen medewerking te verlenen aan de vorderingen.
Op het hoger beroep van de stichting tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2020 heeft het gerechtshof Den Haag bij beschikking van 24 maart 2020 de stichting bevolen haar medewerking te verlenen aan de vorderingen, zoals opgenomen in de brief van 27 november 2019, met dien verstande dat de stichting de daarin opgenomen inlichtingenonderdelen -02, -03, -04 en -08 zo mag begrijpen, dat waar daarin gevraagd wordt naar personen, sprekers, organisaties en donaties met daarbij uit welk land ze zijn gekomen of wat de herkomst is, het daarbij (telkens) alleen gaat om de personen, sprekers, organisaties en donaties die direct of indirect komen uit “onvrije” of “deels vrije” landen die staan genoemd op de lijst van onvrije en deels vrije landen van Freedom House, het Freedom in the World-rapport.
Brief van [stichting 1]
Op 30 maart 2020 is door de raadsman van [stichting 1] een brief van 25 maart 2020, met bijlagen, van de stichting gericht aan de Tweede Kameraan de advocaat van de POCOB verzonden.
De brief van 25 maart 2020, ondertekend door verdachte en medeverdachte, secretaris [medeverdachte] , houdt -voor zover van belang- het volgende in:
De FIOD heeft in september 2016 een inval gedaan en alle administratie inbeslaggenomen. Behalve het lesmateriaal hebben wij zoals herhaaldelijk gesteld en voor zover wij ons kunnen herinneren nooit enig origineel dan wel kopie ontvangen. Dat dit is gebeurd aan de penningmeester hebben wij geen weet van. Wij beschikken dan ook niet over deze scala aan stukken en verwijzen dan ook nogmaals naar de FIOD.
Niettemin zullen wij waar mogelijk toch informatie verstrekken, maar dan wel met het uitdrukkelijke voorbehoud dat wij dit putten uit onze herinneringen en het dus niet uit te sluiten is dat er meer informatie is, die wij ons vanwege het wegvallen van de gehele administratie niet kunnen heugen of kunnen terughalen.
Hierbij doen wij u conform de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 maart d.d. de volgende schriftelijke inlichtingen/informatie toekomen:
AL-01 Geen enkele stichting beschikt momenteel over een bankrekening. De bankrekeningen die eerder actief waren, voordat ze door de banken zelf werden geblokkeerd, zijn als volgt: [stichting 1] : [rekeningnummer] en [rekeningnummer] . [stichting 2] : [rekeningnummer] en [rekeningnummer] en [stichting 3] : [rekeningnummer] .
AL-02
De volgende personen uit Koeweit hebben bij [stichting 1] gepredikt/lesgegeven: De heer [A] , de heer [B] en de heer [C] .
AL-03
[stichting 1] organiseert tweemaal per jaar een conferentie, waarbij de volgende personen uit Koeweit hebben gepredikt/lesgegeven: de heer [A] (meerdere malen), de heer [B] (eenmalig), de heer [C] (eenmalig). Deze personen zijn op persoonlijke titel gekomen, dus niet vanuit een specifieke organisatie, althans ons is niet bekend dat ze vanuit een organisatie komen.
AL-04, AL-05, hiervan is geen sprake geweest en dus niet van toepassing
AL-06
De huur van het pand. Zover wij ons kunnen herinneren betreft dit huurlasten ter hoogte van: 230.000 + 200.000 + 180000 + 180000 + 600.000 = 1.390.000 euro. Wij beschikken niet over afschriften van onderliggende documenten. Nu wij ook niet meer de beschikking hebben over het rekeningnummer van het ING is het niet mogelijk om het terug te halen. Na de FIOD-inval hebben wij sowieso geen donaties meer ontvangen uit het buitenland.
AL-07
Wij hebben nooit contante donaties ontvangen vanuit (deels) onvrije landen. De donaties uit Koeweit hebben wij voor het laatst ontvangen voor de FIOD inval om de huur en de koop van het pand (gedeeltelijk) te bekostigen, via de [naam] en het [.] . Dit is hetgeen wij ons kunnen herinneren. Verder zijn er ook een aantal particulieren uit deels onvrije landen geweest waarvan wij ons de namen niet meer kunnen herinneren, maar waarvan de papieren zich wel bij de FIOD bevinden.
De binnengekomen donaties zijn direct aangewend voor de betaling van kosten voor het pand waarin de Stichting zich bevindt, zoals hierboven onder punt AL-06 o.a. is vermeld.
AL-08: IDEM als 6 en 7.
AL-09: De Stichting heeft slechts aanvragen ingediend voor het betalen van de huur en de koop van het pand. Zover wij ons kunnen herinneren, hebben wij hiervoor aanvragen gedaan bij de [naam] en het [.] .
Wij kunnen ons niet herinneren dat er aanvragen afgewezen zijn. En als die er toch zijn, hebben wij daar geen documentatie van, en dan zou zich dat bij de FIOD dienen te bevinden.
De aanvragen die wel gedaan zijn staan in dit overzicht vermeld voor zover wij ons kunnen herinneren. Indien er toch meer aanvragen geweest zijn, kunt u deze terugvinden in de documentatie bij de FIOD. Als gezegd het documenteren van de aanvragen is onmogelijk, daar deze documenten zich bij de FIOD bevinden.
AL-10: N.V.T. Wij houden geen notulen bij van vergaderingen, althans hier gaan wij met de herinnering van nu vanuit. Allicht dat er in de stukken van de FIOD wel notulen terug te vinden zijn. Wij gaan daar overigens niet vanuit. Vergaderingen hebben bij ons een zeer informeel karakter.
AL-11: Wij hebben helaas niet de beschikking over de jaarrekeningen van de jaren voorafgaand de inval. Deze bevinden zich wel tussen de stukken van de FIOD. Sinds na de FIOD-inval zijn er (nog) geen jaarrekeningen gemaakt.
AL-12: In de bijlage treft u de desbetreffende documenten.
De door ons opgegeven informatie is hetgeen dat wij ons kunnen herinneren en wat wij bezitten.
Met vriendelijke groet,
[stichting 1] ”
De rechtbank zal hierna achtereenvolgens de verschillende verdenkingen bespreken. Voordat de rechtbank overgaat tot een beoordeling van elke verdenking afzonderlijk, staat de rechtbank stil bij het FIOD-beslag dat onder meer bij de stichting en bij medeverdachte [medeverdachte] plaatsvond, omdat dit relevant is voor de beoordeling van meerdere verdenkingen.
Bewijsmiddelen en (bewijs)overwegingen FIOD-beslag
Door de FIOD zijn bij de doorzoeking op 8 september 2016 op de vestigingsplaats van [stichting 1] aan de [adres] te [plaats] – door de FIOD aangeduid als locatie E – een groot aantal goederen en documenten in beslag genomen, waaronder de gehele administratie van de stichting. Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij deze E-stukken nooit in ontvangst heeft genomen, nooit heeft gezien en niet op de hoogte is van teruggave daarvan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze bewering van verdachte onwaar is.
Vaststaat dat verdachte sinds de oprichting van [stichting 1] op 15 april 2008 tot heden de voorzitter van de stichting is, dat medeverdachte [medeverdachte] in diezelfde periode de functie van secretaris bekleedt en dat zij samen met de penningmeester het bestuur van [stichting 1] vorm(d)en. Vanaf 15 april 2008 tot 31 maart 2017 vervulde de heer [getuige 2] de functie van penningmeester. De rol van penningmeester binnen de stichting wordt op dit moment ingevuld door [medeverdachte] . Het bestuur van de stichting is gezamenlijk bevoegd.Verdachte had toegang tot de vestiging van [stichting 1] , zo heeft verdachte ter terechtzitting van 29 november 2023 verklaard.
Op 12 januari 2017 heeft de FIOD een groot aantal E-goederen en -documenten (althans kopieën daarvan, gedigitaliseerd op DVD’s) teruggegeven op de locatie [adres] te [plaats] . Vaststaat dat dit onder meer ging om (kopieën van) de in beslag genomen (financiële en andere) administratie van verdachte. De originele documenten zijn bij de FIOD gebleven. Dit blijkt uit de volgende bewijsmiddelen.
In het dossier zit een proces-verbaal teruggaaf inbeslaggenomen goederen van verbalisant [verbalisant] van 16 januari 2017.In dit proces-verbaal staat dat op 12 januari 2017 de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, E-stukken, heeft plaatsgevonden op de [adres] te [plaats] , door verbalisant [verbalisant] in het bijzijn van opsporingsambtenaar [getuige 1] aan [getuige 2] , in het bijzijn van [verdachte] . Getuige [getuige 1] heeft hierover verklaard dat verdachte aanwezig was op het moment dat hij met verbalisant [verbalisant] op de vestiging van [stichting 1] inbeslaggenomen voorwerpen heeft teruggegeven.Op het ontvangstbewijs van de teruggave staat, bij de ondertekening, als naam van de ontvanger, handgeschreven ‘ [getuige 2] ’.Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat dit zijn handschrift is.Onder ‘De Ontvanger’ staat een handtekening, die door [getuige 2] is herkend als zijn handtekening.Getuige [getuige 2] heeft hierover verklaard dat hij de door hem ontvangen goederen een plek heeft gegeven in de directiekamer van het gebouw van de stichting. Hij verklaart verder dat hij ervan uit gaat dat hij dit besproken heeft met de stichting, de heer [verdachte] . Als verklaring geeft hij hiervoor dat ‘als ik ervan uit ga dat iets [stichting 1] aangaat, [verdachte] dat sowieso moet weten.’
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [stichting 1] , in handen van de penningmeester [getuige 2] , zijnde destijds bestuurslid van de stichting, op 12 januari 2017 de inbeslaggenomen E-stukken terug heeft gekregen. De rechtbank gaat er op basis van het voornoemde proces-verbaal en de getuigenverklaringen ook vanuit dat verdachte wist dat de door de FIOD inbeslaggenomen E-stukken op 12 januari 2017 zijn teruggegeven. De verklaring van verdachte dat hij geen kennis droeg van teruggave van de E-stukken, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen die hiervoor zijn besproken.
De rechtbank voegt hieraan toe dat voor zover verdachte de wetenschap van de teruggave van de E-stukken niet had op 12 januari 2017, hij deze wetenschap in ieder geval heeft gekregen op (of kort na) de zitting van de meervoudige raadkamer van de rechtbank Rotterdam op 23 mei 2017.
Uit de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2017 inzake het door verdachte en [stichting 1] (klagers) ingediende klaagschrift over inbeslaggenomen goederen blijkt dat de in beslag genomen goederen aan klagers zijn geretourneerd althans de teruggave is gelast, met uitzondering van contante geldbedragen en Fujitsu computers.Verdachte was op de zitting van 23 mei 2017 aanwezig, waarop het klaagschrift door de meervoudige raadkamer is behandeld. Uit de beschikking volgt dat het petitum van het klaagschrift in raadkamer is gewijzigd, in die zin dat het klaagschrift strekt tot teruggave van de Fujitsu computers en de geldbedragen. De overige voorwerpen waren namelijk al geretourneerd (althans de teruggave was gelast), zo blijkt uit hetgeen door de officier van justitie en de raadsman tijdens de behandeling van het klaagschrift in raadkamer is aangegeven.
Aangenomen mag dan ook worden dat voor zover verdachte op 12 januari 2017 nog niet wist dat het overgrote deel van de in beslag genomen goederen (waaronder de administratie) aan de stichting was teruggegeven, hij daar op 23 mei 2017 (of kort daarna) achter is gekomen. Er zijn ook geen handelingen gebleken van verdachte waaruit volgt dat hij (kort) na die zitting ontdekte dat de stukken niet waren geretourneerd. De verdediging heeft in dat kader gewezen op de verzoeken aan de FIOD die hij of medeverdachte [medeverdachte] namens de stichting heeft gedaan tot teruggave van de administratie, maar de enige mail die daarover bekend is, dateert van september 2020.
De rechtbank komt op grond van het hiervoor genoemde tot de conclusie dat de relevante stukken van het FIOD-beslag zijn teruggegeven aan de stichting (in de persoon van penningmeester [getuige 2] ) en dat verdachte wist dat de E-stukken teruggegeven waren. De rechtbank voegt hieraan toe dat verdachte als voorzitter, dus bestuurder, van de stichting over de E-stukken kon beschikken. Verdachte had toegang tot de vestiging van [stichting 1] , meer specifiek ook tot de directiekamer. Vanuit zijn functie als bestuurder had verdachte ook de rechtmatige toegang tot de E-stukken. De rechtbank constateert ten slotte dat er geen bewijsmiddelen zijn waaruit volgt dat medeverdachte (en bestuurslid) [medeverdachte] wetenschap had van het feit dat de E-stukken van de FIOD op 12 januari 2017 waren teruggegeven aan de stichting.
Bespreking van de ten laste gelegde feiten
Feit 1 primair en subsidiair (opzettelijk niet voldoen aan vorderingen van de POCOB althans het feitelijk leidinggeven daaraan)
Juridisch kader
Zoals volgt uit de memorie van toelichting bij de Wpe (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 415, nr. 6) is een parlementaire enquête een controle-instrument en een instrument voor waarheidsvinding. De belangrijkste doelen van zo’n enquête zijn waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst. Het gaat dus bij elke enquête om het vinden van de waarheid over feiten en gebeurtenissen. Goed uitgevoerd enquêteonderzoek draagt bij aan het vertrouwen in de democratie, want het hoogste democratische orgaan onderzoekt een belangrijke kwestie uitputtend.
Uit de memorie van toelichting bij de Wpe blijkt dat een enquêtecommissie bij het gebruik van haar bevoegdheden niet buiten de omschrijving, zoals vastgesteld door de Kamer, mag treden. Wanneer de commissie buiten dat kader treedt, zijn derden niet verplicht tot medewerking. Essentieel daarbij is dat de enquêtecommissie een eigen beoordelingsruimte heeft om te bepalen of de uitoefening van een bevoegdheid in een concreet geval binnen de omschrijving van het onderwerp valt. De uitoefening van de bevoegdheid zal in redelijkheid dienen te passen binnen deze omschrijving.
Daarnaast geldt voor de enquêtecommissie het zogenaamde evenredigheidsbeginsel: de enquêtecommissie kan de haar bij de Wpe verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen voor zover dat naar het redelijke oordeel van de commissie voor de vervulling van haar taak nodig is (artikel 4, tweede lid, Wpe). Dit beginsel houdt verder in dat de enquêtecommissie van haar bevoegdheden op de voor derden minst belastende wijze gebruik dient te maken en niet naar willekeur handelt. Het evenredigheidsbeginsel geldt als uitgangspunt voor de gehele taakuitoefening van de commissie, zo volgt uit de memorie van toelichting.
Over de bevoegdheden van de commissie staat in de memorie van toelichting vermeld dat het vorderen van schriftelijke inlichtingen (ingevolge artikel 5 Wpe) een verzwaring kan betekenen van de verplichtingen voor burgers en bedrijven of andere instanties. Derden zullen zich er bij het vragen van schriftelijke inlichtingen – anders dan bij een verhoor – veelal niet op kunnen beroepen dat zij bepaalde informatie niet paraat hebben, juist omdat de commissie enige tijd gunt aan betrokkene(n) om informatie te verzamelen en te achterhalen. Het belang van waarheidsvinding rechtvaardigt de lastenverzwaring, aldus de indieners van het wetsvoorstel. Tijdens de enquête kan ook materiaal worden verzameld bij personen van buiten, in beginsel een ieder, zowel van binnen de overheid, als daarbuiten (artikel 6 Wpe). Daarbij is opgemerkt dat men uitsluitend gehouden is documenten te verstrekken waarover men zelf beschikt.
Feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling
In de brief van 25 maart 2020 van [stichting 1] , opgesteld en ondertekend door verdachte (voorzitter) en ondertekend door [medeverdachte] (secretaris), in reactie op de vorderingen, staat het volgende:
“De FIOD heeft in september 2016 een inval gedaan en alle administratie inbeslaggenomen. Behalve het lesmateriaal hebben wij zoals herhaaldelijk gesteld en voor zover wij ons kunnen herinneren nooit enig origineel dan wel kopie ontvangen. Dat dit is gebeurd aan de penningmeester hebben wij geen weet van. Wij beschikken dan ook niet over deze scala aan stukken en verwijzen dan ook nogmaals naar de FIOD.
Niettemin zullen wij waar mogelijk toch informatie verstrekken, maar dan wel met het uitdrukkelijke voorbehoud dat wij dit putten uit onze herinneringen en het dus niet uit te sluiten is dat er meer informatie is, die wij ons vanwege het wegvallen van de gehele administratie niet kunnen heugen of kunnen terughalen.”
De brief wordt afgesloten met de opmerking:
“De door ons opgegeven informatie is hetgeen dat wij ons kunnen herinneren en wat wij bezitten.”
In de eerder genoemde beschikking van het gerechtshof Den Haag van 24 maart 2020 is over het voldoen aan de vorderingen onder meer het volgende opgenomen:
“
Wanneer zij de onderliggende documentatie niet meer in hun bezit hebben, kunnen zij dàt opgeven en tevens aangeven of en waar de documentatie van deze informatie misschien nog bestaat. Hier komt bij dat de Commissie meermalen aan de Stichtingen kenbaar heeft gemaakt (onder meer in het verzoekschrift onder 17 en ook nog ter zitting in hoger beroep) dat zij geen documenten die zij niet onder zich hebben, hoeven te verstrekken. Wanneer een Stichting bepaalde opgevraagde documenten niet heeft, kan de betreffende Stichting dàt concreet opgeven.”
In de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2020 staat over het feit dat verdachte aangeeft niet over de FIOD-stukken (de E-stukken) te beschikken, het volgende:
“
Dat hoeft echter geen probleem te zijn, nu ter zitting namens de [stichting 1] reeds mondeling toestemming is verstrekt aan de Commissie om zo nodig de FIOD te vragen de onder haar berustende stukken in kopie aan de Commissie te verstrekken. Het is dus aan partijen om, zo nodig in samenspraak met de FIOD, de betreffende gegevens boven 'tafel te krijgen.”
Uit het verhoor van getuige [getuige 3] , juridisch adviseur van de POCOB, volgt dat de commissie de beschikking heeft gekregen over de gehele administratie die de FIOD in beslag had genomen bij [stichting 1] . De FIOD-stukken waren al lange tijd voor het verhoor van [verdachte] op [2020] bij de commissie aanwezig.
Oordeel van de rechtbank: vrijspraak
De rechtbank constateert dat verdachte met en bij de brief van 25 maart 2020 namens de stichting schriftelijke inlichtingen en documenten heeft verstrekt aan de POCOB. De rechtbank leest in de in de brief gebruikte bewoording dat de stichting de overwegingen van het gerechtshof Den Haag over de wijze waarop de stichting aan de vorderingen van de POCOB kan voldoen heeft gevolgd. Een tweede constatering is dat verdachte in de brief heeft verwezen naar de bron waar meer informatie te vinden is, voor zover hij en de secretaris zich deze informatie niet kunnen herinneren, namelijk in de door de FIOD inbeslaggenomen administratie (de E-stukken). De rechtbank ziet ook dat (namens) [stichting 1] in januari 2020 bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag expliciet toestemming (is/) heeft gegeven aan de POCOB om de door de FIOD inbeslaggenomen stukken (waarbij het voor het voldoen van de vorderingen in het bijzonder gaat om de E-stukken) op te vragen bij de FIOD. Ten slotte constateert de rechtbank uit het verhoor van getuige [getuige 3] dat de POCOB de stukken die door de FIOD bij [stichting 1] in beslag genomen zijn daadwerkelijk heeft ontvangen.
Met het versturen van de brief van 25 maart 2020 en het ontvangen van de FIOD-stukken is de rechtbank van oordeel dat het doel en de strekking van de vorderingen – de waarheidsvinding – behaald zijn. De POCOB heeft tijdig de informatie gekregen waar zij om heeft verzocht. De waarheidsvinding is gediend met het inzicht in de FIOD-stukken, die door de commissie zijn ontvangen. Verdachte heeft, als voorzitter van [stichting 1] , daaraan tijdig zijn medewerking verleend door toestemming te verlenen om stukken bij de FIOD op te vragen. De rechtbank let in haar beoordeling ook op het evenredigheidsbeginsel en de verschillende bevoegdheden die de commissie ter beschikking staan om haar onderzoek te verrichten. De verstrekking van informatie in de brief door de stichting en verdachte is weliswaar minder volledig geweest dan deze had kunnen zijn, maar de rechtbank overweegt dat ‘onvolledigheid’ niet hetzelfde is als het opzettelijk niet voldoen aan de vorderingen van de POCOB.
De rechtbank constateert los van het hiervoor overwogene dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte, namens [stichting 1] , bewust informatie heeft achtergehouden ten aanzien van onvrije landen, hetgeen van belang is in het licht van het doel van de POCOB, namelijk het inzicht krijgen in ongewenste beïnvloeding vanuit onvrije landen. Zo is bij het opgeven van de bankrekeningen van de stichting de bankrekening van de stichting waarop uitsluitend lesgeld van cursisten uit Nederland binnenkwam niet gemeld, maar noemen zij in de brief juist wel de bankrekening waar de donaties uit onvrije landen op binnenkwamen (AF-01). Verder wordt in de brief benoemd dat er particuliere donateurs uit Koeweit zijn geweest die geld hebben gegeven aan [stichting 1] (AF-07), wat aansluit bij de resultaten van strafrechtelijk onderzoek. Uit dat onderzoek zijn geen andere donaties uit (deels) onvrije landen naar voren gekomen.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verdachte meer had kunnen doen om te voldoen aan de vorderingen van de POCOB, zoals het nemen van de moeite om bepaalde stukken (bijvoorbeeld de FIOD-stukken) op te zoeken en door te nemen. Uit het feit dat verdachte tegen beter weten in vasthield aan het standpunt dat de stichting niet beschikte over (kopieën van) de FIOD-stukken, kan een zekere weerzin om te voldoen aan de vorderingen van de POCOB worden afgeleid. Een weerzin die ook naar voren komt in de wijze waarop het verhoor van verdachte bij de POCOB is verlopen. Verdachte heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat de stichting en haar bestuurders zich niet konden vinden in de reikwijdte van het onderzoek van de POCOB, namelijk dat het zich alleen richtte op islamitische organisaties. De (bestuurders van de) stichting hebben dat als discriminatoir ervaren. Desondanks heeft verdachte namens de stichting uiteindelijk wel medewerking verleend aan het onderzoek en heeft hij de gevraagde informatie geleverd aan de POCOB. Dat maakt in het licht van al het voorgaande dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs om verdachte te veroordelen voor het opzettelijk niet voldoen aan de vorderingen van de POCOB althans het feitelijk leiding geven daaraan. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.
Feit 2 en feit 3 (valsheid in geschrift en het gebruiken van een vals geschrift)
Juridisch kader
In lid 1 van artikel 225 Sr is het valselijk opmaken en vervalsen van een geschrift met bewijsbestemming strafbaar gesteld. Het gebruikmaken, afleveren en voorhanden hebben van een dergelijk geschrift staan in lid 2 centraal.
Voor een bewezenverklaring onder het eerste lid is vereist dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op het vervalsen / valselijk opmaken. Daarnaast moet sprake zijn van een oogmerk tot misleiding. Dit oogmerk betreft een doelbewustheid maar heeft alleen betrekking op het gebruiken of het doen gebruiken van het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst. Oogmerk van misleiding betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn.
In het tweede lid van 225 Sr wordt onder het bestanddeel 'opzettelijk' verstaan dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet moet hebben op het gebruik van het geschrift en op het valse of vervalste karakter daarvan.
Relevante feiten en omstandigheden
Het bestuur van [stichting 1] , bestaande uit voorzitter [verdachte] en secretaris [medeverdachte] , verwoordt in de brief van 25 maart 2020 aan de POCOB het volgende:
“De FIOD heeft in september 2016 een inval gedaan en alle administratie inbeslaggenomen. Behalve het lesmateriaal hebben wij zoals herhaaldelijk gesteld en voor zover wij ons kunnen herinneren nooit enig origineel dan wel kopie ontvangen. Dat dit is gebeurd aan de penningmeester hebben wij geen weet van. Wij beschikken dan ook niet over deze scala aan stukken en verwijzen dan ook nogmaals naar de FIOD.”
De FIOD-stukken komen vervolgens expliciet ter sprake in de verstrekte informatie bij twee vorderingen, namelijk vordering AL-09 en AL-11:
“AL-09: En als die er toch zijn, hebben wij daar geen documentatie van, en dan zou zich dat bij de FIOD dienen te bevinden. (…) Als gezegd het documenteren van de aanvragen is onmogelijk, daar deze documenten zich bij de FIOD bevinden.”
“AL-11: Wij hebben helaas niet de beschikking over de jaarrekeningen van de jaren voorafgaand de inval. Deze bevinden zich wel tussen de stukken van de FIOD.”
Als afsluitende zin van de brief staat het volgende opgenomen:
“De door ons opgegeven informatie is hetgeen dat wij ons kunnen herinneren en wat wij bezitten.”
De brief is ondertekend door de voorzitter van [stichting 1] , [verdachte] , en de secretaris van [stichting 1] , [medeverdachte] .Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 november 2023 blijkt dat hij de brief heeft opgesteld. Verder heeft verdachte verklaard dat hij met het versturen van de brief uitvoering heeft gegeven aan de vorderingen die de POCOB aan (het bestuur van) [stichting 1] had gericht.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank constateert allereerst dat de brief van 25 maart 2020 een geschrift is dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen. De brief is namelijk opgesteld met de intentie om daarmee te voldoen aan de wettelijke verplichting van (het bestuur van) de stichting om te voldoen aan de vorderingen die de POCOB aan [stichting 1] had gericht. Kijkend naar de inhoud van de brief komt de rechtbank tot het oordeel dat deze vals is voor zover het gaat om de uitspraken van [stichting 1] , bij monde van haar voorzitter, dat de stichting geen beschikking heeft over de E-stukken van de FIOD. Anders dan de verdediging stelt, blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte en de [stichting 1] wel over de E-stukken van de FIOD beschikten. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder het kopje “Bewijsmiddelen en (bewijs)-overwegingen FIOD-beslag” heeft overwogen, inclusief de daar genoemde bewijsmiddelen. Door in de brief aan de POCOB op te schrijven dat de stichting niet over de E-stukken beschikte, terwijl dat wel zo was, heeft verdachte in zijn hoedanigheid van voorzitter van de stichting de POCOB opzettelijk op onjuiste wijze geïnformeerd. De rechtbank oordeelt dat verdachte het oogmerk had om de POCOB op dit punt te misleiden en onjuist te informeren; de brief is immers opgesteld om namens de stichting te voldoen aan de vorderingen van de POCOB. Gelet op de bewijsmiddelen kan het niet anders dan dat verdachte wist dat de relevante FIOD-stukken waren teruggegeven en in het bezit waren van de stichting. Dat verdachte namens de stichting in de brief ook heeft geschreven dat
“voor zover wij ons kunnen herinneren nooit enig origineel dan wel kopie [hebben] ontvangen”neemt de valsheid niet weg. Verdachte wist immers wel beter. De vervalsing van het geschrift raakt naar het oordeel van de rechtbank de bewijsbestemming van het geschrift. Er is weliswaar geen bewijs dat verdachte (namens de stichting) de POCOB verkeerd heeft voorgelicht of willen voorlichten wat betreft de gegeven inhoudelijke antwoorden op de vorderingen. Maar de bewering van verdachte namens de stichting dat zij niet beschikte over de FIOD-stukken, maakte minst genomen de inspanningsverplichting die de stichting heeft om te voldoen aan de vorderingen van de POCOB wel kleiner. De verdediging heeft betoogd dat er geen nadeel kan ontstaan uit het gebruik van het vervalste geschrift omdat de inhoud van de brief niet onjuist was en de brief bovendien verwees naar de FIOD-stukken. De verdediging miskent echter dat de valsheid bestond uit het voorwenden dat (het bestuur van) de stichting niet over de FIOD-stukken beschikte en dat de POCOB daardoor genoodzaakt was om via andere weg (namelijk door een vordering aan de FIOD) deze informatie boven water te krijgen. Daarmee is gegeven dat enig nadeel kon ontstaan uit het gebruik van het (op onderdelen) vervalste geschrift.
Dit betekent dat de rechtbank tot de conclusie komt dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, voor wat betreft de vorderingen 09 en 11.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde komt de rechtbank eveneens tot het oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen is. Zoals hiervoor is overwogen, is de brief van 25 maart 2020 op specifieke onderdelen vals. De brief is in opdracht van verdachte namens de stichting, op 30 maart 2020 verzonden aan de raadsman van de POCOB, met de bedoeling om op die manier te voldoen aan de vorderingen die door de POCOB aan [stichting 1] zijn gedaan. Daarmee is opzettelijk gebruik gemaakt van het (op onderdelen) vervalste geschrift door verdachte als bevoegd bestuurder van de stichting.
Medeplegen: vrijspraak
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte als bestuurder van [stichting 1] heeft gehandeld. Dat leidt echter niet tot de conclusie dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met [stichting 1] . Ook is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het medeplegen.
Partiële vrijspraak
Voor zover het gaat om de andere vorderingen dan de vorderingen 09 en 11 ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen wettig en overtuigend bewijs voor valsheid. De beantwoording van de andere vorderingen mag wellicht als summier worden bestempeld, maar dat is niet hetzelfde als valsheid in geschrift. Voor wat betreft de in de tenlastelegging aangehaalde passages van de brief bestaat er geen bewijs dat de gegeven informatie onjuist is. Wel kan gesteld worden dat deze onvolledig is, omdat verdachte niet de informatie uit de FIOD-stukken heeft opgeschreven en relevante kopieën daarvan heeft toegezonden. Maar in dat opzicht kan niet worden vastgesteld dat er opzet bij verdachte bestond om de POCOB te misleiden; door te verwijzen naar de FIOD-stukken heeft verdachte die onvolledigheid niet willen verhullen of toedekken. De rechtbank spreekt verdachte voor de gedachtestreepjes ten aanzien van de vorderingen 01, 02, 03, 04, 06, 07, 08 en 12 dan ook vrij.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van meineed is van belang dat het in dit geval gaat om de promissoire eed: betrokkene belooft dat de verklaring overeenkomstig de waarheid zal worden gedaan. De eed die wordt afgelegd wordt vereist door een wettelijk voorschrift. In de eed ligt een waarborg besloten voor de waarheid van die verklaring. Met strafbaarstelling van het afleggen van een onware verklaring onder ede heeft de wetgever beoogd de betrouwbaarheid van verklaringen onder ede te realiseren. Het opzet moet zijn gericht op de valsheid. De valse intentie moet door strijd met de werkelijkheid worden gedekt. Dit betekent dat de bewustheid dat de verklaring vals of in strijd met de waarheid is, moet worden gesteld en bewezen.
Relevante feiten en omstandigheden
Verdachte is op [2020] in het openbaar gehoord door de POCOB in de Enquêtezaal van het Logement te Den Haag in zijn hoedanigheid als voorzitter van [stichting 1] . In het stenografisch verslag staat vermeld:
“De voorzitter: In dit verhoor stelt de commissie u vragen over ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en hoe deze invloed kan worden doorbroken. U wordt gehoord als getuige en dit verhoor vindt plaats onder ede. […]
De voorzitter: U heeft ervoor gekozen de belofte af te leggen. lk verzoek u om met die belofte te bevestigen dat u de gehele waarheid en niets dan de waarheid zult zeggen.
In handen van de voorzitter legt de heer [verdachte] de belofte af.
De voorzitter: U staat nu onder ede.
De heer [verdachte] : Ja”
“De voorzitter: Hier stelt u vandaag, onder ede, nog steeds dat [stichting 1] niet in het bezit is van de in beslag genomen documenten.
De heer [verdachte] : Ja, zeker.”
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meineed en overweegt daartoe als volgt. Artikel 13 van de Wet op de parlementaire enquête 2008 schrijft voor dat de getuige onder ede verklaart ten overstaan van de commissie. De rechtbank heeft onder het kopje “Bewijsmiddelen en (bewijs)overwegingen FIOD-beslag”, inclusief de daarin genoemde bewijsmiddelen, overwogen dat verdachte en [stichting 1] wel in bezit waren van de E-stukken van de FIOD. Deze stukken zijn op 12 januari 2017 aan de stichting teruggegeven en verdachte moet dat ook hebben geweten. Door op de vraag van de voorzitter of [stichting 1] nog steeds niet in bezit is van de E-stukken bevestigend te antwoorden heeft verdachte bewust in strijd met de waarheid verklaard. Daarmee is het opzet op het afleggen van een valse verklaring bewezen.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van het antwoord op de vraag van de heer Stoffer namens de POCOB zoals weergegeven onder het tweede gedachtestreepje, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er geen sprake is van meineed. De rechtbank spreekt verdachte hiervoor partieel vrij.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat het antwoord op de vraag over het islamitisch huwelijk, zoals weergegeven onder het eerste gedachtestreepje, en het antwoord op de vragen over de jaarrekening/het jaarverslag, onder het derde gedachtestreepje, evenmin te kwalificeren zijn als meineed. De rechtbank hecht bij het lezen en interpreteren van de antwoorden van verdachte grote waarde aan de context van het verhoor en de wijze van de vraagstelling van de ondervragers.
Onder het eerste gedachtestreepje wordt verdachte verweten dat hij op de vraag
“Ik vraag u nogmaals, wijzend op uw medewerkingsplicht, de vraag te beantwoorden of er bij [stichting 1] door u of anderen islamitische huwelijken zijn gesloten zonder dat die voorafgegaan zijn door een burgerlijk huwelijk.”
in strijd met de waarheid als volgt heeft verklaard:
“Doordat wij mensen begeleiden, om hen duidelijk te maken: wij hoeven er niet aan te pas te komen. De stichting hoeft er niet aan te pas te komen. Er is geen enkele moskee of stichting of imam die er aan te pas hoeft te komen bij een huwelijk. Dat is islamitisch niet eens zo. Islamitisch hoef je daar niet aan te pas te komen. Wij komen niet te pas aan een huwelijk. Degene die haar huwt, is haar vader. Dat is islamitisch geregeld. Als u een klein beetje kennis had van het dossier, dan had u dat geweten.”
Voorafgaand aan deze vraag heeft de commissie in het verhoor meerdere vragen gesteld over het al dan niet door de stichting voltrekken van een islamitisch huwelijk zonder dat dat is voorafgegaan door een burgerlijk huwelijk. Bij het antwoord op die vragen , ziet de rechtbank dat verdachte in algemene bewoordingen weergeeft wat zijn visie is op (het sluiten van) een islamitisch huwelijk, zonder dat hij daarmee een concreet antwoord geeft op de vragen die aan hem gesteld worden. Dit betekent echter niet dat er daarmee sprake is van een valse verklaring. Verdachte laat niet bewust informatie weg om de waarheid te bedekken. De officier van justitie heeft gewezen op een onderhandse akte die is aangetroffen in de administratie van de stichting waaruit volgens hem volgt dat de stichting wel degelijk islamitische huwelijken voltrekt, althans dat de stichting, en verdachte namens de stichting, daarbij betrokken is. De onderhandse akte in het dossier, waarvan verdachte de opsteller is, kan echter niet worden gezien als een bewijsmiddel van het feit dat de stichting of verdachte een islamitisch huwelijk heeft voltrokken. Uit de akte kan hooguit worden afgeleid dat verdachte aanwezig is geweest bij een dergelijk islamitisch huwelijk. In de akte staat niet dat de stichting of verdachte het huwelijk heeft voltrokken; er staat:
“de [stichting 1] getuigd van het huwelijk tussen….”. De officier van justitie meent dat verdachte heeft moeten begrijpen dat de POCOB niet alleen bedoelde te vragen of de stichting islamitische huwelijken voltrekt (zonder dat daaraan een burgerlijk huwelijk is vooraf gegaan), maar ook of de stichting bij dergelijke huwelijken betrokken is. Nog daargelaten of de invulling van de vraagstelling door de officier van justitie juist is, mag van verdachte niet worden verlangd dat hij zelf invult welke vraag eigenlijk bedoeld werd door de vraagsteller. Het is aan de POCOB om de vragen te formuleren en verdachte mag afgaan op de formulering zoals die is gekozen. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte zich met zijn antwoord op de vraag van het eerste gedachtestreepje niet schuldig heeft gemaakt aan meineed en spreekt verdachte daarom partieel vrij.
Onder het derde gedachtestreepje wordt verdachte verweten dat hij op de vraag
“U heeft ook geen kennis van een jaarverslag of van de jaarrekening?”
in strijd met de waarheid heeft geantwoord:
“Nee. Nee”
En op de vraag:
“die wordt dus niet zo opgesteld dat u daar als voorzitter uw goedkeuring aan moet geven?”in strijd met de waarheid heeft geantwoord:
“Op dit moment niet, nee. Want sinds de FIOD-inval liggen al onze, bijna al onze documenten ook bij de FIOD.”
De vragen die aan verdachte gesteld zijn over de jaarrekening en het jaarverslag, zoals opgenomen in de tenlastelegging onder het derde gedachtestreepje maar ook de vragen die daaraan vooraf zijn gegaan, begrijpt de rechtbank zo dat de commissie in zijn algemeenheid op zoek was naar informatie over de financiën van de stichting. Verdachte geeft op één van de eerste vragen over financiële zaken aan dat hij de details van de financiën niet kent. Het is voor de rechtbank echter niet duidelijk naar welke informatie de commissie op zoek is met haar vervolgvragen die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Zoals de officier van justitie terecht aangeeft, vraagt de POCOB met de eerste vraag in de tenlastelegging -gelet op de vragen die aan het ten laste gelegde voorafgaan- niet of verdachte weet dat de jaarrekening en het jaarverslag van de stichting bestaan. De antwoorden zoals verdachte die heeft gegeven en zijn opgenomen in de tenlastelegging kan de rechtbank in dat licht dan ook niet beschouwen als vals. Bovendien geeft verdachte later in het verhoor wel concrete antwoorden op concrete vragen van de commissie over bijvoorbeeld de financiering van het pand van [stichting 1] en de ontvangen donaties uit onvrije landen. De rechtbank ziet daarin een contra-indicatie voor het feit dat verdachte de intentie had om de commissie van onwaarheden te voorzien. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte zich met zijn antwoorden op de vragen van het derde gedachtestreepje niet schuldig heeft gemaakt aan meineed en spreekt verdachte daarom partieel vrij.
Voorwaardelijk verzoek officier van justitie
De rechtbank komt niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de officier van justitie om nader onderzoek te verrichten naar de stukken die door de verdediging ter terechtzitting van 29 november 2023 zijn overgelegd. De voorwaarde (de rechtbank komt mede op basis van de stukken tot een -partiële- vrijspraak) is immers niet vervuld.