Beoordeling door de rechtbank
1. Het college heeft bij besluit van 17 januari 2022, gepubliceerd in het Gemeenteblad, met ingang van 18 januari de verkeersmaatregel vastgesteld voor het plaatsen van het verkeersbord E4 bij twee parkeerplaatsen, met het onderbord ‘alleen voor opladen elektrische voertuigen’ alsmede met onderbord OB504 volgens bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Reglement), ter hoogte van de [adres 1] , wegvlak tussen [straat 2] en [straat 3] .
2. In het deel van de [straat 1] in [woonplaats] waar het in deze zaak om gaat, ligt een stoep en evenwijdig daaraan een straat met aan de kant van [adres 1] parkeerhavens die parallel aan de straat liggen. Ter hoogte van [adres 1] zijn twee aansluitende parkeerplekken in een parkeerhaven gesitueerd. De voordeur van [adres 1] is gesitueerd tegenover de ene parkeerplek en een poort tegenover de andere parkeerplek. Daar waar in deze uitspraak wordt gesproken over inrit/uitrit gaat het om de toegang tot de poort. Het verkeersbesluit gaat over het plaatsen van een laadpaal in het midden van die twee parkeerplekken zodat er 2 auto’s tegelijk kunnen laden. De laadpaal is inmiddels geplaatst.
3. Eiser is het niet eens met het besluit van het college om op die locatie een laadpaal te plaatsen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, omdat contact met de gemeente niet heeft geleid tot zekerheid dat de laadpaal niet voor zijn inrit/uitrit geplaatst wordt. Daarnaast heeft eiser verzocht om het besluit uit het verleden ‘opheffing laad/losplaats ter hoogte van de inrit/uitrit waar nu de 2 elektrisch laadpunten komen’ en tekeningen/besluit van de aanpassing van dat wegvlak aan hem toe te sturen.
4. Uit het bestreden besluit komt naar voren dat het beleid in de gemeente Utrecht is gericht op schoon vervoer (Actieplan Schoon Vervoer en Utrecht laadt op voor 2030). Hiervoor wil de gemeente een dekkend netwerk aanleggen voor het opladen van elektrische voertuigen. Bij het bepalen van een geschikte locatie voor een oplaadpaal hanteert het college een vaste gedragslijn met criteria zoals bereikbaarheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid voor een grote groep, geen belemmering voor verkeer, openbare parkeerplek en niet voor ramen en deuren. Het college heeft de locatie bij een interne toetsing vervolgens beoordeeld aan de hand van 9 criteria die genoemd worden in Bijlage 4 van Utrecht laadt op voor 2030. De gekozen locatie voldoet volgens het college aan de criteria.
Verder merkt het college op, ten aanzien van eisers voorstel om de laadpalen te verplaatsen, omdat eiser normaliter zijn auto daar parkeert, dat er geen recht bestaat om voor de deur of in de directe omgeving te parkeren. Beperking van parkeermogelijkheden weegt niet zwaarder dan de met het verkeersbesluit genomen belangen.
Verder overweegt het college dat er niets aan de bereikbaarheid verandert.
5. Eiser voert aan dat het college een inhoudelijk onjuiste beslissing heeft genomen. De in het bestreden besluit genoemde datum van 11 november 2021 van zijn bezwaarschrift is onjuist. Zijn bezwaar luidt anders dan waarover is beslist. Daarbij komt dat de laadpaal verplaatst zou worden, maar dat is niet gebeurd. Verder is de beslistermijn met 8 maanden overschreden en heeft eiser de stukken waar hij in zijn bezwaar om vroeg niet ontvangen en ook überhaupt geen reactie op deze vraag gehad. Verder heeft eiser ter zitting nog toegelicht en/of aangevoerd dat er in het bestreden besluit nóg een onjuiste datum van zijn bezwaarschrift wordt genoemd, dat er staat dat laadpalen ‘bij voorkeur niet voor ramen en deuren’ worden geplaatst, maar dat dat nu wel is gebeurt. Hij heeft bovendien niet aangevoerd dat hij normaliter zijn auto op die plekken parkeert. Ook vraagt eiser zich af of het college wel rekening houdt met het belang dat er een inrit/uitrit is.
6. Eiser heeft gelijk dat er in het bestreden besluit twee keer een onjuiste datum van zijn bezwaarschrift wordt genoemd. Ook heeft eiser gelijk dat de opmerking van het college over eisers voorstel om de laadpalen te verplaatsen, omdat eiser normaliter zijn auto daar parkeert, niet een grond is die door eiser in bezwaar is aangevoerd en dus niet aansluit op zijn bezwaar. Maar deze feitelijke onjuistheden maken op zichzelf niet dat de beoordeling over het plaatsen van de laadpaal onjuist is. Of het college een juiste beoordeling heeft gemaakt, zal de rechtbank hierna toetsen.
7. Het college heeft anders dan eiser stelt wel beslist op zijn bezwaar over de plaats van de laadpaal en hoe die zich verhoudt tot de toegang van de poort. In het bestreden besluit heeft het college immers overwogen dat er niets aan de bereikbaarheid daarvan verandert en dat de plek van de laadpaal voldoet aan de daarop van toepassing zijnde criteria zoals vastgelegd in Actieplan Schoon Vervoer en Utrecht laadt op voor 2030. Eiser heeft als enig inhoudelijk argument waarom niet aan de van toepassing zijnde criteria voldaan zou zijn, aangevoerd dat de laadpaal de inrit/uitrit of poort/deur blokkeert. Dat dat zo is, blijkt echter niet uit de foto’s in het dossier die afkomstig zijn van het college en ook niet uit de foto’s die eiser zelf ter zitting heeft laten zien. Daarop is te zien dat de laadpaal iets links van het midden van de twee parkeerplaatsen is geplaatst en dat de rechterkant van de laadpaal ongeveer in lijn ligt met de scheiding tussen de linker deurstijl en linker deur van de poort. En verder blijkt de rechtbank niet dat de inrit/uitrit bedoeld is voor auto’s. Dat er zoals eiser ter zitting heeft aangevoerd in de dorpel onder de poortdeur twee ‘rijbanen’ zichtbaar zijn, betekent niet dat het daarmee een inrit/uitrit voor auto’s is. Hierbij vindt de rechtbank het van belang dat er voor de poort een gewone stoep ligt die niet afloopt en ervoor een parkeerplaats voor auto’s is gesitueerd. Eiser heeft hierover gesteld dat de situatie in het verleden is gewijzigd, maar dat hij het daarmee niet eens is. De rechtbank gaat echter uit van de feitelijke situatie en daaruit blijkt dat de inrit/uitrit niet bedoeld is voor auto’s, de laadpaal niet voor de inrit/uitrit staat en die ook niet blokkeert. Het college heeft daarom kunnen overwegen dat eisers belang niet zwaar genoeg weegt om van het besluit af te zien.
8. Eisers grond dat hem is meegedeeld dat de laadpaal links van de poort geplaatst zou worden, maar dat dit niet is gebeurd en de laadpaal niet zo ver naar links is geplaatst als ingetekend op een hem toegezonden foto, vat de rechtbank op als een beroep op het vertrouwensbeginsel.
9. In de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 heeft de Afdeling een stappenplan uiteengezet, dat moet worden gevolgd bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel. De eerste stap is dat de betrokkene aannemelijk moet maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus in beginsel een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.
10. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Eiser heeft door middel van het overleggen van e-mailberichten van Utrecht Elektrisch van 25 februari 2022 en 4 maart 2022 aannemelijk gemaakt dat hem een toezegging is gedaan als bedoeld in de eerste stap. Zo is in de e-mail van Utrecht Elektrisch van 25 februari 2022, meegedeeld dat de uitvoerder nadrukkelijk gevraagd kan worden om de paal iets links van de scheiding van de parkeervlakken, iets uit het midden te plaatsen. In de e-mail van 4 maart 2022 van Utrecht Elektrisch is eiser meegedeeld dat ze hopen met de meegestuurde ingetekende foto eisers twijfel over het vrijhouden van de poort verminderd kan worden. De rechtbank ziet dat op de bijgevoegde foto een laadpaal is ingetekend die twee tegelrijen naar links verwijderd is van de poort. De stelling van het college dat niet is toegezegd dat die paal precies daar komt waar hij is ingetekend op de foto volgt de rechtbank niet, gelet op de inhoud van de e-mails. Bovendien is de paal wel iets links van het midden geplaats maar duidelijk een substantieel stuk minder ver dan op de betreffende foto is ingetekend. Verder is de rechtbank van oordeel dat deze toezegging aan het college is toe te rekenen, omdat Utrecht Elektrisch het loket is dat voor verweerder dit soort zaken afhandelt en de e-mails afkomstig zijn van een projectmedewerker. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ook aan de tweede stap voldaan. Er wordt echter niet voldaan aan de derde stap. In deze derde stap moet de rechtbank beoordelen of er belangen zijn die zwaarder wegen dan het belang van eiser. Het college hoeft de verwachting van eiser niet waar te maken, wanneer zwaarder wegende belangen dat belemmeren.
Zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen in strijdigheid met de wet, het algemeen belang en de belangen van derden.
Het belang van het college is gelegen in schoon vervoer door het aanleggen van een dekkend netwerk voor het opladen van elektrische voertuigen. Er wordt gebruik gemaakt van openbare parkeerplekken en een van de criteria is dat de locatie bruikbaar moet zijn voor meerdere elektrische rijders, beide sockets moeten gebruikt kunnen worden. De laadpaal waar het hier om gaat is iets meer links van het midden geplaatst, zodat hij niet voor de poort staat, alleen niet zo ver naar links als op de foto was ingetekend. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de laadpaal niet nog verder naar links is geplaatst, omdat het voor gebruikers van de laadpaal duidelijk moet zijn dat de laadpaal voor beide parkeerplekken gebruikt mag worden en omdat het oplaadpunt (de sockets) voor de laadkabels van de auto’s op beide parkeerplekken bereikbaar moet zijn. Het college heeft dit algemene belang zwaarder mogen laten wegen dan eisers belang, omdat de vrije doorgang van de poort niet belemmerd wordt.
Overschrijding van de beslistermijn door het college
11. Eiser heeft aangevoerd dat de beslistermijn in bezwaar met acht maanden is overschreden. Het college bestrijdt niet dat de beslistermijn is overschreden. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat het bestreden besluit door deze gang van zaken onrechtmatig is, slaagt deze beroepsgrond niet. De enkele overschrijding van de beslistermijn leidt er namelijk niet toe dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Eiser heeft verder geen aanvullende omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiser ook geen beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingesteld.
12. Eiser heeft aangevoerd dat het college niet heeft gereageerd op zijn verzoek om stukken op te sturen die gaan over een opheffing van een laad- en losplaats tegenover zijn poort. Voor zover eiser hiermee heeft willen aanvoeren dat het bestreden besluit onrechtmatig is, slaagt deze beroepsgrond niet. De rechtbank begrijpt dat het niet de schoonheidsprijs verdient dat het college niet op eisers verzoek om stukken heeft gereageerd. Een verzoek om stukken echter is in beginsel geen bezwaargrond en daarnaast hielden de opgevraagde stukken geen verband met onderhavig bestreden besluit.
Ter zitting aangevoerde grond
13. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij telefonisch benaderd is om gehoord te worden en dat hij toen heeft meegedeeld dat hij wel gehoord wil worden, maar niet telefonisch, omdat de foto’s toegelicht moeten worden. Het college heeft hierover ter zitting gesteld dat het uitgangspunt was dat er alleen telefonisch gehoord zou worden, maar dat wanneer iemand dat wilde, het wel in persoon kon. Het college heeft verder toegelicht dat het niet uitgesloten is dat het zo gegaan is als eiser stelt.
14. De rechtbank overweegt dat eiser deze grond pas op de zitting heeft aangevoerd. Nu de grond beperkt is en het college daarop ter zitting heeft kunnen reageren en ook geen bezwaren tegen het inbrengen van de grond heeft geuit, zal de rechtbank deze grond toch inhoudelijk bespreken. Het recht van een belanghebbende om te worden gehoord is een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure is. Er kan slechts van het horen worden afgezien indien er geen twijfel over bestaat dat daarvoor toestemming is gegeven. De bewijslast dat toestemming is gegeven, ligt bij het bestuursorgaan. Uit het dossier blijkt niet dat eiser is uitgenodigd voor een hoorzitting. Dit - tezamen met de toelichting van het college ter zitting - betekent dat aannemelijk is het college de hoorplicht heeft geschonden. Eisers grond treft daarom doel.
15. Bovenstaand gebrek passeert de rechtbank echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet aannemelijk is dat eiser erdoor benadeeld is. Eiser is namelijk in de beroepsprocedure alsnog in de gelegenheid geweest om zijn argumenten naar voren te brengen en zijn foto’s toe te lichten.
16. Gelet op het geconstateerde gebrek moet het college wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Van voor vergoeding vatbare proceskosten is de rechtbank niet gebleken.