ECLI:NL:RBMNE:2023:695

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
C/16/539352 / FO RK 22-552
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor erkenning en wijziging omgangsregeling in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure waarin de man, wonende in België, verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn zoon, [minderjarige], en om wijziging van de omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van [minderjarige], die bij pleegouders woont. De rechtbank heeft eerder verzoeken van de man om erkenning afgewezen, en in deze procedure is de vraag of de man nu wel in aanmerking komt voor erkenning. De rechtbank oordeelt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek, maar dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin de belangen van het kind in het gedrang komen. De rechtbank wijst op de stabiliteit en de emotionele ontwikkeling van [minderjarige], die al zijn hele leven bij de pleegouders woont. De rechtbank concludeert dat de erkenning door de man kan leiden tot onrust en onzekerheid voor [minderjarige], wat zijn ontwikkeling zou schaden. De rechtbank wijst daarom het verzoek om vervangende toestemming voor erkenning af. Daarnaast wordt het verzoek om wijziging van de omgangsregeling afgewezen, omdat er onvoldoende vertrouwen is tussen de man, de GI en de pleegouders. De rechtbank benadrukt dat de huidige omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is en dat uitbreiding pas aan de orde kan zijn als er wederzijds vertrouwen is opgebouwd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/539352 / FO RK 22-552
erkenning, omgang
Beschikking van 28 februari 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in België,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. van Koesveld,
met als belanghebbenden
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND,
locatie [plaats] ,
hierna te noemen: de GI,
[belanghebbende 2],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.G.M. Lodder,
de pleegouders,
wonende op een geheim adres,
mr. C.A.Th. Philipse,
kantoorhoudende in [plaats] ,
als bijzondere curator over het kind
[minderjarige].

1.De procedure

1.1.
De man heeft op 19 mei 2022 een verzoekschrift ingediend, met bijlagen.
1.2.
In de beschikking van 15 juni 2022 heeft de rechtbank mr. C.A.Th. Philipse benoemd als bijzondere curator over [minderjarige (voornaam)] . De bijzondere curator vertegenwoordigt [minderjarige (voornaam)] in deze procedure en komt op voor zijn belang.
1.3.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het advies van 5 september 2022 van de bijzondere curator;
  • de brief van 6 oktober 2022 van de man;
  • het standpunt van de moeder, ingediend op 20 januari 2023;
  • het standpunt van de GI, ingediend op 26 januari 2023.
1.4.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 31 januari 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de man,
  • mevrouw [A] , namens de GI,
  • de moeder met haar advocaat,
  • de pleegouders,
  • de bijzondere curator,
  • de heer [B] , namens de Raad voor de Kinderbescherming,
  • de heer [C] , als begeleider van de moeder namens het Leger des Heils.
De advocaat van de man heeft de zitting via een videoverbinding bijgewoond.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De moeder en de man hebben een relatie gehad.
2.2.
De moeder is bevallen van een zoon:
[minderjarige], geboren op [2012] in [geboorteplaats] .
[minderjarige (voornaam)] is niet erkend.
2.3.
Bij beschikking van 3 september 2014 heeft de rechtbank de moeder ontheven van het gezag over [minderjarige (voornaam)] . Daarbij is de GI (voorheen Bureau Jeugdzorg [.] ) belast met de voogdij over [minderjarige (voornaam)] . Dit betekent dat de GI de belangrijke beslissingen over [minderjarige (voornaam)] neemt.
2.4.
Bij beschikking van 2 november 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de man, strekkende tot vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige (voornaam)] , afgewezen. Bij beschikking van 4 september 2018 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deze beslissing bekrachtigd.
2.5.
Bij beschikking van 2 november 2017 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld waarbij de man en [minderjarige (voornaam)] eenmaal per kwartaal contact met elkaar hebben, onder begeleiding van de GI, op een door de GI te bepalen locatie.
2.6.
De man heeft de Marokkaanse nationaliteit. De moeder en [minderjarige (voornaam)] hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.7.
De man verzoekt om hem toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige (voornaam)] . Dat wil zeggen dat de man voortaan in juridische zin als de vader van [minderjarige (voornaam)] wordt aangemerkt. De man stelt dat hij de biologische vader is van [minderjarige (voornaam)] .
Daarnaast verzoekt de man om de omgangsregeling tussen [minderjarige (voornaam)] en hem te wijzigen, in die zin dat zij (na een opbouwperiode) één dag per maand onbegeleide omgang zullen hebben.
2.8.
De moeder, de GI en de pleegouders hebben verweer gevoerd.

3.De beoordeling

Conclusie
3.1.
De rechtbank zal de verzoeken van de man afwijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Bevoegdheid rechtbank en toepasselijk recht
3.2.
De man heeft niet de Nederlandse nationaliteit. Daarom moet de rechtbank eerst beoordelen of de Nederlandse rechter wel bevoegd is om te beslissen op de verzoeken. Ook moet de rechtbank beoordelen van welk land de rechtsregels worden toegepast.
3.3.
De Nederlandse rechter is bevoegd om het verzoek over de erkenning te beoordelen, omdat de moeder en [minderjarige (voornaam)] in Nederland wonen. [1]
Op het verzoek over de erkenning is Nederlands recht van toepassing. Dit licht de rechtbank hierna toe.
Eigenlijk is Marokkaans recht van toepassing, want de man heeft de Marokkaanse nationaliteit. [2] Uit de Landeninformatie van Vind Burgerzaken blijkt dat de rechtsfiguur van de erkenning die men in Marokko kent niet vergelijkbaar is met de erkenning zoals bedoeld in artikel 10:95 BW. Die erkenning ziet op een andere situatie en heeft andere rechtsgevolgen. Hieruit volgt dat de erkenning van [minderjarige (voornaam)] door de man naar Marokkaans recht niet mogelijk is. Daarom is het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van [minderjarige (voornaam)] van toepassing, te weten Nederlands recht.
Op de toestemming van de moeder is ook Nederlands recht van toepassing, omdat de moeder de Nederlandse nationaliteit heeft. [3]
3.4.
De Nederlandse rechter is tevens bevoegd om het verzoek over de omgang te beoordelen en om Nederlands recht toe te passen op het verzoek, want [minderjarige (voornaam)] heeft zijn verblijfplaats in Nederland. [4]
Erkenning
3.5.
De man is ontvankelijk in zijn verzoek. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek kan beoordelen. Weliswaar is er eerder geprocedeerd over de erkenning, maar dat is meer dan vijf jaar geleden. Daarnaast heeft de man aangevoerd dat zijn omstandigheden sindsdien zijn gewijzigd. De man is inmiddels getrouwd, hij werkt en hij heeft rechtmatig verblijf bij zijn echtgenote in België.
3.6.
Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van [minderjarige (voornaam)] .
Het uitgangspunt van de wet is dat zowel het kind als de verwekker er recht op hebben dat hun familieband officieel wordt vastgelegd.
De rechter kan alleen in uitzonderlijke gevallen weigeren om vervangende toestemming te geven voor de erkenning. Dit kan als door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad of als een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. [5]
3.7.
De rechtbank vindt dat er sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie. Het risico is reëel dat door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige (voornaam)] in het gedrang zal komen. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
3.8.
[minderjarige (voornaam)] woont vrijwel zijn gehele leven al bij de pleegouders. Als baby van één maand oud is hij direct vanuit het ziekenhuis bij de pleegouders gaan wonen.
Inmiddels is [minderjarige (voornaam)] bijna elf jaar oud. Hij groeit op bij de pleegouders in een stabiele omgeving en hij krijgt de verzorging en opvoeding die hij nodig heeft.
[minderjarige (voornaam)] weet dat de man zijn biologische vader is en zij hebben vier keer per jaar (begeleide) omgang met elkaar. Tijdens het gesprek met de bijzondere curator heeft [minderjarige (voornaam)] verklaard dat hij niets wil veranderen aan de huidige situatie. [minderjarige (voornaam)] gaf daarbij ook duidelijk aan dat hij geen andere achternaam wil.
3.9.
De man wil de afstamming van [minderjarige (voornaam)] officieel vastleggen, zodat [minderjarige (voornaam)] altijd kan achterhalen wie zijn familie van vaderskant is. De man stelt dat er door de erkenning niets zal veranderen in de feitelijke situatie, omdat hij erachter staat dat [minderjarige (voornaam)] bij de pleegouders zal opgroeien. Volgens de man is er geen reden voor onrust hierover bij de pleegouders.
De man verzoekt niet om de geslachtsnaam van [minderjarige (voornaam)] te wijzigen. Als [minderjarige (voornaam)] later zelf de geslachtsnaam van de man wil dragen, dan zou dat de man wel trots maken.
3.10.
De GI, de pleegouders en de moeder vrezen voor onrust en meer procedures wanneer de man de juridische vader van [minderjarige (voornaam)] wordt. Volgens hen verwacht de man dat hij na de erkenning een grotere rol gaat spelen in het leven van [minderjarige (voornaam)] . De uitlatingen die de man hierover via zijn advocaat doet, verschillen van zijn uitlatingen bij de bijzondere curator, de GI en de pleegouders. Bij de bijzondere curator heeft de man verklaard dat hij wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige (voornaam)] wèl wenselijk vindt. Bij de GI en de pleegouders heeft de man meermaals benadrukt dat hij, samen met zijn familie, een grotere rol wil spelen in het leven van [minderjarige (voornaam)] . Dit vindt de GI een groot risico voor de stabiliteit in het leven van [minderjarige (voornaam)] , omdat [minderjarige (voornaam)] in een perspectiefbiedend pleeggezin opgroeit.
3.11.
De bijzondere curator heeft geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen. Volgens de bijzondere curator hecht de man zeer veel waarde aan een erkenning en schept dit bij hem verwachtingen om een substantieel groter aandeel in het leven van [minderjarige (voornaam)] te gaan spelen. De vrees dat er vervolgens meer procedures zullen worden gevoerd om deze rol te effectueren is reëel. Dit zal gevolgen hebben voor de stabiliteit in het leven van [minderjarige (voornaam)] , terwijl [minderjarige (voornaam)] belang heeft bij duidelijkheid en stabiliteit, aldus de bijzondere curator.
3.12.
Tijdens de zitting heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ook geadviseerd om het verzoek af te wijzen. De Raad heeft aangevoerd dat pleegkinderen een andere uitgangspositie hebben dan andere kinderen. Pleegkinderen hebben vaak een gevoel van ‘voorwaardelijkheid’, waardoor bij pleegkinderen snel twijfel ontstaat of ze wel bij hun pleegouders mogen blijven. Dit kan bij [minderjarige (voornaam)] gaan spelen door deze procedure. Bij andere kinderen is een erkenning in beginsel geen probleem, maar in dit geval moet elke vorm van twijfel bij [minderjarige (voornaam)] over zijn toekomstperspectief worden weggenomen, aldus de Raad.
3.13.
De rechtbank zal het verzoek van de man om vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige (voornaam)] afwijzen. De reden hiervoor is dat iedere vorm van onzekerheid bij [minderjarige (voornaam)] over zijn toekomstperspectief bij de pleegouders moet worden voorkomen. Dit zou zijn gevoel van veiligheid en zekerheid aantasten en zijn ontwikkeling schaden. Rust en stabiliteit zijn noodzakelijk voor [minderjarige (voornaam)] om veilig te kunnen opgroeien.
De rechtbank heeft onvoldoende inzicht gekregen in de motieven van de man, onder meer omdat hij wisselend is in zijn uitlatingen over zijn rol in het leven van [minderjarige (voornaam)] . De GI, de pleegouders, de moeder, de bijzondere curator en de Raad hebben hun ernstige zorgen geuit over de positie van de man als juridisch vader en de kans op spanningen en vervolgprocedures. De man heeft deze zorgen onvoldoende kunnen wegnemen.
Gelet hierop acht de rechtbank het risico reëel dat de erkenning onrust en onzekerheid bij [minderjarige (voornaam)] zal veroorzaken, waardoor een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige (voornaam)] in het gedrang zal komen.
Omgangsregeling
3.14.
De rechtbank zal het verzoek van de man om uitbreiding van de omgangsregeling afwijzen. Hierna zal de rechtbank dit toelichten.
3.15.
De omgangsregeling kan pas worden uitgebreid wanneer [minderjarige (voornaam)] hieraan toe is en er vertrouwen is opgebouwd tussen de man, de GI en de pleegouders. Dat is nu nog onvoldoende het geval.
3.16.
Op dit moment heeft de man eenmaal per kwartaal anderhalf uur contact met [minderjarige (voornaam)] , bij de GI en onder begeleiding van de GI en de pleegmoeder. Ook de echtgenote van de man is regelmatig bij de omgang aanwezig. Volgens de GI verloopt de omgang meestal positief, vooral als [minderjarige (voornaam)] en de man samen voetballen of een spelletje doen. De man en [minderjarige (voornaam)] lijken minder goed met elkaar te kunnen praten en de man stelt zich daarbij wat passief op. [minderjarige (voornaam)] heeft nog steeds last van een incident tijdens de omgang eind 2021, waarbij de GI een deel van de tijd afwezig was en de man op boze toon de pleegmoeder aansprak over de omgang. Sindsdien wil [minderjarige (voornaam)] dat de GI de hele tijd bij de omgang aanwezig is.
3.17.
De GI, de man (met zijn echtgenote) en de pleegouders waren gestart met gezamenlijke gesprekken om wederzijds vertrouwen op te bouwen en van daaruit te bekijken of de omgang kon worden gewijzigd. Het eerste gesprek was positief verlopen en de GI en de pleegouders gingen ervan uit dat er vervolggesprekken kwamen. Dit is niet gebeurd, omdat de man de onderhavige procedure is gestart, wat de onderlinge verstandhouding weer negatief heeft beïnvloed.
3.18.
De rechtbank begrijpt de wens van de man om de omgang met [minderjarige (voornaam)] uit te breiden, maar een juridische procedure biedt in dit geval geen oplossing. De man zal de samenwerking met de GI en de pleegouders moeten aangaan. Tijdens de zitting is gebleken dat de GI en de pleegouders daarvoor nog steeds openstaan.
De rechtbank is het eens met de GI dat pas vanuit wederzijds vertrouwen en overeenstemming kan worden toegewerkt naar meer genormaliseerd contact tussen de man en [minderjarige (voornaam)] . Hierbij zal de man zijn eigen wensen ondergeschikt moeten maken aan de belangen en het tempo van [minderjarige (voornaam)] . Hoe dwingender de man zich opstelt, hoe meer [minderjarige (voornaam)] en de pleegouders zich zullen terugtrekken. [minderjarige (voornaam)] heeft een belaste voorgeschiedenis en de uitlatingen van de man, zoals onder meer gedaan tijdens de omgang eind 2021, hebben veel impact op hem en zijn omgeving. Het is belangrijk dat de man zich hiervan bewust is.
De Raad heeft de man geadviseerd om zich vooral te concentreren op de kwaliteit van de omgangsmomenten, zodat de band tussen [minderjarige (voornaam)] en de man steeds beter wordt. Dit zal bijdragen aan het onderlinge vertrouwen.
De rechtbank staat achter dit advies. Door een goede invulling van de huidige omgang en door open gesprekken tussen de man, de GI en de pleegouders kan er vertrouwen in elkaar worden opgebouwd. Pas als er een basis van vertrouwen is, kan uitbreiding van de omgang aan de orde zijn. Tot die tijd is de huidige omgangsregeling het meest in het belang van [minderjarige (voornaam)] . Daarom zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken van de man af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. A.C. van den Boogaard, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. A. Verouden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.Artikel 10:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
3.Artikel 10:95 lid 3 BW
4.Artikel 8 Brussel IIbis jo. artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996
5.Artikel 1: 204 lid 3 BW