ECLI:NL:RBMNE:2023:6897

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/5334
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die om bijstand had gevraagd op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, dat zijn aanvraag buiten behandeling had gesteld. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat hij door de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag niet in zijn levensonderhoud kon voorzien.

De voorzieningenrechter heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen sprake was van 'onverwijlde spoed' zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. Bij financiële geschillen is het in beginsel mogelijk om na afloop van de bodemzaak het bedrag alsnog te ontvangen, en er was geen sprake van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood.

Verzoeker had weliswaar een overzicht van zijn schulden en een rekeningafschrift overgelegd, maar de voorzieningenrechter vond deze informatie onvoldoende om aan te tonen dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij in een situatie verkeerde die onmiddellijke hulp vereiste. Bovendien was het niet evident dat het bestreden besluit onrechtmatig was, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5334

uitspraak van voorzieningenrechter van 28 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,verweerder
(gemachtigde: G.J.N. Keuper).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit waarom.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd dat hij door de afwijzing van de bijstandsaanvraag niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft verzoeker een overzicht van zijn huidige schulden en een rekeningafschrift over de periode van 1 augustus 2023 tot en met 21 september 2023 ingebracht. Verzoeker heeft gesteld dat hij de door verweerder gevraagde rekeningafschriften van de rekening eindigend op 073 niet kan inleveren, omdat hij hiervoor geen geld heeft.
4. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van omstandigheden die maken dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Het is de voorzieningenrechter onduidelijk of verzoeker met het overgelegde rekeningafschrift een volledig beeld van zijn financiële situatie heeft gegeven. Het rekeningafschrift betreft een overzicht transacties van de beheerrekening op naam van verzoeker. Onduidelijk is welk rekeningnummer dit betreft. Op het overzicht is één afschrijving kostgeld van € 410,- te zien en 13 bijschrijvingen van de Belastingdienst variërend in hoogte van € 5,- tot € 919,-. Het is de voorzieningenrechter op basis van dit transactie-overzicht onduidelijk wat het saldo op de rekening bedraagt. Ook blijkt uit het transactie-overzicht niet dat verzoeker verdere uitgaven voor zijn levensonderhoud heeft. Uit het overzicht schulden volgt weliswaar dat verzoeker diverse schulden heeft bij verschillende schuldeisers. Het is de voorzieningenrechter echter onduidelijk in hoeverre verzoeker deze schulden op dit moment daadwerkelijk moet terugbetalen: van aanmaningen of betalingsverzoeken is niet gebleken.
5. Op het verzoek van de griffier van 6 november 2023 om binnen één week kopieën van bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van verzoeker over te leggen, kopieën van aanmaningen en eventuele geschriften van een uithuiszetting heeft verzoeker slechts verwezen naar de al ingediende overzichten van zijn transacties en schulden. Zoals hiervoor is uiteengezet, zijn deze overzichten onvoldoende om een volledig beeld van de financiële situatie van verzoeker vast te stellen. Dat verzoeker de bezwaarprocedure niet kan afwachten en onmiddellijk (financiële) hulp nodig heeft, ziet de voorzieningenrechter ook gelet hierop niet. Er is daarom niet gebleken dat sprake van een situatie die een onmiddellijke voorziening vereist. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is.
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.