ECLI:NL:RBMNE:2023:6892

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10750296 \ UE VERZ 23-327
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens eigen activiteiten van werknemer die schadelijk zijn voor werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. De werknemer was op staande voet ontslagen omdat hij buiten medeweten van de werkgever eigen activiteiten had ontplooid die schadelijk konden zijn voor de werkgever. De werknemer had in de periode van zijn dienstverband contact gehad met een oude zakenrelatie uit Rusland en had geprobeerd onderdelen te leveren, zonder de werkgever hiervan op de hoogte te stellen. De werkgever ontdekte deze activiteiten en ontsloeg de werknemer op 23 augustus 2023. De werknemer betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht de kantonrechter om een billijke vergoeding, een vergoeding voor onregelmatige opzegging, en een transitievergoeding. De werkgever voerde aan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer inderdaad buiten medeweten van de werkgever had gehandeld en dat dit schadelijk kon zijn voor de werkgever. Het ontslag op staande voet werd als rechtsgeldig beschouwd, en de verzoeken van de werknemer werden afgewezen. Daarnaast werd ook de claim van de werknemer voor schadevergoeding wegens schending van zijn privacy afgewezen, omdat de werkgever legitieme redenen had om de mailbox van de werknemer in te zien. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10750296 UE VERZ 23-327 MS/1270
Beschikking van 22 december 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. D.M.A. Oud,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. D.M. van Daalen.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 13 oktober 2023 door de griffie van de rechtbank is ontvangen. [verweerster] heeft een verweerschrift met producties ingediend.
1.2.
Op 27 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [verzoeker] is verschenen met zijn echtgenote en met zijn gemachtigde mr. D.M.A. Oud. Van de kant van [verweerster] zijn verschenen mevrouw [A] (hierna: [A] ), directeur-groot aandeelhouder van [verweerster] , de heer [B] , zelfstandig consultant van [verweerster] , en mr. D.M. van Daalen, gemachtigde van [verweerster] . Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitaantekeningen toegelicht en hebben op elkaar kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] is distributeur van medische instrumenten, apparaten en disposables. Zij richt zich in Nederland vooral op medische hulpmiddelen op het gebied van [.] . [verweerster] verkoopt haar producten aan ziekenhuizen en medische instellingen in Nederland, België, de Nederlandse Antillen en Suriname.
2.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1964, is met ingang van 6 juni 2023 bij [verweerster] in dienst getreden in de functie van Medical Sales Manager tegen een salaris van € 4.740,-- bruto op basis van een arbeidsduur van 32 uur per week. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat deze wordt aangegaan voor een periode van 7 maanden minus 3 dagen en automatisch van rechtswege eindigt op 31 december 2023.
2.3.
[verzoeker] is op 22 juni 2023 gebeld en gemaild door een oude zakenrelatie van hem uit Rusland, de heer [C] (hierna: [C] ) met het verzoek onderdelen te leveren. [verzoeker] heeft de e-mail van [C] , die hij op zijn privé e-mailadres had ontvangen, op 17 juli 2023 doorgestuurd naar zijn zakelijke e-mailadres van [verweerster] . Hij heeft in de periode van 12 tot en met 14 juli 2023 via zijn zakelijke e-mail contact gehad met het bedrijf [onderneming 1] over de mogelijkheid van levering van deze onderdelen. Van 17 juli 2023 tot 19 juli 2023 heeft hij hierover contact gehad met het bedrijf [onderneming 2] . Deze bedrijven waren echter niet bereid de gevraagde onderdelen te leveren. [verzoeker] heeft [A] niet op de hoogte gesteld van de aanvraag van [C] en zijn contacten met [onderneming 1] en [onderneming 2] .
2.4.
[A] heeft deze e-mails op vrijdag 18 augustus 2023 in de zakelijke mailbox van [verzoeker] aangetroffen en heeft hem in een gesprek op woensdag 23 augustus 2023 om een toelichting gevraagd. [verweerster] heeft [verzoeker] vervolgens op staande voet ontslagen en heeft dit ontslag bij brief van 23 augustus 2023 bevestigd. Als dringende reden voor het ontslag op staande voet noemt zij in deze brief - kort samengevat - het buiten medeweten van de werkgever eigen activiteiten ontplooien die haar kunnen beschadigen waarbij de naam van [verweerster] wordt misbruikt.
2.5.
[verzoeker] heeft zich bij e-mail van 8 september 2023 op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Hij heeft in dit ontslag berust en heeft onder meer aanspraak gemaakt op betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. [verweerster] heeft deze vergoedingen echter niet aan [verzoeker] betaald.

3.Het verzoek en de beoordeling daarvan

Het verzoek
3.1.
[verzoeker] berust in het gegeven ontslag, maar stelt zich wel op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is omdat het ontslag niet onverwijld is gegeven en geen sprake is van een dringende reden.
3.2.
Hij verzoekt de kantonrechter daarom [verweerster] te veroordelen tot betaling van:
1. primair: een billijke vergoeding, een vergoeding voor onregelmatige opzegging, een vergoeding voor schending van de privacy en een transitievergoeding;
2. subsidiair, voor zover de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet: een transitievergoeding en een vergoeding voor schending van de privacy;
3. zowel primair als subsidiair:
a. de wettelijke rente en indien van toepassing de wettelijke verhoging over de verzochte vergoedingen;
b. de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
Het verweer
3.3.
[verweerster] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, omdat het ontslag onverwijld is gegeven en sprake is van een dringende reden. Zij stelt dat de verzoeken van [verzoeker] daarom moeten worden afgewezen.
Vervaltermijn en toetsingskader
3.4.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoeker] het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend.
3.5.
Kern van het geschil is de vraag of het op 23 augustus 2023 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
3.6.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
Onverwijldheid
3.7.
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen.
3.8.
Indien een werkgever vermoedt dat sprake is van een dringende reden tot ontslag van een werknemer, maar hij eerst een onderzoek wil instellen naar de juistheid van dat vermoeden, dan dient hij daarbij met de grootst mogelijke voortvarendheid te handelen. Of de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij valt onder meer te denken aan de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van dat onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, het verzamelen van bewijsmateriaal, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van (juridisch) advies, het horen van de werknemer en het plegen van intern overleg. Daarnaast moet de werkgever zorg in acht nemen om te vermijden dat de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad, indien het vermoeden onjuist blijkt. Waar het dus om gaat is dat de werkgever na het ontdekken van de als dringende reden gekwalificeerde feiten onverwijld ontslag verleent.
3.9.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Hij wijst erop dat [A] de betreffende e-mails op 18 augustus 2023 in zijn zakelijke mailbox heeft gezien, dat zij hem na het weekend op 21 en 22 augustus 2023 nog naar een tweedaagse cursus in Duitsland heeft laten gaan en hem pas op 23 augustus 2023 met de e-mails heeft geconfronteerd en hem op staande voet heeft ontslagen.
3.10.
[verweerster] stelt dat het ontslag op staande voet wel onverwijld is gegeven. Zij heeft toegelicht dat [A] , nadat zij de e-mails van [verzoeker] op 18 augustus 2023 had ontdekt, nog informatie bij haar HR-consultant en juridisch advies heeft ingewonnen en [verzoeker] heeft gehoord. Daarna heeft zij hem meteen op staande voet ontslagen.
3.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] na het ontdekken van de e-mails in redelijkheid heeft kunnen besluiten om nader advies in te winnen en dat zij in de periode van 18 tot en met 23 augustus 2023 voldoende voortvarend heeft gehandeld. Dit betekent dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
Dringende reden - toetsingskader
3.12.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
De onderbouwing van de dringende reden door [verweerster]
3.13.
In de ontslagbrief van 23 augustus 2023 heeft [verweerster] de dringende reden voor het ontslag op staande voet samengevat als: “het buiten medeweten van de werkgever eigen activiteiten ontplooien die haar kunnen beschadigen waarbij de naam van [verweerster] wordt misbruikt”. In de brief worden ter onderbouwing van deze dringende reden de volgende feiten en omstandigheden genoemd:

Dringende reden
Op vrijdag 18 augustus jl. is gebleken dat u op 22 juni jl. op uw privé e-mailadres een e-mail heeft ontvangen van [C] . Uit de e-mail van de heer [C] valt af te leiden dat hij u verzoekt onderdelen te leveren namens een Russische onderneming. Hij verzoekt u om onderdelen te leveren nadat u dit blijkbaar al telefonisch had besproken. U heeft deze e-mail doorgestuurd naar uw [naam verweerster] e-mail. Vanuit uw [naam verweerster] e-mail heeft u in ieder geval twee leveranciers, zijnde [....] ( [onderneming 1] ) en [onderneming 2] benaderd om de gevraagde onderdelen te leveren. Toen hier niet meteen op werd ingegaan heeft u - nog steeds met uw [naam verweerster] e-mailadres - onvriendelijke verwijten en dreigementen geuit. Het gaat hier om levering van onderdelen waarin [verweerster] niet handelt. Het betreft hier een koper en leveranciers waar [verweerster] niet mee handelt. Het gaat hier om een eigen business waarbij u zich voordoet als een medewerker van [verweerster] voor werkzaamheden die niets van doen hebben met [verweerster] en zelfs [verweerster] kunnen beschadigen. Door deze handelswijze bent u het vertrouwen van [verweerster] niet meer waardig. U handelt hierbij in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en maakt hierbij misbruik van de naam van [verweerster] .
Wederhoor
Tijdens ons gesprek van heden hebben wij u met deze feiten geconfronteerd. U ontkent dit niet. U geeft aan dat u het probleem niet ziet. U geeft aan te weten dat het gevaarlijk is om te handelen met Rusland, maar dat dit via-via wel kan.
Ontslag op staande voet
Van [verweerster] kan redelijkerwijs niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voorduren. Hierbij wordt u dan ook op grond van dringende redenen met onmiddellijke ingang ontslagen.”
3.14.
[verweerster] stelt ter onderbouwing van haar stelling dat [verzoeker] met betrekking tot de aanvraag van [C] bezig was met zijn eigen business en niet met die van [verweerster] , dat [verzoeker] tijdens zijn sollicitatiegesprek duidelijk is uitgelegd dat hij de Nederlandse klanten moest gaan bedienen en zich moest bezighouden met het versterken van bestaande klantrelaties en uitbreiding van Nederlandse klanten op het gebied van de producten die [verweerster] verkoopt. [verweerster] wijst erop dat ook in de functiebeschrijving van de functie van Medical Sales Manager staat dat diens primaire verantwoordelijkheid is het behalen van commerciële targets voor de Nederlandse markt. Volgens [verweerster] kan uit de e-mails die [verzoeker] aan [onderneming 2] heeft verstuurd bovendien worden afgeleid dat hij meerdere klanten heeft. [verzoeker] schrijft namelijk in één van deze e-mails dat hij reparatieverzoeken heeft voor 23 displays en 4 klanten heeft die aanvragen hebben gedaan voor het repareren van displays. Dit terwijl [C] om 10 onderdelen had gevraagd. [verzoeker] heeft [A] nooit iets over het verzoek van [C] verteld, terwijl er meerdere contactmomenten per week waren en [A] hem bij e-mail van 12 juli 2023 nog heeft gevraagd om een update van zijn Excel sheet met het overzicht van zijn werkzaamheden. Dit verzoek kwam precies op het moment dat [verzoeker] aan het mailen was met [onderneming 1] en [onderneming 2] , maar hij heeft dit niet in zijn Excel sheet vermeld. [verweerster] wijst er ten slotte op dat in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst een verbod van nevenactiviteiten is opgenomen en stelt dat [verzoeker] in strijd met dit verbod heeft gehandeld.
Het verweer van [verzoeker]
3.15.
betwist dat hij eigen activiteiten heeft ontplooid en de naam van [verweerster] heeft beschadigd. Hij stelt dat hij conform zijn functiebeschrijving heeft gehandeld en heeft geprobeerd een zakelijke deal voor [verweerster] te regelen. Volgens [verzoeker] stonden de onderdelen die [C] wilde hebben niet op de lijst van goederen waarvoor een verbod op levering aan Rusland gold. [verzoeker] betwist dat hij in zijn handelen beperkt zou zijn tot Nederland of tot medische instrumenten op het vakgebied [.] . Hem is nooit gezegd dat hij niet mocht samenwerken met leveranciers uit zijn eigen netwerk en zich moest beperken tot leveranciers waar [verweerster] mee werkt. Hij is er ook niet op gewezen dat hij bij [A] verslag moest uitbrengen over elke potentiële lead. Omdat er (nog) geen concrete deal lag, was er voor hem geen reden om aan haar verslag uit te brengen.
De beoordeling van de dringende reden
3.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat voldoende vast dat [verzoeker] naar aanleiding van de aanvraag van [C] buiten medeweten van [verweerster] voor zichzelf heeft gehandeld, dat dit schadelijk kon zijn voor [verweerster] en dat haar naam daarbij werd misbruikt. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
3.17.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de artikelen die [C] nodig had (onderdelen van) medische beeldschermen voor endoscopie en MRI-scans betroffen. Hij heeft niet weersproken dat dit geen product is waar [verweerster] in handelt, dat [onderneming 1] en [onderneming 2] geen leveranciers zijn waar [verweerster] mee handelt en dat Rusland ook geen land is waar [verweerster] mee handelt. Hij heeft de stelling van [verweerster] dat hem was gezegd dat hij zich moest bezighouden met het versterken van bestaande klantrelaties en uitbreiding van Nederlandse klanten op het gebied van de producten die [verweerster] verkoopt, niet weersproken.
3.18.
Als het inderdaad zijn bedoeling was geweest een deal voor [verweerster] te sluiten, had het voor de hand gelegen dat hij met [A] overleg had gepleegd over de mogelijkheid van uitbreiding van de activiteiten van [verweerster] . Dit gold te meer, nu de aanvraag afkomstig was van een Russisch bedrijf en er voor bepaalde goederen een handelsverbod geldt. [verzoeker] heeft gesteld dat hij [A] pas wilde informeren als de deal rond was, maar [verweerster] heeft daartegenover gesteld dat [verzoeker] niet zelfstandig een deal kon sluiten omdat alleen [A] bevoegd was tot het doen van een prijsbepaling. Dit heeft [verzoeker] niet betwist. [verzoeker] heeft [A] op geen enkel moment uit eigen beweging van de aanvraag van [C] en zijn contacten met [onderneming 1] en [onderneming 2] op de hoogte gesteld, terwijl er verschillende momenten zijn geweest waarop het voor de hand lag dat hij dat toen had gedaan. Hij heeft bijvoorbeeld niet betwist dat hij – afgezien van de vakanties – één dag per week met [A] op kantoor zat en dat hij de aanvraag van [C] niet in zijn Excel sheet heeft vermeld, ondanks de afspraak dat hij dat bestand wekelijks zou updaten.
3.19.
De stelling van [verzoeker] dat hij ten behoeve van [verweerster] handelde, is daarom ongeloofwaardig. Dit geldt temeer, nu hij in één van zijn e-mails aan [onderneming 2] heeft geschreven dat hij reparatieverzoeken had voor 23 displays en 4 klanten heeft die aanvragen hebben gedaan voor het repareren van displays. Hieruit kan worden afgeleid dat hij naast zijn dienstverband met [verweerster] nog handel voor eigen rekening dreef en dat de aanvraag van [C] ook zijn eigen handel betrof. De omstandigheid dat [verzoeker] in zijn contacten met [onderneming 1] en [onderneming 2] zijn zakelijke e-mailadres van [verweerster] gebruikte maakt dat niet anders, omdat voorstelbaar is dat [verzoeker] dit adres alleen gebruikte om een betere commerciële ingang naar deze bedrijven te krijgen.
3.20.
Voor de e-mails die [verzoeker] op 19 juli 2023 vanuit zijn zakelijke e-mailadres naar [onderneming 2] heeft gestuurd geldt bovendien dat deze bijzonder onprettig en onprofessioneel van toon waren. Deze toonzetting maakt dat deze mails schadelijk kunnen zijn geweest voor de reputatie van [verweerster] binnen de wereld van medische hulpmiddelen waarbinnen [verweerster] zaken doet. Door zich onder de naam van [verweerster] bezig te houden met handel met Rusland, nam [verzoeker] bovendien het risico dat [verweerster] daardoor in de problemen zou komen.
3.21.
De feiten zoals hiervoor beschreven, leveren een dringende reden op voor het aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft hiermee ernstig verwijtbaar jegens [verweerster] gehandeld. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] staan aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden niet in de weg. Van een buitenproportionele ernstige sanctie is evenmin sprake. De handelwijze van [verzoeker] wordt aangemerkt als een zodanig ernstige schending van de op hem rustende verplichting zich jegens [verweerster] als goed werknemer te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat [verweerster] in hem moest kunnen stellen, dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Afwijzing billijke vergoeding, vergoeding wegens onregelmatige opzegging en transitievergoeding
3.22.
[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 23 augustus 2023 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat de door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen. Omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de kant van [verzoeker] , heeft hij op grond van artikel 7:673 lid 7 onder c van het Burgerlijk Wetboek ook geen recht op een transitievergoeding.
Afwijzing schadevergoeding wegen schending privacy
3.23.
[verzoeker] maakt aanspraak op een vergoeding van € 10.000,--. Hij stelt zich op het standpunt dat [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld omdat [A] de e-mailberichten in zijn mailbox heeft bekeken en daarmee inbreuk heeft gemaakt op zijn privacy. Hij beroept zich daarbij op de uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens in de zaak Bărbulescu (ECLI:CE:ECHR:2017:0905JUD006149608). In deze uitspraak worden voor
het antwoord op de vraag of de werkgever vrije toegang heeft tot de e-mailbox van een werknemer, de volgende richtsnoeren die daarbij van belang zijn vermeld:
i. Is de werknemer vooraf geïnformeerd over (de aard van) de mogelijke monitoring van correspondentie en andere communicatie door de werkgever?
ii. Wat is de omvang van de monitoring en hoe ernstig is de inbreuk op de privacy van de werknemer (ofwel: proportionaliteit)?
iii. Heeft de werkgever legitieme gronden die de toegepaste monitoring rechtvaardigen?
iv. Was monitoring met minder indringende methoden en maatregelen mogelijk geweest?
v. Welke gevolgen heeft de monitoring voor de werknemer gehad?
vi. Zijn de werknemer adequate waarborgen geboden, in het bijzonder bij indringende vormen van monitoring?
3.24.
[verzoeker] stelt dat [A] geen gegronde reden had zijn e-mails zonder zijn toestemming te doorzoeken en dat de mogelijkheid hiervan ook niet vooraf was aangekondigd. Het doorzoeken van de mailbox was volgens [verzoeker] ook niet noodzakelijk en proportioneel. Hij stelt dat deze inbreuk op zijn privacy in strijd is met artikel 8 EVRM en de AVG en ernstige gevolgen voor hem heeft gehad, namelijk het ontslag op staande voet.
3.25.
[verweerster] betwist dat zij aan [verzoeker] een vergoeding wegens schending van zijn privacy is verschuldigd. Zij licht toe dat zij een kleine organisatie is met naast [verzoeker] nog twee andere medewerkers. [A] heeft toegang tot de mailboxen van de medewerkers zodat zij bij een vrije dag of indien een medewerker om een andere reden niet bereikbaar is, het werk indien nodig zelf kan oppakken. Juist in een heel klein team waarin iedereen behalve [A] parttime werkt, is het af en toe noodzakelijk om in te springen. Dit werd ook openlijk besproken in de Teams-overleggen en de fysieke overleggen op kantoor. [verweerster] noemt als voorbeeld een werkoverleg waarbij [verzoeker] aanwezig was en waarin is besproken dat [A] de e-mail van een collega in de gaten zou houden die met vakantie zou gaan. Dat [A] zijn zakelijke e-mails kon inzien kon voor [verzoeker] dus geen verrassing zijn.
3.26.
[verweerster] licht verder toe dat [verzoeker] in de periode waarin hij voor [verweerster] heeft gewerkt, slechts één afspraak in een ziekenhuis heeft gehad en twee keer een afspraak met een leverancier. Daarvan was één afspraak op initiatief van en samen met [A] . [A] had met [verzoeker] afgesproken dat hij een wekelijkse update zou geven van de door hem opgestelde Excel sheet met daarin de door hem ondernomen acties. Hij heeft aan verzoeken om dit te doen echter geen gehoor gegeven en heeft [A] ook niet op een andere manier informatie gegeven over de activiteiten die hij voor [verweerster] verrichtte. Op 15 augustus 2023 heeft [verzoeker] een afgesproken Teams-call één minuut van tevoren afgezegd en was daarna niet meer voor [A] bereikbaar. [A] heeft [verzoeker] over de verschillende punten van miscommunicatie op 15 augustus 2023 een e-mail gestuurd. De onbereikbaarheid, miscommunicatie en het geen inzicht geven in de werkzaamheden waren voor haar een reden om op 18 augustus 2023 in de inbox van [verzoeker] te kijken wat de stand van zaken nu eigenlijk was. Dit is alleen op die dag gebeurd.
3.27.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een schending van artikel 8 EVRM die aanleiding zou moeten geven tot een schadevergoeding. Hetzelfde geldt voor het door [verzoeker] niet nader onderbouwde beroep op de AVG. Daartoe wordt overwogen dat [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij [A] – ondanks verschillende verzoeken van haar kant – tijdens zijn dienstverband met [verweerster] nauwelijks op de hoogte heeft gesteld van de activiteiten die hij voor [verweerster] had verricht of van plan was te verrichten. Hij heeft ook niet betwist dat hij op 15 augustus 2023 op het laatste moment een Teams-call met [A] heeft afgezegd en daarna ook niet meer voor haar bereikbaar was. Gelet op dit structurele gebrek aan communicatie had [verzoeker] er rekening mee moeten houden dat [A] , vanuit haar verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van haar onderneming, zijn mailbox zou inzien. Dit geldt temeer nu tijdens een werkoverleg al eens ter sprake was gekomen dat [A] de mailbox van een collega die met vakantie ging in de gaten zou houden.
3.28.
Verder wordt in aanmerking genomen dat [A] de mailbox van [verzoeker] maar één keer heeft bekeken en er dus geen sprake is geweest van een indringende vorm van monitoring. Omdat [verzoeker] op 15 augustus 2023 de Teams-call met [A] had afgezegd en daarna niet meer bereikbaar was zodat [A] niet wist waar hij mee bezig was, had [A] ook geen andere manier om daar achter te komen dan door inzage in zijn e-mailbox. Anders dan [verzoeker] heeft gesteld kon zij deze informatie niet uit de Excel sheet halen. [verzoeker] heeft gesteld dat hij de Excel sheet op 26 juli 2023 nog heeft bijgewerkt, maar heeft niet gesteld dat hij dit document na die datum nog heeft aangepast. Het verzoek om toekenning van een schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
3.29.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 793,00
- nakosten €
132,00
Totaal € 925,00

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [verzoeker] ook de kosten van betekening betalen,
4.3.
verklaart deze beschikking wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.