Inleiding
Deze zaak is begonnen met het verzoek van eisers aan het college om handhavend op te treden (het handhavingsverzoek) tegen de activiteiten van vergunninghouder op het perceel [adres 1] in [woonplaats] (het perceel). Het handhavingsverzoek betreft het handelen zonder vereiste vergunning waardoor met name geluidsoverlast wordt ervaren.
Het college heeft het handhavingsverzoek op 10 oktober 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Eisers zijn het niet eens met deze afwijzing en hebben bezwaar gemaakt.
In het besluit van 7 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het college besloten het primaire besluit in stand te laten onder aanvulling van de motivering.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. [eiser 1] , vergezeld door zijn partner en [eiser 4] waren namens eisers op de zitting aanwezig. Ook de gemachtigde van het college was aanwezig, zij werd vergezeld door [A] en [B] . Namens de Omgevingsdienst regio Utrecht (Odru) waren mr. E.M. Kampen en [C] aanwezig. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, zij werd vergezeld door [D] , [E] en [F] .
Overwegingen
1. Tussen partijen is in geschil of de bedrijfsactiviteiten van vergunninghouder in strijd zijn met het bestemmingsplan en of er sprake is van geluidsoverlast, in die zin dat de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) worden overschreden.
Strijd met het bestemmingsplan
2. Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [locatie] ’ (het bestemmingsplan) van toepassing. Het perceel heeft, voor zover in deze zaak relevant, de bestemming ‘bedrijf’, met functieaanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3-1 (b<=3-1)’ en voor een deel gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’.
3. Volgens eisers zijn de activiteiten van vergunninghouder op het perceel activiteiten van een bouwbedrijf en hoort daarbij milieucategorie 3-2.
Het college is van mening dat sprake is van een aannemersbedrijf, dat valt onder de SBI code 45 met als aanduiding ‘bouwbedrijven en aannemersbedrijven met werkplaats’ en milieucategorie 3-1. Daarom zou de gehele inrichting in milieucategorie 3-1 moeten vallen.
4. De rechtbank stelt vast dat zowel een bouwbedrijf als een aannemersbedrijf met werkplaats in de bij het bestemmingsplan horende lijst van bedrijfsactiviteiten onder dezelfde SBI code 45 valt met milieucategorie 3-1. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de activiteiten van vergunninghouder voldoen aan het bestemmingsplan. Er is dus geen omgevingsvergunning vereist voor strijdigheid met het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een overtreding op dit punt.
Geluidsoverlast
5. Eisers stellen dat zij geluidsoverlast ondervinden van de werkzaamheden op het buitenterrein van het bedrijf. Zij vinden de in opdracht van vergunninghouder uitgevoerde akoestische onderzoeken niet representatief. Volgens eisers moet niet worden uitgegaan van een berekende geluidsbelasting, maar moet de feitelijke geluidsbelasting worden gemeten. Zij hebben dat zelf ook gedaan met een app op hun telefoon en daaruit blijken overschrijdingen van de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.
6. Het college gaat in het bestreden besluit uit van het akoestisch onderzoek van Wematech Milieu Adviseurs B.V. van 11 juli 2022. Daarin is de geluidsbelasting berekend en is geconcludeerd dat wordt voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit met uitzondering van het maximale geluidsniveau gedurende de nachtperiode in de incidentele bedrijfssituatie. Dan wordt de grenswaarde van het Activiteitenbesluit overschreden door de voorbereidende activiteiten tijdens een calamiteit aan het spoor, hetgeen minder dan 12 keer per jaar zal plaatsvinden.
7. De rechtbank stelt vast dat partijen met elkaar van mening verschillen over de wijze waarop de ernst van de door eisers ervaren geluidsoverlast moet worden vastgesteld. Het college stelt zich op het standpunt dat hij uit kan gaan van de akoestische onderzoeken van vergunninghouder, die zijn gebaseerd op berekeningen. Eisers voeren daartegen aan dat er feitelijke geluidsmetingen moeten worden uitgevoerd.
8. De rechtbank is het eens met eisers. Hoewel in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd dat niet kan worden afgegaan op akoestische onderzoeken waarbij de geluidbelasting niet is gemeten maar berekend, is de rechtbank in dit geval van oordeel dat de geluidbelasting onvoldoende onderbouwd is zonder een feitelijke meting. De rechtbank legt dat hierna uit.
9. Vergunninghouder heeft zich in de zomer van 2021 gevestigd op het perceel. Hij heeft destijds een melding Activiteitenbesluit gedaan en daarvoor een akoestisch onderzoekuit laten voeren. In dit onderzoek is de geluidsbelasting berekend volgens methode II van de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai’ uit 1999 (de handleiding). Uitkomst van dit onderzoek was dat wordt voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit, met uitzondering van de incidentele situatie van een calamiteit aan het spoor.
10. Omdat er bij het college klachten binnen kwamen van omwonenden heeft hij de Odru gevraagd om een geluidsonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden door het feitelijk meten van de geluidsbelasting op de achtergevel van de woning [adres 2] . In de periode 29 januari 2022 tot en met 16 februari 2022 is een onbemande langeduurmeting uitgevoerd. Uit het onderzoek volgt dat de grenswaarden voor het maximale geluidsniveau meerdere keren per week wordt overschreden. De hoogste overschrijding was 12 dB in de nachtperiode.
10. Vergunninghouder heeft vervolgens maatregelen genomen om de geluidsoverlast te beperken en daarna een nieuw akoestisch onderzoeklaten uitvoeren, wederom gebaseerd op berekeningen van de geluidsbelasting.
12. Uit de door de Odru uitgevoerde geluidmetingen volgt dat aanzienlijke overschrijdingen van de maximale waarden van het Activiteitenbesluit zijn vastgesteld. Terwijl de berekening van de geluidsbelasting in de representatieve bedrijfssituatie die ten grondslag lag aan het akoestisch onderzoek bij de melding op grond van het Activiteitenbesluit geen overschrijding liet zien.
Er kan dus feitelijk sprake zijn van een overschrijding van de grenswaarden van het Activiteitenbesluit, hoewel de activiteiten op grond van een berekening van de daaruit voortvloeiende geluidsbelasting binnen de grenswaarden blijven. Volgens eisers blijkt dat ook uit hun eigen metingen.
13. Door na de aanpassingen van de bedrijfsvoering door vergunninghouder wederom alleen uit te gaan van akoestisch onderzoek waarbij de geluidbelasting is berekend, kan niet worden uitgesloten dat nog steeds bij feitelijke meting sprake is van een overschrijding van de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Gelet hierop kleeft aan het besteden besluit een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek.
14. Zoals hiervoor is overwogen kleeft aan het bestreden besluit een tweetal gebreken. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen.Dat herstellen is mogelijk door de geluidsbelasting nader te onderzoeken door middel van feitelijke metingen dan wel, indien dat niet mogelijk zou zijn, dit nader te onderbouwen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op dit beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.