ECLI:NL:RBMNE:2023:6873

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
C/16/565564 / KL ZA 23-313
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een Aston Martin in kort geding met betrekking tot retentierecht en zekerheidstelling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, eigenaar van een Aston Martin, en een gedaagde, een onderneming die zich bezighoudt met de handel in en reparatie van klassieke auto’s. De eiser vorderde de teruggave van zijn Aston Martin, die door de gedaagde werd vastgehouden op grond van een retentierecht vanwege onbetaalde facturen. De eiser stelde dat hij geen betaling verschuldigd was voor de werkzaamheden die de gedaagde had verricht, omdat deze niet waren overeengekomen. De gedaagde voerde aan dat zij een opeisbare vordering had en zich daarom op haar retentierecht kon beroepen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser voldoende zekerheid diende te stellen in de vorm van een bankgarantie van € 50.000,- bij een Nederlandse bank. De rechter wees de primaire vordering van de eiser tot teruggave van de Aston Martin af, maar kende de subsidiaire vordering toe, waarbij de gedaagde werd veroordeeld om haar beroep op het retentierecht te staken en de auto af te geven, mits de eiser de bankgarantie tijdig zou stellen. De rechter benadrukte het belang van het vastleggen van de staat van het werk aan de Aston Martin om toekomstige geschillen te voorkomen. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor elke dag dat zij in gebreke bleef om aan de veroordeling te voldoen.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een retentierecht kan worden ingeroepen en de noodzaak van zekerheidstelling in civiele procedures, vooral in kort geding zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/565564 / KL ZA 23-313
Vonnis in kort geding van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
eiser,
advocaat mr. J.T. Maalderink te ’s-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. I.K.M. Hoffmann te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 november 2023 met producties 1 tot en met 26;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] met producties 1 tot en met 12;
  • de mondelinge behandeling op 6 december 2023;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een Aston Martin DB MK III met chassisnummer [chassisnummer] . [eiser] heeft de Aston Martin op of omstreeks 13 december 2021 van [gedaagde] gekocht.
2.2.
[gedaagde] is een onderneming die zich richt op de handel in en reparatie van klassieke auto’s, alsmede de handel in onderdelen van klassieke auto’s.
2.3.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten ten aanzien van werkzaamheden aan de Aston Martin.
2.4.
[gedaagde] heeft vanaf januari 2022 tot en met juni 2022, naar tevredenheid van [eiser] , werkzaamheden aan de Aston Martin uitgevoerd.
2.5.
Vanaf juni 2022 hebben partijen gecorrespondeerd over nieuwe uit te voeren werkzaamheden. Vanaf oktober 2022 tot en met maart 2023 heeft [gedaagde] wederom werkzaamheden uitgevoerd aan de Aston Martin.
2.6.
[gedaagde] heeft voor de onder 2.5. genoemde werkzaamheden aan [eiser] een totaalbedrag van € 95.683,28 inclusief btw gefactureerd. [eiser] heeft een bedrag van € 54.262,62 inclusief btw aan [gedaagde] betaald.
2.7.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de verschuldigdheid van de facturen. Dit geschil heeft ertoe geleid dat [eiser] de Aston Martin van [gedaagde] terugvordert. [gedaagde] heeft meegedeeld de Aston Martin niet af te geven voordat alle facturen aan haar zijn voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [gedaagde] gebiedt om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis ieder beroep op haar retentierecht onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, dit schriftelijk te bevestigen aan [eiser] en tot onmiddellijke afgifte van de feitelijke macht ter zake van de Aston Martin, inclusief trailer, onderdelen en toebehoren alsook iedere andere uitoefening of pretentie van feitelijke macht ongedaan te maken c.q. te staken en gestaakt te houden;
subsidiair:
II. [gedaagde] gebiedt om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis en onder de voorwaarde dat door of namens [eiser] zekerheid wordt gesteld door middel van een bankgarantie van een Europese bank, zulks ten bedrage van
€ 50.000,-, althans een in goede justitie te bepalen zekerheidstelling, ieder beroep op haar retentierecht onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, dit schriftelijk te bevestigen aan [eiser] en tot onmiddellijke afgifte van de feitelijke macht ter zake van de Aston Martin, inclusief trailer, onderdelen en toebehoren alsook iedere andere uitoefening of pretentie van feitelijke macht ongedaan te maken c.q. te staken en gestaakt te houden;
zowel primair als subsidiair:
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 2.500,-, althans een door de rechtbank (de voorzieningenrechter begrijpt: voorzieningenrechter) in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet volledig aan het gebod onder I. of II. voldoet, vanaf de derde kalenderdag na betekening aan [gedaagde] van dit vonnis, totdat voor de desbetreffende vordering een maximum van € 50.000,- is bereikt, althans op straffe van een in goede justitie door de voorzieningenrechter te bepalen maximaal te verbeuren dwangsom;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft veel hogere bedragen in rekening gebracht dan partijen zijn overeengekomen in het kader van de overereenkomst van aanneming van werk. [gedaagde] heeft daarnaast meer werkzaamheden verricht dan partijen hebben afgesproken, zonder een expliciete daartoe strekkende opdracht of aanvaarding door [eiser] . [eiser] stelt dat hij geen betaling verschuldigd is voor de werkzaamheden waartoe hij geen opdracht aan [gedaagde] heeft gegeven. [eiser] weigert om de hiertoe strekkende facturen te voldoen. [eiser] beroept zich op zijn eigendomsrecht ten aanzien van de Aston Martin en wil de Aston Martin revindiceren. Aan de zijde van [gedaagde] is geen sprake van retentierecht, omdat [gedaagde] geen opeisbare vordering heeft en [eiser] bereid is om zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie. Handhaving van het retentierecht door [gedaagde] is daarmee in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. [gedaagde] heeft op grond van artikel 3:290 BW haar retentierecht ingeroepen, omdat zij een opeisbare vordering heeft op [eiser] die door [eiser] niet wordt voldaan. [gedaagde] betoogt primair dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat, voor zover de voorzieningenrechter oordeelt dat haar geen beroep op haar retentierecht toekomt, moet worden bepaald dat [eiser] voldoende zekerheid dient te stellen aan [gedaagde] , waarbij afgifte van de Aston Martin dient te geschieden op een wijze dat [gedaagde] niet in haar positie wordt geschaad, met veroordeling van [eiser] in de proces-en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De bevoegdheid en het toepasselijke recht

4.1.
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat [eiser] in het Verenigd Koninkrijk woont. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 4 lid 1 van de EEX-Verordening (Verordening (EU) 1215/2012) bevoegd om van de vordering kennis te nemen, omdat [gedaagde] in Nederland is gevestigd.
4.2.
Partijen hebben zich niet expliciet uitgelaten over het toepasselijke recht. De voorzieningenrechter begrijp daaruit, en uit de op het Nederlands recht gebaseerde stellingen en weren van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen en de toepasselijkheid van dat recht voor hen geen geschilpunt vormt.
Spoedeisend belang
4.3.
Het voor toewijzing van een vordering in kort geding vereiste spoedseind belang volgt uit de aard van de vordering van [eiser] .
Vordering van [gedaagde] op [eiser]
4.4.
Nu niet in geschil is dat de Aston Martin in eigendom toebehoort aan [eiser] , is hij krachtens artikel 5:2 BW bevoegd om de Aston Martin, in het geval dat [gedaagde] deze zonder recht of titel onder zich houdt, op te eisen. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat haar een opschortings- dan wel retentierecht toekomt, hetgeen toewijzing van de vordering tot afgifte in de weg staat. Het geschil tussen partijen komt in dit kort geding neer op de vraag of er sprake is van een rechtsgeldig opschortings- dan wel retentierecht aan de zijde van [gedaagde] .
4.5.
Het retentierecht is de bevoegdheid die in de bij wet aangegeven gevallen een schuldeiser toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan. Voor een geslaagd beroep op het retentierecht is vereist dat [gedaagde] a) ten tijde van de uitoefening van het retentierecht de feitelijke macht heeft over de Aston Martin, b) een opeisbare vordering heeft op [eiser] en dat c) een samenhang bestaat tussen de vordering en de verplichting van [gedaagde] om de Aston Martin weer in de macht van [eiser] te brengen.
4.6.
Vast staat dat [gedaagde] de feitelijke macht over de Aston Martin heeft. Ook bestaat er een samenhang tussen de gestelde vordering van [gedaagde] en de verplichting om de Aston Martin aan [eiser] af te geven. Volgens de voorzieningenrechter is voorshands ook voldoende aannemelijk dat er sprake is van een opeisbare vordering van [gedaagde] op [eiser] , dit wordt hierna uitgelegd.
4.7.
[eiser] stelt dat [gedaagde] geen opeisbare vordering heeft op [eiser] waardoor [gedaagde] zich niet op een retentierecht kan beroepen. [eiser] stelt dat hij al heeft betaald voor de werkzaamheden waarvoor opdracht is gegeven en dat de overige door [gedaagde] verzonden facturen onterecht zijn uitgereikt, omdat daar geen overeenstemming tussen partijen aan ten grondslag ligt. Volgens [eiser] was er bij de werkzaamheden aan de Aston Martin sprake van een vaste prijs, dan wel een richtprijs, dan wel een redelijke prijs die hij aan [gedaagde] heeft voldaan.
4.8.
Volgens [eiser] hebben partijen een vaste prijs afgesproken voor de werkzaamheden aan de Aston Martin voor een bedrag van ca. € 41.000,-. [eiser] beroept zich ter onderbouwing van zijn stelling op de e-mail van 18 oktober 2022, die volgens hem een offerte betreft. Van een vaste prijs is naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. In het e-mailbericht van 18 oktober 2022 worden door [gedaagde] geen vaste prijzen genoemd en geeft [gedaagde] aan dat de genoemde bedragen voor de werkzaamheden schattingen betreffen. [gedaagde] deelt [eiser] in het e-mailbericht van 18 oktober 2022 mee:
“Airconditioning, including welding, is around Euro 15.000”en
“The break upgrades will be around Euro 11.000, excluding dual brake system. This we have to dig in a bit further”.Daarnaast deelt [gedaagde] mee:
“Fuel Injection will be around Euro 12.500, but we have not finalized all details yet”. [gedaagde] sluit haar e-mailbericht af met de mededeling:
“The aforementioned amounts are estimates and as accurate as possible. During dismantling the DB MK III we might find parts of insufficient quality and we suggest repairs/ replacement. Also there might be a price addition to the fuel injection.”Uit deze duidelijke bewoordingen blijkt dat partijen geen vaste prijsafspraak hebben gemaakt voor de verrichte werkzaamheden.
4.9.
Dat [gedaagde] een richtprijs heeft afgegeven voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden acht de voorzieningenrechter ook niet aannemelijk. In de e-mail van 18 oktober 2022 noemt [gedaagde] voor twee onderwerpen, te weten: de airco en de rem upgrade, een prijs waarvan het aannemelijk is dat die als richtprijs heeft te gelden. Dit geldt niet voor de overige in die e-mail genoemde werkzaamheden. Bovendien is ook niet gebleken dat de werkzaamheden die [gedaagde] heeft verricht aan de Aston Martin beperkt zijn gebleven tot de werkzaamheden zoals die worden genoemd in de e-mail van 18 oktober 2022. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] meer werkzaamheden aan de Aston Martin heeft verricht dan de werkzaamheden zoals genoemd in de e-mail van 18 oktober 2022.
4.10.
[eiser] stelt tenslotte dat, indien er geen sprake is van een vaste prijs dan wel een richtprijs, hij hooguit de redelijke prijs verschuldigd is voor de werkzaamheden. Dat het door [eiser] betaalde bedrag als een redelijke prijs heeft te gelden, is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. [eiser] heeft zijn stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd om de juistheid daarvan aannemelijk te achten. Wat een redelijke prijs is voor de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden aan de Aston Martin, is binnen het bestek van dit kort geding niet vast te stellen. Een nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering kan hiervoor uitkomst bieden, maar daar leent deze procedure zich niet voor.
4.11.
[gedaagde] heeft haar werkzaamheden aan de Aston Martin gespecificeerd en de kosten hiervoor bij [eiser] in rekening gebracht. Dat [gedaagde] die werkzaamheden aan de Aston Martin heeft verricht, wordt door [eiser] niet betwist. Nu tussen partijen niet in geschil is dat alle werkzaamheden zoals gefactureerd ook daadwerkelijk door [gedaagde] zijn verricht, is voorshands voldoende aannemelijk dat [gedaagde] een opeisbare vordering heeft op [eiser] .
4.12.
Het tussen partijen gerezen geschil over de vraag of [gedaagde] terecht aan [eiser] bedragen in rekening heeft gebracht voor uitgevoerde werkzaamheden en of over deze werkzaamheden overeenstemming bestaat, heeft geleid tot een voorlopige beëindiging van de werkzaamheden aan de Aston Martin door [gedaagde] en een weigering aan de zijde van [eiser] om de openstaande facturen te betalen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze impasse met zich brengt dat [eiser] als opdrachtgever en eigenaar van de Aston Martin het recht heeft om zijn eigendom op te eisen waarbij [gedaagde] in principe gehouden is tot afgifte daarvan. De verplichting tot betaling van de facturen door [eiser] en de afgifte van de Aston Martin door [gedaagde] zijn tegenover elkaar staande verplichtingen. Daartussen bestaat een zodanig verband dat [gedaagde] zijn verplichting tot afgifte mag opschorten tot het moment waarop [eiser] de verschuldigde hoofdsom heeft voldaan.
4.13.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat de primaire vordering van [eiser] zal worden afgewezen. Al het overige dat aan de zijde van [eiser] is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Zekerheidsstelling
4.14.
Subsidiair vordert [eiser] dat [gedaagde] ieder beroep op haar retentierecht moet staken en gestaakt moet houden onder de voorwaarde dat door [eiser] zekerheid wordt gesteld door middel van een bankgarantie. Bij dagvaarding heeft [eiser] een zekerheidsstelling aangeboden in de vorm van een bankgarantie van een Europese bank. Volgens [gedaagde] kan zij haar retentierecht handhaven omdat [eiser] zich enkel bereid verklaart om zekerheid te stellen, zonder dit daadwerkelijk te doen, en de aangeboden vorm van zekerheid onvoldoende kwaliteit biedt.
4.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] op verzoek van de voorzieningenrechter de door hem aangeboden bankgarantie gespecificeerd en toegezegd dat een bankgarantie door de ABN AMRO bank kan worden verstrekt voor een bedrag van € 50.000,00.
4.16.
Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter is het beroep van [gedaagde] op haar opschortingsrecht ten aanzien van de afgifte van de Aston Martin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar nu [eiser] middels een bankgarantie bij een Nederlandse bank, ter hoogte van de openstaande facturen van [gedaagde] inclusief (proces)kosten, voldoende zekerheid verstrekt. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] nadat zij de bankgarantie van ABN AMRO zal hebben ontvangen, zich niet meer kan beroepen op haar retentierecht en dat zij gehouden is tot onverwijlde afgifte van de Aston Martin aan [eiser] . De voorzieningenrechter zal de subsidiaire vordering van [eiser] toewijzen, met inachtneming van het volgende.
Opname van de stand van het werk aan de Aston Martin
4.17.
Tijdens de mondelinge behandeling is voldoende duidelijk geworden dat een belangrijk geschilpunt betrekking heeft op de vraag of de kosten die [gedaagde] aan [eiser] heeft gefactureerd, gerechtvaardigd worden door de werkzaamheden die aan de Aston Martin zijn verricht. Volgens de voorzieningenrechter is redelijkerwijs te voorzien dat de stand van het werk van [gedaagde] aan de Aston Martin op het moment van afgifte een belangrijke rol zal gaan spelen in een eventuele bodemprocedure. Het is in het belang van beide partijen dat discussie daarover wordt voorkomen. Om die reden zijn beide partijen jegens elkaar verplicht om er aan mee te werken dat de stand van het werk van [gedaagde] aan de Aston Martin op het moment van afgifte wordt vastgesteld en gedocumenteerd.
4.18.
De voorzieningenrechter geeft partijen daarbij in overweging dat hij het verstandig acht dat over die documentatie en beoordeling tussen partijen verder geen discussie meer zal bestaan. Om die reden heeft het de voorkeur dat partijen samen de stand van het werk opnemen en/of daar gezamenlijk een deskundige voor benoemen. Wanneer zij daar samen niet in slagen, staat het [gedaagde] vrij om zelf die stand van het werk op te nemen en te documenteren, al dat niet met behulp van een externe deskundige.
4.19.
Zowel het verstrekken van de bankgarantie door [eiser] en de afgifte van de Aston Martin door [gedaagde] aan [eiser] dient uiterlijk per 8 februari 2024 te geschieden. Bij de bepaling van deze datum is er rekening mee gehouden dat het gereedmaken van de bankgarantie en het opnemen van de stand van de werkzaamheden van [gedaagde] enige tijd in beslag zullen nemen.
4.20.
De voorzieningenrechter acht een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00, redelijk indien [gedaagde] op de dag na de dag van ontvangst van de bankgarantie de Aston Martin vervolgens niet afgeeft.
4.21.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt omdat de primaire vordering wordt afgewezen en pas ter zitting duidelijk is gebleken dat [eiser] bereid is een bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank te stellen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk op 8 februari 2024, onder de opschortende voorwaarde dat door [eiser] op 7 februari 2024 zekerheid heeft gesteld door middel van een bankgarantie door de ABN AMRO bank ten bedrage van € 50.000,00, ieder beroep op haar retentierecht te staken en gestaakt te houden en de Aston Martin, inclusief trailer, onderdelen en toebehoren aan [eiser] af te geven;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag waarop [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling onder 5.1. te voldoen met een maximum van € 50.000,00;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023. [1]

Voetnoten

1.type: