ECLI:NL:RBMNE:2023:687

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
UTR 21/510
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 9 februari 2023, is de proceskostenveroordeling beoordeeld in een bestuursrechtelijke zaak. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had een beroep ingesteld tegen de heffingsambtenaar van de gemeente, vertegenwoordigd door T. Klinkhamer. De heffingsambtenaar had op 17 december 2020 twee uitspraken op bezwaar gedaan, waarbij in de tweede uitspraak een onjuiste WOZ-waarde van € 322.000,- werd genoemd. Op 10 mei 2021 trok de heffingsambtenaar het bestreden besluit in, waarna verzoeker zijn beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 behandeld via een beeldverbinding, waarbij beide gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Verzoeker heeft zijn verzoek beperkt tot de beroepsfase, specifiek het indienen van het beroepschrift.

De heffingsambtenaar stelde dat verzoeker geen recht had op proceskostenvergoeding voor het tweede beroep, omdat er een fout was gemaakt. De rechtbank oordeelt echter dat verzoeker kosten heeft moeten maken voor het indienen van het tweede beroepschrift, en deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt de kosten voor rechtsbijstand vast op € 837,-. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat de heffingsambtenaar verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/510

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , de heffingsambtenaar

(gemachtigde: T. Klinkhamer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de proceskostenveroordeling.
Op 17 december 2020 heeft de heffingsambtenaar twee uitspraken op bezwaar gedaan. Bij brief van 13 april 2021 heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat in de tweede uitspraak op bezwaar een onjuiste WOZ-waarde van € 322.000,- wordt genoemd. Met de brief van 10 mei 2021 heeft de heffingsambtenaar het bestreden besluit ingetrokken.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Verzoeker heeft zijn verzoek tijdens de zitting nadrukkelijk beperkt tot de beroepsfase, meer specifiek het indienen van het beroepschrift.
3. De heffingsambtenaar heeft slechts één WOZ-aanslag aan verzoeker heeft opgelegd, waartegen één bezwaarschrift is ingediend. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar twee uitspraken op bezwaar gedaan. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat verzoeker geen recht heeft op een proceskostenveroordeling in het tweede beroep, omdat het heel duidelijk was dat er een fout was gemaakt. De heffingsambtenaar is wel bereid het griffierecht aan verzoeker te vergoeden.
5. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar hierin niet. Verzoeker heeft om zijn rechten veilig te stellen twee beroepen kunnen instellen en heeft kosten moeten maken voor het indienen van het tweede beroepschrift. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking en stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De heffingsambtenaar heeft al toegezegd dit te zullen vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.