ECLI:NL:RBMNE:2023:687
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak na intrekking beroep
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 9 februari 2023, is de proceskostenveroordeling beoordeeld in een bestuursrechtelijke zaak. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had een beroep ingesteld tegen de heffingsambtenaar van de gemeente, vertegenwoordigd door T. Klinkhamer. De heffingsambtenaar had op 17 december 2020 twee uitspraken op bezwaar gedaan, waarbij in de tweede uitspraak een onjuiste WOZ-waarde van € 322.000,- werd genoemd. Op 10 mei 2021 trok de heffingsambtenaar het bestreden besluit in, waarna verzoeker zijn beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 behandeld via een beeldverbinding, waarbij beide gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Verzoeker heeft zijn verzoek beperkt tot de beroepsfase, specifiek het indienen van het beroepschrift.
De heffingsambtenaar stelde dat verzoeker geen recht had op proceskostenvergoeding voor het tweede beroep, omdat er een fout was gemaakt. De rechtbank oordeelt echter dat verzoeker kosten heeft moeten maken voor het indienen van het tweede beroepschrift, en deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt de kosten voor rechtsbijstand vast op € 837,-. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat de heffingsambtenaar verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan verzoeker.