ECLI:NL:RBMNE:2023:6864

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/127
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat zijn toeslag op grond van de Toeslagenwet had beëindigd omdat zijn en zijn partner's totale inkomsten boven het sociaal minimum lagen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar heeft dit beroep op 26 oktober 2023 ingetrokken, met een verzoek om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 29 juni 2023, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De rechtbank heeft besloten om de uitspraak uit te stellen tot na een beslissing van het Uwv over de terugvordering van de toeslag, die in totaal € 47.738,96 bedroeg. Het Uwv heeft op 3 oktober 2023 bepaald dat de terugvordering verviel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van 'tegemoetkomen' in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat het Uwv niet was teruggekomen op het oorspronkelijke besluit, en er dus geen basis was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier M.C.G. van Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Bakker)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).

Inleiding

Met het besluit van 30 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 5 juli 2022 ongegrond verklaard. Met het primaire besluit heeft het Uwv de toeslag die eiser ontving op grond van de Toeslagenwet beëindigd, omdat de totale inkomsten van eiser en zijn partner hoger zijn dan het sociaal minimum.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 29 juni 2023. Eiser was aanwezig en bijgestaan door mr. S.A.E. Vancraeynest, als waarneemster van zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting is naar voren gekomen dat eiser in afwachting was van een beslissing van het Uwv over de terug- en invordering van de verstrekte toeslag met terugwerkende kracht over de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 juni 2022 ter hoogte van € 47.738,96. In overleg met partijen heeft de rechtbank met haar uitspraak gewacht tot de beslissing van het Uwv over de terugvordering.
Het Uwv heeft met de beslissing op bezwaar van 3 oktober 2023 bepaald dat de terugvordering van de toeslag van € 47.738,96 is komen te vervallen.
Op 26 oktober 2023 heeft eiser het beroep ingetrokken met het gelijktijdige verzoek om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek van eiser. Met de brief van 2 november 2023 heeft het Uwv medegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de proceskosten te vergoeden.

Beoordeling door de rechtbank

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat de uitkomst van de zaak al duidelijk (‘kennelijk’) is.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb. In geval van tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken.
3. De rechtbank overweegt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb alleen sprake is als het bestuursorgaan binnen de grenzen van het geding een in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen, op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Daarvan is in dit geval geen sprake. Met het besluit van 3 oktober 2023 – waarmee volgens eiser is tegemoetgekomen – is de
terugvorderingvan de verstrekte toeslag komen te vervallen. Het Uwv is in deze beslissing niet teruggekomen op de
beëindigingvan de toeslag, terwijl dat is wat in deze zaak voorlag. De rechtbank begrijpt dat eiser met het beroep uiteindelijk ook het laten vervallen van de terugvordering van de toeslag wilde bereiken, maar dat is onvoldoende om van tegemoetkomen te kunnen spreken.
4. De rechtbank wijst het verzoek om het Uwv te veroordelen in de proceskosten af, omdat geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om het Uwv te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.