ECLI:NL:RBMNE:2023:684
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en onderbouwing indexeringspercentage
In deze zaak heeft eiser op 26 februari 2021 een aanslag ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarbij de waarde van zijn woning in [gemeente] is vastgesteld op € 260.000,- per 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft dit bezwaar op 17 november 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland. Tijdens de zitting op 7 maart 2022 is de zaak behandeld, waarbij de rechtbank de heffingsambtenaar de gelegenheid heeft gegeven om aanvullende informatie te verstrekken over de onderbouwing van het indexeringspercentage. De heffingsambtenaar heeft op 25 maart 2022 deze informatie aangeleverd, maar eiser heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 16 november 2022 gesloten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt door middel van een taxatiematrix, waarin de woning van eiser is vergeleken met drie referentiewoningen in [gemeente]. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier heeft onderbouwd. Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd om de waarde te betwisten, maar de rechtbank heeft deze argumenten niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.