ECLI:NL:RBMNE:2023:6819

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
10730509 \ AE VERZ 23-61
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toewijzing van het tegenverzoek tot toelating tot het werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Europese naamloze vennootschap, aangeduid als [verzoekster], en een werknemer, aangeduid als [verweerster]. [Verzoekster] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. [Verweerster] heeft hiertegen verweer gevoerd en een tegenverzoek ingediend om haar toe te laten tot haar eigen werk. De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoekster] dat op 2 oktober 2023 werd ingediend. Na een mondelinge behandeling op 23 november 2023, waarin beide partijen hun standpunten toelichtten, werd de uitspraak aangevraagd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, zoals door [verzoekster] werd gesteld. De kantonrechter oordeelde dat de communicatie tussen partijen niet zodanig was dat dit een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde. Bovendien werd het verzoek van [verweerster] om wedertewerkstelling toegewezen, waarbij [verzoekster] werd opgedragen haar toegang tot het werk te verlenen. De kantonrechter heeft [verzoekster] ook veroordeeld in de proceskosten van [verweerster]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [verweerster] direct kan terugkeren naar haar werk, ongeacht een eventueel hoger beroep van [verzoekster].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10730509 AE VERZ 23-61 MS/1270
Beschikking van 21 december 2023
inzake
de Europese naamloze vennootschap
[verzoekster] SE,
statutair gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A.F. Inden-van Dijck,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R.H. Stam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 2 oktober 2023 door de griffie van de rechtbank is ontvangen. [verweerster] heeft een verweerschrift met producties ingediend. [verzoekster] heeft daarna nog nadere producties ingediend.
1.2.
Op 23 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar namens [verzoekster] zijn verschenen mevrouw [A] , HR-directeur bij [verzoekster] , en mr. A.F. Inden-van Dijck, gemachtigde van [verzoekster] . [verweerster] is verschenen met haar gemachtigde mr. R.H. Stam. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitaantekeningen toegelicht en hebben op elkaar kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat uitspraak zal worden gedaan, tenzij partijen uiterlijk op 27 november 2023 berichten dat zij een minnelijke regeling hebben getroffen. Partijen hebben de kantonrechter die dag per
e-mail laten weten dat geen minnelijke regeling tot stand is gekomen en hebben om een uitspraak verzocht. Daarom wordt vandaag uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1963, is sinds 1 januari 2010 in dienst van [verzoekster] . Zij vervult sinds 2014 de functie van Manager [.] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
[verweerster] heeft op 19 januari 2023 een beoordelingsgesprek gehad over het jaar 2022 met mevrouw [B] (hierna: [B] ), die sinds eind september 2022 interim directeur [.] en als zodanig haar nieuwe leidinggevende was. Haar functioneren werd toen als ‘gedeeltelijk gerealiseerd’ beoordeeld.
2.3.
[verweerster] heeft zich op 23 januari 2023 ziekgemeld. De bedrijfsarts schrijft in zijn rapportage van 7 februari 2023 dat sprake is van ziekte en dat werkgerelateerde factoren hebben bijgedragen aan het verzuim. Er zijn niet-medische problemen die de re-integratie beïnvloeden, namelijk een verschil van mening tussen werkgever en werknemer na een functionerings- of beoordelingsgesprek.
2.4.
[verweerster] heeft op 13 februari 2023 pro forma een klacht ingediend tegen haar beoordeling over 2022, met het verzoek de inhoudelijke gronden na haar herstel in te kunnen dienen.
2.5.
De bedrijfsarts schrijft in zijn rapportage van 28 februari 2023 dat sprake is van ziekte en een verstoorde arbeidsverhouding. De bedrijfsarts verwacht dat [verweerster] per 1 mei 2023 weer volledig/zonder medische beperkingen kan werken, maar adviseert eerst door middel van mediation te werken aan een oplossing voor de verstoorde arbeidsverhouding.
2.6.
Vervolgens is op 11 mei 2023 een mediationtraject gestart. Tijdens dit traject hebben partijen besloten de bedrijfsarts advies te vragen over de beperkingen van [verweerster] waarmee bij de re-integratie rekening zou moeten worden gehouden.
2.7.
De bedrijfsarts schrijft in zijn rapportage van 11 juli 2023 dat [verweerster] op dat moment nog ziek is maar medisch gezien vanaf 24 juli 2023 werkzaamheden kan uitvoeren in eigen of aangepaste taken volgens een opbouwschema. Naar verwachting kan zij op 28 augustus 2023 de eigen werkzaamheden voor 100% hervatten. Er zijn niet-medische redenen die de re-integratie belemmeren, namelijk een verschil van mening tussen werkgever en werknemer na een functionerings- of beoordelingsgesprek en over het loonbaanperspectief binnen en/of buiten de organisatie. De bedrijfsarts adviseert deze factoren te bespreken in een open dialoog en naar een oplossing te zoeken zodat deze de re-integratie niet meer hoeven te belemmeren. De volgende vragen kunnen hierbij volgens de bedrijfsarts helpen:
  • Wat is nodig om weer tot goed en duurzaam functioneren te komen?
  • Wat kan de werknemer doen om ervoor te zorgen dat de niet-medische problemen het werk niet meer belemmeren?
  • Wat kan de werkgever nog aan ondersteuning en aanpak bieden om versnelde oplossing mogelijk te maken?
2.8.
Na deze rapportage hebben geen mediationgesprekken meer plaatsgevonden.
2.9.
[verweerster] stond op 24 juli 2023 klaar om naar het werk te gaan om daar te re-integreren, maar dit bleek nog niet mogelijk. Mr. Inden heeft mr. Stam die dag bij e-mail meegedeeld dat [verzoekster] het advies van de bedrijfsarts met enige vertraging heeft ontvangen en dat re-integratie vanwege de vakantie van [B] pas op 7 augustus 2023 mogelijk is. [verweerster] wordt verzocht in de tussenliggende tijd haar bezwaar tegen haar beoordeling te onderbouwen. Mr. Inden heeft verder aangegeven dat, aangezien met de start van de re-integratie een oplossing is gekomen, de mediation wat [verzoekster] betreft kan worden beëindigd.
2.10.
Mr. Stam heeft bij e-mail van 24 juli 2023 de teleurstelling van [verweerster] over dit uitstel kenbaar gemaakt aan mr. Inden.
2.11.
Mr. Inden heeft mr. Stam bij e-mail van 27 juli 2023 laten weten dat [B] op 7 augustus 2023 nog niet terug is van vakantie en dat [verweerster] daarom pas op dinsdag 8 augustus 2023 om 14.00 uur bij [B] op het werk wordt verwacht.
2.12.
Mr. Stam heeft mr. Inden vervolgens bij e-mail van 2 augustus 2023 meegedeeld dat [verweerster] het verplaatsen van de aanvangsdatum van de re-integratie niet acceptabel vindt. Zij wil graag maandag gaan beginnen en dan haar team leads spreken. Mr. Stam schrijft dat zij ervan uit gaat dat hier niets op tegen is.
2.13.
Mr. Inden heeft vervolgens bij e-mail van 4 augustus 2023 onder meer aan mr. Stam geschreven dat het [verzoekster] verbaast dat er na ruim een half jaar van afwezigheid en een reactieve houding, nu zoveel druk wordt gezet op de startdatum van de re-integratie tijdens de zomerperiode. [verzoekster] heeft ook nog een aantal andere zorgen, waaronder:
- twijfel of [verweerster] gezien haar beperkingen op haar huidige functie kan re-integreren;
- een gewijzigde aansturing van de teams van [verweerster] die [verzoekster] graag intact wil houden tot een definitieve structuur is ontwikkeld;
- de omstandigheid dat het arbeidsconflict niet in de mediation kon worden opgelost;
- [verweerster] heeft verzocht om duidelijkheid over de toekomstige organisatiestructuur, maar [verzoekster] kan die nog niet geven.
2.14.
Mr. Stam heeft bij e-mail van 4 augustus 2023 geantwoord dat zij echt niet inziet waarom [verweerster] niet gewoon een kop koffie kan drinken met haar team leads en waarom zij ondanks herhaalde verzoeken daartoe nog steeds geen toegang krijgt tot de managementinformatie. [verzoekster] is naar haar mening op dit moment de integratie bewust aan het vertragen en zij zal [verweerster] adviseren een deskundigenoordeel te vragen bij het UWV met als vraag of [verzoekster] genoeg doet om haar re-integratie succesvol te doen zijn. Mr. Stam heeft aangekondigd dat [verweerster] dinsdag om 10.00 uur aanwezig zal zijn en dat het gesprek met [B] vervolgens ’s middags kan plaatsvinden. Zij vertrouwt mr. Inden hier zonder tegenbericht mee akkoord.
2.15.
Mr. Inden heeft bij e-mail van 7 augustus 2023 om 10:09 uur geantwoord dat [verzoekster] niet begrijpt waarop [verweerster] nu ineens zoveel druk zet en blijft zetten, terwijl [verzoekster] haar terugkeer juist zo zorgvuldig wil vormgeven en dat de conclusie dat [verzoekster] de re-integratie vertraagt onjuist is. Mr. Inden heeft verder aangegeven dat [verweerster] op 8 augustus 2023 om 10.00 uur welkom is op kantoor en dat zij graag verneemt tot welke managementinformatie [verweerster] op dit moment geen toegang heeft, zodat daar naar gekeken kan worden.
2.16.
Mr. Stam heeft hierop bij e-mail van 7 augustus 2023 om 10:44 uur geantwoord dat het belang van [verweerster] is om zo snel mogelijk aan haar herstel te gaan werken en te re-integreren, maar dat [verzoekster] zonder overleg met [verweerster] uitlegt wat goed voor haar zou zijn. Zij heeft verder geschreven dat [verweerster] toegang wil hebben tot alle informatie die zij altijd heeft gehad en dat zij aanneemt dat dit per vandaag wordt geregeld.
2.17.
Mr. Inden heeft mr. Stam vervolgens bij e-mail van 7 augustus 2023 om 15:40 uur geschreven dat zij die middag overleg heeft gehad met [verzoekster] . [verzoekster] heeft de e-mailwisseling van de afgelopen weken op een rij heeft gezet en tegen het licht van eerdere gebeurtenissen gehouden. Zij heeft hieruit - kort samengevat - geconcludeerd dat er onvoldoende basis van vertrouwen is om de re-integratie in spoor 1 te hervatten. De e-mail van mr. Stam van die dag waarin gedreigd werd met een deskundigenoordeel was de bekende druppel. De afspraak op 8 augustus 2023 komt daarom te vervallen en in plaats daarvan wordt re-integratie in spoor 2 ingezet.
2.18.
Mr. Stam heeft bij e-mail van 7 augustus 2023 om 17.54 uur bezwaar gemaakt tegen re-integratie in spoor 2 en heeft voorgesteld dit aan de bedrijfsarts voor te leggen. Zij heeft daarbij vermeld dat [verweerster] zich beschikbaar houdt haar eigen re-integratiewerkzaamheden te verrichten.
2.19.
De bedrijfsarts heeft op 15 augustus 2023 advies uitgebracht. Hij schrijft in zijn rapportage dat [verweerster] medisch gezien volledig inzetbaar is in het eigen werk. Er zijn wel werkgerelateerde factoren die de re-integratie belemmeren, namelijk een verschil van mening tussen werkgever en werknemer met name over het einddoel van de re-integratie. De bedrijfsarts adviseert hervatting van het mediationtraject.
2.20.
Hierna heeft in de periode 12 tot en met 18 september 2023 opnieuw mediation plaatsgevonden, maar partijen hebben niet tot een oplossing kunnen komen.
2.21.
De klachtencommissie van [verzoekster] heeft op 26 september 2023 het bezwaar van [verweerster] tegen de beoordeling over 2022 ongegrond verklaard.

3.Het verzoek en het verweer

Het verzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g van het Burgerlijk Wetboek (BW) op zo kort mogelijke termijn te ontbinden.
3.2.
[verzoekster] stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen [verzoekster] en [verweerster] die ondanks twee mediationtrajecten niet is opgelost. Deze verstoring is ontstaan als gevolg van de beoordeling van [verweerster] over het jaar 2022 en haar daarop volgende ziekmelding en houdt verband met de manier waarop [verweerster] op haar beoordeling heeft gereageerd en de wijze waarop zij plotseling druk heeft gezet op de re-integratie. Hierdoor is het vertrouwen van [verzoekster] in [verweerster] in ernstige mate geschaad. [verzoekster] meent dat [verweerster] in haar positie de professionaliteit zou moeten hebben gehad om over haar teleurstelling over de beoordeling in gesprek te gaan in plaats van zich ziek te melden. Voor de re-integratie geldt dat [verzoekster] de terugkeer van [verweerster] op zorgvuldige wijze wilde laten verlopen, maar dat [verweerster] haar eigen programma hierin wenste te volgen en heeft gedreigd met een deskundigenoordeel omdat [verzoekster] de re-integratie zou vertragen. [verzoekster] heeft toegelicht dat zij op dat moment nog aan het denken was over een nieuwe organisatiestructuur, maar dat [verweerster] over haar (toekomstige) positie en deze mogelijke nieuwe structuur direct duidelijkheid wenste. Die duidelijkheid kon [verzoekster] toen echter niet geven. Ook op dit punt is er een meningsverschil tussen [verweerster] en [verzoekster] .
Het verweer en het tegenverzoek
3.3.
[verweerster] voert verweer. Zij verzoekt de kantonrechter primair de ontbinding te weigeren en subsidiair de arbeidsovereenkomst alleen te ontbinden als naast een transitievergoeding ook een billijke vergoeding wordt toegekend.
3.4.
[verweerster] heeft daarnaast een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend. Op basis van de toelichting die mr. Stam tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven, leest de kantonrechter dit tegenverzoek - zoals ter zitting besproken - als volgt.
[verweerster] verzoekt bij afwijzing van de gevraagde ontbinding bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [verzoekster] te gebieden om haar toe te laten tot haar eigen werk en haar toegang te geven tot alle digitale middelen die nodig zijn om het werk uit te voeren net als in de periode waar zij niet op non actief was gesteld, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per (dag)deel dat [verzoekster] daarmee in gebreke blijft;
2. [verzoekster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.5.
[verweerster] betwist dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Zij wijst erop dat de mediation op 24 juli 2023 door [verzoekster] is beëindigd. De conclusie van beide partijen was op dat moment dat zij weer kon terugkeren naar haar werk om te re-integreren. Zij heeft sindsdien echter geen dag gewerkt en dat lag niet aan haar. Zij wilde graag weer aan de slag en haar re-integratieverplichtingen nakomen. [verzoekster] is haar toezeggingen echter niet nagekomen. Volgens [verweerster] is er tussen de toezegging van [verzoekster] dat zij kon re-integreren en het intrekken van deze toezegging niets gebeurd dat de arbeidsverhouding heeft verstoord. Als er al sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsverhouding, dan is die door [verzoekster] zelf veroorzaakt en heeft [verzoekster] er niet alles aan gedaan om de vermeende samenwerkingsproblemen op te lossen. [verweerster] ziet niet in waarom een terugkeer naar het werk niet mogelijk zal zijn: [B] is inmiddels weg en de nieuwe directeur [.] is een goede bekende van haar met wie zij in het verleden erg prettig heeft samengewerkt. [verweerster] vermoedt dat [verzoekster] haar niet wil laten terugkeren omdat sprake is van een verkapte reorganisatie waarbij [verzoekster] de tussenlaag Managers [.] wil laten vervallen. Dit heeft echter niets te maken met een verstoorde arbeidsrelatie.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op een redelijke grond. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 669 lid 3, aanhef en onder g BW. Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen.
Er is geen sprake van een opzegverbod
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
Afwijzing verzoek om ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding
4.3.
Op grond van artikel 7:669 lid 3 onder g BW kan de werkgever een arbeidsovereenkomst opzeggen als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarbij geldt als uitgangspunt dat sprake moet zijn van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie en dat herstel van de arbeidsrelatie niet meer mogelijk is. De kantonrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Er was na de eerste mediation geen sprake van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding
4.4.
[verzoekster] stelt dat de ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan na de beoordeling en de daarop volgende ziekmelding van [verweerster] , dat dit heeft geleid tot mediation maar dat de werkgerelateerde problemen na het eerste mediationtraject nog niet waren opgelost.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is echter komen vast te staan dat de eerste mediation vóór 11 juli 2023 materieel is beëindigd, met de conclusie dat de bedrijfsarts advies zou worden gevraagd over de beperkingen van [verweerster] waarmee bij de re-integratie rekening zou moeten worden gehouden. De stelling van [verzoekster] dat toen nog sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding die niet was opgelost, is daar niet mee bevestigd.
4.6.
De bedrijfsarts heeft in zijn advies van 11 juli 2023 wel melding gemaakt van niet-medische factoren die de re-integratie belemmeren. Hij heeft geadviseerd deze factoren te bespreken in een open dialoog en naar een oplossing te zoeken aan de hand van de vragen die hij in zijn rapportage heeft genoemd. De kantonrechter kan uit dit advies geen onoverbrugbaar verschil van mening en een ernstig verstoorde arbeidsverhouding afleiden. Integendeel: de bedrijfsarts ziet mogelijkheden voor re-integratie waarbij partijen in gesprek gaan over de werkgerelateerde factoren die de re-integratie belemmeren. Dit wordt ook bevestigd door e-mails van mr. Inden van 24 juli 2023 waaruit blijkt dat [verzoekster] ervan uitgaat dat [verweerster] in eigen werk re-integreert. De kantonrechter trekt hieruit de conclusie dat partijen op dat moment mogelijkheden zagen voor [verweerster] om het werk gewoon weer op te pakken, met dien verstande dat nog wel gesprekken zouden worden gevoerd. Dat is niet anders dan in een normale werksituatie waarin zo nu en dan problemen moeten worden uitgepraat.
Na het advies van de bedrijfsarts is geen ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding ontstaan
4.7.
De voorgenomen re-integratie is vervolgens niet van de grond gekomen. In de visie van [verzoekster] is de situatie geëscaleerd doordat [verweerster] via haar advocaat heeft aangedrongen op de start van de re-integratie terwijl [verzoekster] dit zo zorgvuldig mogelijk wilde aanpakken.
[verzoekster] valt concreet over de toonzetting van de e-mails van mr. Stam. De toonzetting van de overgelegde e-mails onderscheiden zich naar het oordeel van de kantonrechter echter niet van wat tussen advocaten gebruikelijk is. Van een grote professionele organisatie als [verzoekster] mag worden verwacht dat zij met deze manier van communiceren weet om te gaan en kan in redelijkheid geen reden vormen voor de door [verzoekster] gestelde verstoorde verhouding. Hetzelfde geldt voor de aankondiging van mr. Stam dat zij [verweerster] zou adviseren het UWV om een deskundigenoordeel te vragen. Dat was haar goed recht en een voortvarend verloop van de re-integratie was ook in het belang van [verzoekster] om een eventuele loonsanctie te voorkomen.
4.8.
[verzoekster] verwijt [verweerster] ter zitting verder dat mr. Stam in haar e-mail van 2 augustus 2023 had aangegeven dat [verweerster] op maandag 7 augustus 2023 naar het werk wilde komen terwijl [verzoekster] wilde (e-mail mr. Inden van 4 augustus 2023) dat [verweerster] pas dinsdag zou komen. In de overgelegde correspondentie kan echter niet worden gelezen dat [verweerster] een verbod van [verzoekster] om op maandag te komen heeft genegeerd. Integendeel: mr. Stam heeft daarna bij e-mail van eveneens 4 augustus 2023 aangekondigd dat [verweerster] dinsdag 8 augustus 2023 om 10.00 uur naar het werk zou komen en mr. Inden heeft hierop aanvankelijk bij e-mail van 7 augustus 2023 om 10:09 uur gereageerd met de mededeling dat zij dan welkom was. Enkele uren later was dat niet meer het geval, terwijl er in de tussenliggende periode tussen partijen niet noemenswaardigs meer is voorgevallen.
4.9.
Gezien het voorgaande luidt de conclusie dat [verzoekster] niet heeft aangetoond dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding die van dien aard is dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De gevraagde ontbinding wordt dan ook geweigerd. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de door [verweerster] subsidiair verzochte vergoedingen.
Wedertewerkstelling
4.10.
[verweerster] heeft door middel van een voorwaardelijk tegenverzoek om wedertewerkstelling verzocht. Dit voorwaardelijk tegenverzoek houdt - anders dan [verzoekster] stelt - voldoende verband met het ontbindingsverzoek en kan daarom in deze procedure bij de beoordeling worden betrokken.
4.11.
Als uitgangspunt geldt dat van een goed werkgever mag worden gevergd dat hij de werknemer de mogelijkheid biedt de overeengekomen arbeid te verrichten, tenzij er een redelijke en voldoende zwaarwegende grond is om de werknemer die mogelijkheid te onthouden. [verzoekster] heeft niet aangetoond dat van een dergelijke zwaarwegende grond sprake is. Zij heeft weliswaar gesteld dat een plotselinge terugkeer van [verweerster] vanwege haar lange afwezigheid zal leiden tot verwarring en/of schade aan de bedrijfsvoering, maar heeft dit onvoldoende onderbouwd. Voor zover zij daarmee bedoelt dat zij nog steeds aan het denken is over een nieuwe organisatiestructuur, komt dat voor haar rekening en kan dat geen grond zijn om [verweerster] de toegang tot het werk te weigeren. De kantonrechter voegt hier aan toe dat de terugkeer van [verweerster] in (aangepast) eigen werk naadloos aansluit bij de re-integratieverplichtingen die ook op [verzoekster] rusten. De kantonrechter leest in de mail van Mr. Inden van 4 augustus 2023 (zie onderdeel 2.13 hiervoor) dat [verzoekster] kennelijk al wijzigingen heeft doorgevoerd (“
een gewijzigde aansturing van de teams van [verweerster] die [verzoekster] graag intact wil houden tot een definitieve structuur is ontwikkeld”). Het is aan [verzoekster] daarvoor een oplossing te bieden die bijdraagt aan de zinvolle re-integratie van [verweerster] in haar functie. Het uitgangspunt is dat [verweerster] in haar eigen functie re-integreert. In dit geding is niet gesteld dat haar functie zou zijn vervallen. Concrete aanwijzingen dat daarvan sprake is, zijn evenmin gebleken.
4.12.
Het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] om [verzoekster] te gebieden haar toe te laten tot haar eigen werk en haar toegang te geven tot alle digitale middelen die nodig zijn om het werk uit te voeren net als in de periode waar zij niet op non actief was gesteld, wordt daarom toegewezen. De verzochte dwangsom van € 1.000,-- per (dag)deel dat [verzoekster] daarmee in gebreke blijft wordt ook toegewezen, tot een maximum van € 50.000,--.
Kosten
4.13.
[verzoekster] stelt dat er geen grond is om haar in de proceskosten van [verweerster] te veroordelen. Dit omdat [verweerster] voor deze kosten verzekerd is bij [verzoekster] , zodat [verzoekster] reeds alle kosten van de advocaat betaalt. [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling echter geen antwoord kunnen geven op de vraag van de kantonrechter of [verweerster] niet op grond van de polisvoorwaarden verplicht is om een proceskostenveroordeling te vragen (een algemeen gebruikelijk standpunt voor partijen die op basis van een rechtsbijstandverzekering procederen). Nu het tegendeel niet is komen vast te staan, gaat de kantonrechter ervan uit dat [verweerster] belang heeft bij een proceskostenveroordeling en wordt [verzoekster] , als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van het verzoek en het tegenverzoek. Deze worden tot deze beschikking aan de zijde van [verweerster] begroot op € 925,-- (€ 793,-- voor salaris gemachtigde en € 132,-- voor nakosten).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
[verweerster] heeft verzocht deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [verweerster] de beschikking direct kan (laten) uitvoeren, als [verzoekster] niet aan de beschikking voldoet. [verzoekster] kan dus niet wachten met voldoen aan de beschikking in de periode dat tegen de beschikking nog hoger beroep mogelijk is of als zij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist. Het uitgangspunt is dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de belangen van [verzoekster] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder wegen dan de belangen van [verweerster] om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van de beschikking. [verzoekster] heeft - afgezien van de door haar gestelde maar niet onderbouwde verwarring en/of schade aan de bedrijfsvoering - geen belang genoemd waarom zij [verweerster] in afwachting van de uitkomst van een eventueel hoger beroep niet zou kunnen toelaten tot het werk. [verweerster] heeft echter wel een groot belang om zo snel mogelijk tot het werk toegelaten te worden zodat zij kan beginnen met re-integreren. Op grond van de rapportage van de bedrijfsarts van 11 juli 2023 had de re-integratie al op 24 juli 2013 moeten starten en die is door toedoen van [verzoekster] nog steeds niet van de grond gekomen. Als zij de uitkomst van een eventueel hoger beroep zou moeten afwachten, zou dit haar re-integratie ernstig schaden. Gelet op dit zwaarwegende belang van [verweerster] zal de beschikking volgens het uitgangspunt uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek
5.1.
wijst het verzoek af;
in het tegenverzoek
5.2.
gebiedt [verzoekster] [verweerster] toe te laten tot haar eigen werk en haar toegang te geven tot alle digitale middelen die nodig zijn om het werk uit te voeren net als in de periode waar zij niet op non actief was gesteld, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor elke dag dan wel gedeelte van een dag dat [verzoekster] niet aan dit gebod voldoet, tot een maximum van € 50.000,-- is bereikt;
in beide verzoeken
5.3.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 925,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [verzoekster] ook de kosten van betekening betalen;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken door mr. Y.M. Vanwersch op 21 december 2023.