ECLI:NL:RBMNE:2023:6815

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/3456
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling beroep tegen omgevingsvergunning voor aanleg houtsingels in agrarisch gebied

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de omgevingsvergunning voor de aanleg van houtsingels beoordeeld. Eiseres, woonachtig aan de rand van een perceel weiland, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseres, die onder andere aanvoert dat de aanleg van de houtsingel in strijd is met de functieaanduiding 'open landschap' en dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen.

De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning terecht is verleend, omdat de waarde 'open landschap' niet onevenredig wordt aangetast. De rechtbank wijst erop dat de houtsingel niet per definitie in strijd is met de functieaanduiding en dat de belangen van eiseres, hoewel aangetast, niet zodanig zijn dat de vergunning geweigerd moet worden. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft afgegaan op het advies van de landschapscoördinator en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van dit advies. Eiseres heeft geen tegenadvies overgelegd en de rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het besluit van het college te vernietigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. Deze uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die gemaakt worden bij de beoordeling van omgevingsvergunningen en de bescherming van landschappelijke waarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug

(gemachtigde: W. van der Wel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bedrijf] B.V. uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. P.H.N. van Spanje).

Inleiding

1. Eiseres woont in [woonplaats] aan de [adres] grenzend aan een perceel weiland (het perceel) waar vergunninghouder een tweetal houtsingels (A en B) wil aanleggen. Voor het aanleggen van deze houtsingels heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning nodig. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 juni 2023 heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college, vergezeld door [A] , vergunninghouder, vertegenwoordigd door [B] , vergezeld door [C] en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Het perceel waarop de houtsingels worden aangelegd heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied [vestigingsplaats] 2011’ (het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’ en dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3 hoog’ (kadastraal perceel [kadastraal nummer 1]) en ‘Waarde – Archeologie 2 bufferzone zeer hoog’ (kadastrale percelen [kadastraal nummer 2] en [kadastraal nummer 3]). Het perceel heeft de functieaanduidingen specifieke vorm van agrarisch met waarden ‘kwelafhankelijke vegetatie’, ‘open landschap’ en ‘verkavelingspatroon’.
5. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit ‘het uitvoeren van werk of werkzaamheden’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het betreft dus een zogenoemde aanlegvergunning. De vergunningsplicht volgt uit artikelen 21.3.1 en 34.1 van de regels van het bestemmingsplan (de planregels). De weigeringsgronden voor een aanlegvergunning staan in artikel 2.11 van de Wabo in samenhang gelezen met de planregels.
6. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat het haar gaat om de aanleg van houtsingel B. De rechtbank laat de aanleg van houtsingel A in het vervolg van deze uitspraak daarom buiten beschouwing.

Is sprake van strijd met de functieaanduiding ‘open landschap’?

7. Op grond van artikel 34.1 van de planregels is het verboden om zonder omgevingsvergunning de gronden met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarische met waarden - open landschap’ (‘open landschap’) te beplanten met houtopstanden. Verder volgt uit artikel 34.3 onder a van de planregels dat een dergelijke omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als de waarde ‘open landschap’ niet onevenredig wordt aangetast.
Is een houtsingel per definitie in strijd met de functieaanduiding ‘open landschap’?
8. Eiseres wijst er op dat het bestemmingsplan expliciet onderscheid maakt tussen de functieaanduidingen ‘open landschap’ en ‘half-open landschap’. Zij voert aan dat de aanleg van de houtsingel per definitie niet onder de functieaanduiding ‘open landschap’ kan vallen, nu daarmee op het huidige open landschap, aan de rand van de weilanden, hoge rijen van bomen, struiken en andere planten zullen komen te staan.
9. De rechtbank volgt eiseres daar niet in. Uit artikel 34.1 van de planregels volgt namelijk dat het ook mogelijk is om gronden met de aanduiding ‘open landschap’ te bebossen of anderszins te beplanten met houtopstanden, als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Een houtsingel is dus niet per definitie in strijd met de aanduiding ‘open landschap’ in het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Mocht het college afgaan op het advies van de landschapscoördinator?

10. Om te kunnen beoordelen of de waarde ‘open landschap’ door de aanleg van houtsingel B onevenredig wordt aangetast heeft het college advies ingewonnen van de landschapscoördinator. Naar aanleiding van dat advies heeft het college besloten de omgevingsvergunning te verlenen, waarbij voorwaarden zijn opgelegd met betrekking tot het beheer en onderhoud van de houtsingel.
10. In zijn advies van 24 februari 2022 schrijft de landschapscoördinator onder meer het volgende:
“Houtsingel B is ingekort aan de zuidzijde en gaat niet meer de hoek om naar het westen. Dat is een goede verbetering omdat op dan aan de zuidzijde het achterliggend landschap waarneembaar blijft.
Wat ook goed is, is dat houtsingel B aan de noordzijde wat smaller begint en dan pas breder wordt. hiermee wordt de lengte werking van het perceel ook versterkt en zorgt de singel voor geleiding naar het doorzicht aan de zuidzijde.
Om nu de houtsingel niet als eenduidige groene singel in het gebied te laten groeien, willen we voorwaarden stellen aan het beheer. We hanteren hierbij een beheercyclus van max 12 jaar opgedeeld in blokken van 1/3 deel. Van deze delenzijn er die elke vier jaar worden afgezet. Hierdoor krijg je een gevarieerd landschapsbeeld met lager, middel en maximaal hoge beplanting die niet ouder wordt dan 12 jaar. Door de blokken die aan de beurt zijn te verdelen over de houtsingel in blokken van ca 70 meter lengte, is landschappelijk en ecologische variatie geborgd, en vanuit de omgeving is ook altijd op meerdere plaatsen meer of minder doorzicht over een lengte van 70m zicht die net afgezet is tot max vier jaar groei er na.”
De landschapscoördinator concludeert dat, met inachtneming van de aanvullende informatie én als een voorschrift in de omgevingsvergunning wordt opgenomen over het beheer van de houtsingel, de waarde ‘open landschap’ niet onevenredig wordt aangetast.
12. Eiseres stelt dat de voorwaarde dat elke vier jaar een deel van de begroeiing wordt afgezet, er niet aan afdoet dat de zichtlijnen vanaf de [straat] richting het perceel (in ieder geval deels) worden beperkt. Dat staat volgens eiseres haaks op eerdere adviezen van dezelfde landschapscoördinator. Zij wijst in dat verband op de vergunning voor de bouw van haar eigen woning. Daaraan zijn volgens eiseres – zo begrijpt de rechtbank – op advies van dezelfde landschapscoördinator voorwaarden verbonden aan de locatie van de woning en het planten van bomen met het oog op het behoud van bestaande zichtlijnen. Ook wijst eiseres op de verleende vergunning voor het stallencomplex van vergunninghouder, waaraan op advies van dezelfde landschapscoördinator eveneens voorwaarden zijn gesteld voor het behoud van de zichtlijnen. Volgens eiseres is het advies van de landschapscoördinator in deze zaak dus inconsistent met eerdere adviezen. Het college heeft dat advies daarom niet aan de vergunningverlening ten grondslag kunnen leggen.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals het college op de zitting heeft toegelicht is niet zonder meer sprake van vergelijkbare situaties. Het ging in het geval van de woning van eiseres en het stallencomplex van vergunninghouder namelijk om de invloed van gebouwen op zichtlijnen, wat niet zonder meer gelijk te stellen is aan de invloed die houtsingels op zichtlijnen hebben. Ook komt de locatie van de houtsingel niet overeen met die van de woning van eiseres of het stallencomplex van vergunninghouder. Dat in eerdere adviezen voorwaarden zijn gesteld voor het behoud van bestaande zichtlijnen, maakt dan ook niet dat het advies in deze zaak – dat houtsingel B de waarde ‘open landschap’ niet onevenredig aantast – niet te volgen is. Daar komt bij dat ook aan deze vergunning voorwaarden, zoals een beheercyclus, zijn verbonden om te voorkomen dat de openheid van het landschap onevenredig wordt aangetast en de zichtlijnen behouden worden.
14. De rechtbank ziet al met al geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de landschapscoördinator. Door eiseres is ook geen tegenadvies van een deskundige overgelegd. Het college heeft het advies van de landschapscoördinator dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
Zijn de belangen van eiseres onvoldoende meegewogen?
15. Eiseres voert aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. Het uitzicht vanuit de woningen van eiseres en haar buren wordt aanzienlijk beperkt door de aanleg van de houtsingel. Ook heeft eiseres alternatieve locaties voor de houtsingel voorgesteld, die voor haar minder bezwarend zijn. Het college heeft dit ten onrechte niet meegewogen in zijn besluitvorming, zo stelt eiseres.
15. De rechtbank stelt voorop dat eiseres in deze beroepsprocedure alleen kan opkomen voor haar eigen belangen. De gronden die zij aanvoert over de belangen van anderen, zoals de eigenaren van naburige percelen, laat de rechtbank daarom bij de beoordeling van de beroepsgronden buiten beschouwing.
17. Het valt niet uit te sluiten dat het uitzicht van eiseres in enige mate zal worden aangetast als gevolg van de vergunde houtsingel. Maar zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen bestaat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht. [1] Zoals tijdens de zitting is toegelicht grenst de houtsingel ook niet aan de achtertuin van eiseres. Er zit tussen de achtertuin en de houtsingel nog een sloot en een rij met wilgen. Bovendien wordt, door de aan de vergunning verbonden beheercyclus, gewaarborgd dat de houtsingel niet ouder wordt dan 12 jaar en de beplanting gevarieerd blijft in hoogtes. Gelet daarop is niet gebleken dat eiseres door de vergunde houtsingel ter hoogte van haar perceel onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
18. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat, als op grond van het bestemmingsplan een aanlegvergunning voor een werkzaamheid is vereist, er geen ruimte bestaat om deze omgevingsvergunning te weigeren op andere gronden dan zijn opgenomen in het bestemmingsplan. [2] Ook volgt uit die rechtspraak dat als een dergelijke weigeringsgrond niet aan de orde is er ook geen ruimte bestaat voor het afwegen van andere belangen dan die die met het aanlegvergunningenstelsel worden beschermd.
19. In dit geval schrijft artikel 34.3 van de planregels voor, dat voor het verlenen van een aanlegvergunning moet worden beoordeeld of de waarde ‘open landschap’ daardoor niet onevenredig wordt aangetast. Alleen als uit die beoordeling volgt dat van een dergelijke onevenredige aantasting sprake is, moet de gevraagde vergunning worden geweigerd. De vraag of er alternatieven bestaan die voor eiseres minder bezwarend zijn ligt niet ter beoordeling voor. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Tussenconclusie

20. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de waarde ‘open landschap’ niet onevenredig wordt aangetast.

Is sprake van strijd met de bestemming ‘archeologie’?

21. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte geen archeologisch onderzoek heeft verricht, nu dit op grond van het bestemmingsplan nodig is bij diepwortelende beplanting. [3]
22. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Er moet dus een verband bestaan tussen de door eiseres ingeroepen norm en het belang waarin eiseres door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd. De normen in het bestemmingsplan waar eiseres zich in deze zaak op beroept strekken tot bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Dit is een algemeen belang. Die normen strekken echter niet tot bescherming van de belangen waarvoor eiseres in deze procedure bescherming zoekt, die zijn gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat. Dit volgt ook uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling over het relativiteitsvereiste. [4] Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van de omgevingsvergunning op basis van deze beroepsgrond, zal de rechtbank deze niet inhoudelijk bespreken.
Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
23. Eiseres heeft haar gronden over de strijd met het gelijkheidsbeginsel op de zitting ingetrokken. De rechtbank beoordeelt deze gronden daarom niet.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de omgevingsvergunning in stand blijft.
25. Omdat eiseres geen gelijk krijgt, krijgt zij het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1651.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2379.
3.Dit volgt uit artikel 21.3.1, aanhef en onderdeel d in samenhang met artikel 21.3.3 en artikel 22.3.1, aanhef en onderdeel d in samenhang met artikel 22.3.3, van de planregels.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.