Overwegingen
2. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit bouwen en afwijken van het bestemmingsplan.
3. Bij een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit toetsingskader komt er, kort gezegd, op neer dat het college de omgevingsvergunning alleen toetst aan het bestemmingsplan (of de beheersverordening), de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit en de bouwverordening. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat het college de omgevingsvergunning móet verlenen als géén sprake is van strijd met deze toetsingsgronden. Indien dat laatste het geval is, kan het college niet een ruimer toetsingskader hanteren en zal het college aan een belangenafweging dus niet toekomen. Dit heet een gebonden beschikking. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan de toets aan de welstandseisen, het Bouwbesluit en de bouwverordening doorstaat. Volgens eisers is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan.
4. Het perceel valt onder het bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan). De bouwhoogte van 13 meter in het bouwplan overschrijdt de maximaal toegestane bouwhoogte van 12 meter van artikel 6.3. van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 37, aanhef en onder sub a, van het bestemmingsplan is het college bevoegd om met ten hoogste 10% af te wijken van deze bouwhoogte, met dien verstande dat de hoogtematen met niet meer dan 2 meter mogen worden overschreden. Het college heeft deze binnenplanse afwijkingsmogelijkheid toegepast.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan een omgevingsvergunning met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.Bij deze beoordeling heeft het college beleidsruimte om te beslissen of het gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechter toetst vervolgens of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Strijd met het bestemmingsplan
6. Eisers voeren aan dat het beoogde gebruik in strijd met het bestemmingsplan is. Volgens eisers kan het niet de bedoeling van het bestemmingsplan zijn dat er zoveel kantoorunits in de gebouwen worden gerealiseerd.
7. Het perceel heeft de bestemming ‘Bedrijventerrein-1’ met de functieaanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.1’. Artikel 6.1, aanhef en onder d, van het bestemmingsplan bepaalt dat voor ‘Bedrijventerrein-1’ aangewezen gronden bestemd zijn voor bedrijven behorende tot categorie 2, 3.1, 3.2 en 4.1 van de in de bijlage bij de regels opgenomen ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.1’.
8. De rechtbank stelt vast dat het aangevraagde gebruik voor meerdere bedrijven en de omvang van de te realiseren gebouwen, met uitzondering van de afwijking van de bouwhoogte met één meter, in het bestemmingsplan is toegestaan. Het bestemmingsplan bevat geen beperking voor het aantal bedrijven dat in een gebouw zit. Het bouwplan is op dat punt dan ook niet in strijd met het bestemmingsplan.
9. Eisers voeren verder aan dat het beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, omdat met het bouwplan niet wordt beoogd om bedrijvigheid tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken. Het gaat om een verzamelgebouw met kantoorunits. Het bestemmingsplan laat ter plaatse geen zelfstandige of onzelfstandige kantoorunits toe. Volgens eisers kan dit nooit de bedoeling van het bestemmingsplan zijn geweest.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingmoet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht.
11. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het beoogde gebruik op dit punt ook voldoet aan het bestemmingsplan. Het college heeft toegelicht dat er een omgevingsvergunning is verleend voor een bedrijfsverzamelgebouw voor bedrijven behorende tot de categorie 2, 3.1, 3.2 en 4.1 van de bij de planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten en ondernemingen ten behoeve van de creatieve industrie. Dit gebruik is op grond van het bestemmingsplan toegestaan. Er is geen vergunning verleend voor kantoorunits. Uit de toets van het beoogde gebruik is het college niet gebleken dat beoogd is het bouwwerk in strijd met de bestemming te gebruiken door kantoorunits in de gebouwen onder te brengen. Mocht een ruimte in strijd met de verleende omgevingsvergunning worden gebruikt dan heeft het college de bevoegdheid om hiertegen handhavend op te treden. De vergunninghouder heeft toegelicht dat het plan niet voorziet in zelfstandige kantoorruimte.
12. De rechtbank is niet gebleken dat met het bouwplan wordt beoogd dat de bouwwerken voor andere doeleinden, die in strijd met het bestemmingsplan zijn, zullen worden gebruikt. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat het beoogde gebruik ten behoeve van creatieve industrie voldoet aan het bestemmingsplan. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er in de gebouwen onzelfstandige dan wel zelfstandige kantoorunits zullen worden gerealiseerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Afwijking van het bestemmingsplan
13. Het bouwplan voldoet, met uitzondering van de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale bouwhoogte van 12 meter, geheel aan het bestemmingsplan. Ten aanzien van het onderliggende bouwplan mocht het college daarom alleen voor de overschrijding van de bouwhoogte een nadere afweging maken en niet ten aanzien van de overige onderdelen van het bouwplan. Het college heeft dan ook terecht de aspecten over bodemverontreiniging en toepassing van gemeentelijk beleid niet bij de beoordeling van de vergunningaanvraag betrokken. De rechtbank ziet dan ook geen ruimte om de beroepsgronden ten aanzien van deze punten te bespreken. De vraag of sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen, zal om die reden ook buiten beschouwing worden gelaten.
Goede ruimtelijke ordening, toename van verkeer
14. Eisers voeren aan dat de verhoging van de maximale bouwhoogte van 12 meter naar 13 meter een extra bouwlaag met bijbehorend vloeroppervlak en gebruik mogelijk maakt. Volgens eisers leidt dit tot een onaanvaardbare verhoging van het aantal verkeersbewegingen. De verkeersdrukte zal zich met name voor de in- en uitrit van het perceel van eisers concentreren. Eisers stellen hierdoor bedrijfsschade te gaan leiden omdat de bedrijfsexploitatie zal worden belemmerd.
15. Het college heeft toegelicht dat de realisatie van vier bouwlagen ook mogelijk was geweest binnen de op grond van het bestemmingsplan toegestane 12 meter. Door in het bestemmingsplan 12 meter toe te staan is impliciet al rekening gehouden met de mogelijkheid van vier bouwlagen. Met toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid wordt geen extra bouwlaag gecreëerd. Er is dus geen sprake van een verkeersaantrekkende werking als gevolg van de afwijking van het bestemmingsplan. Het college volgt de commissie bezwaarschriften in de vaststelling dat het gebruik voor meerdere bedrijven en de omvang van de gebouwen, met uitzondering van de afwijking van één meter bouwhoogte, in het bestemmingsplan is toegestaan. Daarmee kunnen de ruimtelijke gevolgen van die toegestane gebouwen en dat toegestane gebruik, zoals het verkeer, niet meer worden meegewogen bij een aanvraag om een omgevingsvergunning. De afwijking van de bouwhoogte kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor een onevenredige toename van verkeer, aldus de bezwaarcommissie.
16. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank kan het college volgen in de toelichting dat met de verhoging van de maximale bouwhoogte met één meter niet een extra bouwlaag wordt gecreëerd, zodat dit geen toename van verkeersbewegingen tot gevolg heeft. De rechtbank merkt daarbij op dat ook als sprake is van realisering van een extra bouwlaag, het bestemmingsplan geen beperking bevat voor het aantal bedrijven dat ter plaatse in een gebouw mag worden gevestigd. Het gebruik van de gebouwen voor meerdere bedrijven is op grond van het bestemmingsplan toegestaan. Het college heeft dan ook de ruimtelijke gevolgen van dit volgens het bestemmingsplan toegestane gebruik, zoals de verkeersbewegingen, terecht niet meegewogen.