ECLI:NL:RBMNE:2023:6787

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
565370 / HA RK 23-215
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechter in faillissementsprocedure

In deze wrakingszaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2023 het verzoek tot wraking van de rechter mr. P.J. Neijt ongegrond verklaard. Het verzoek was ingediend door [verzoekster] B.V., vertegenwoordigd door de heer [A], naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 7 november 2023. Tijdens deze behandeling werd een vordering van de belastingdienst als steunvordering gepresenteerd, waar verzoekster de hoogte van betwistte. Verzoekster was van mening dat de rechter, door de vragen die hij stelde, de indruk wekte dat hij vooringenomen was en zou afstevenen op een negatieve uitspraak voor verzoekster.

De wrakingskamer heeft echter geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter. De vragen die de rechter stelde waren bedoeld om meer duidelijkheid te krijgen over de stellingen van verzoekster en de vordering van de belastingdienst. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was, en dat verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter onpartijdig wordt geacht totdat het tegendeel is bewezen, en dat de indruk van partijdigheid van een procespartij niet automatisch leidt tot de conclusie dat er daadwerkelijk sprake is van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure met zaaknummer 23/763 bevolen om voort te zetten in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 565370 / HA RK 23-215
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 8 december 2023
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: de heer [A] ,
verder te noemen: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van verhoor ter behandeling van het verzoek strekkende tot faillietverklaring van verzoekster, gehouden op 7 november 2023, met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. P.J. Neijt;
  • de schriftelijke reactie van mr. Neijt van 10 november 2023.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 24 november 2023 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verschenen de heer [A] (hierna: [A] ) namens verzoekster. Mr. Neijt is niet ter terechtzitting verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. P.J. Neijt als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met zaaknummer 23/763.
2.2.
[A] heeft namens verzoekster het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2023 is door de advocaat van de wederpartij een vordering van de belastingdienst als steunvordering opgevoerd, zonder dat daarvoor bewijs is overgelegd. Verzoekster betwist de hoogte van deze vordering. Ondanks het feit dat enige onderbouwing van de vordering ontbrak, , merkte verzoekster dat de rechter meeging in het verhaal van de wederpartij. Hiermee heeft de rechter de indruk gewekt dat er wordt afgestevend op een uitspraak die de positie van verzoekster benadeelt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking.
In zijn schriftelijke reactie heeft hij aangevoerd dat binnen een faillissementsprocedure geen formele regels bestaan over bewijsrecht. Tijdens een faillissementsprocedure neemt de rechter beslissingen op basis van wat ‘summierlijk aannemelijk’ wordt. In dit kader heeft de rechter aan [A] ter zitting vragen gesteld om hem daarmee de gelegenheid te geven om op de stellingen van de advocaat van de wederpartij te reageren. Het is voorstelbaar dat de directheid van de vragen [A] , zoals hij zelf aangaf, ‘geen goed gevoel’ hebben gegeven. Van partijdigheid aan de zijde van de rechter is echter geen sprake.

3.De beoordeling

Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke
onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.1.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel
vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de
indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier
van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor
partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
3.2.
Naar het oordeel van de wrakingskamer blijkt niet dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, dan wel dat de bij verzoekster bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd was, gelet op hetgeen [A] namens verzoekster heeft gesteld.
De vragen van de rechter zien op een nadere onderbouwing van de stelling van [A] over de hoogte van een steunvordering van de Belastingdienst. Dat de rechter met de wijze waarop hij de vragen stelt aan [A] tot een - volgens [A] - voor hem negatieve uitspraak zal komen, volgt de wrakingskamer niet en dit leidt niet tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter. Dit mede tegen de achtergrond dat partijen, dus ook [A] , over de desbetreffende vordering tijdens de mondelinge behandeling (nog) het nodige naar voren konden brengen en hebben gebracht. Uit het proces-verbaal volgt niet dat de rechter, gelet op zijn bevraging, reeds toewerkte naar een - voor verzoekster - finaal negatief oordeel. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoekster onvoldoende onderbouwd waarom dit anders zou zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 23/763 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. D. Wachter, voorzitter, en mrs. A.C. van den Boogaard en C.P. Lunter als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.N. Aalders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.