ECLI:NL:RBMNE:2023:6783

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
16/137432-23; 16/285681-22 (gev ttz) (verkort vonnis)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of brandstichting, meermalen gepleegd

Op 15 december 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en een contactverbod van vijf jaar met de slachtoffers. De zaak kwam voort uit twee incidenten waarbij de verdachte op 4 juni 2023 en 19 oktober 2022 bedreigende uitspraken deed richting twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens de zittingen op 18 september en 12 december 2023 zijn de feiten en de bewijsvoering besproken. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen wettig en overtuigend bewezen waren, met uitzondering van het dreigend voorhouden van een mes in het tweede feit. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, en besloot tot een zorgmachtiging voor behandeling van zijn psychische stoornis. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 1] tot € 750,- voor immateriële schade en € 770,- voor materiële schade toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van de uitvoering van de zorgmachtiging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/137432-23; 16/285681-22 (gev ttz) (verkort vonnis)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 september 2023 en 12 december 2023. Op laatstgenoemde datum is de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.P. Jansen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Doorn, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun raadsvrouw mr. A.Y. Bleeker.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/137432-23 en 16/285681-22 ten laste gelegde feiten respectievelijk als feit 1 en feit 2.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 4 juni 2023 te Veenendaal [slachtoffer 1] heeft bedreigd door te zeggen "Als je vandaag niet weggaat, steek ik je huis in brand en/of Je wilt nog steeds bij [slachtoffer 2] , je verkrachter blijven. Als je daar vandaag niet weggaat, steek ik je huis in brand";
Feit 2
op 19 oktober 2022 te Veenendaal [slachtoffer 2] heeft bedreigd door dreigend een mes voor te houden en/of door te zeggen “Ik maak je dood, ik maak je moeder dood en/of Ik ga je nek scheuren als je niet van haar afblijft’ en/of 'Ik hak jouw hoofd eraf”.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen
redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Met betrekking tot feit 2 acht de officier van justitie het ten laste gelegde ook wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het dreigend voorhouden van het mes door verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1, nu verdachte op 4 juni 2023 niet bij de woning van [slachtoffer 1] in de buurt is geweest. Ook voor feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Wat betreft feit 2 heeft de raadsman subsidiair partiële vrijspraak bepleit; het voorhouden van het mes kan niet wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Partiele vrijspraak ten aanzien van feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde dreigend voorhouden van een mes, nu de verklaring van aangever op dit punt onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
4.3.2
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs van feit 1
De raadsman heeft ter zitting bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte bij de woning van [slachtoffer 1] aanwezig was. In dat verband heeft hij erop gewezen dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet hebben gezien wie de ten laste gelegde bewoordingen uitte.
De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard dat zij [verdachte] op 4 juni 2023 rond 15.45 uur heeft gezien bij haar flat en heeft gehoord dat hij dreigende woorden riep naar haar. Getuige [getuige 1] , die op dat moment in de woning van aangeefster was, heeft ook de dreigende woorden gehoord en zag dat aangeefster heel geschrokken keek, helemaal overstuur was en wit weg trok. Daarnaast heeft getuige [getuige 2] , die in dezelfde flat woont als aangeefster, verklaard dat zij op 4 juni 2023 rond 15.45 uur een man op straat hoorde roepen dat hij het huis van de aangeefster in de fik zou steken. Zij heeft de man vaker in de flat gezien en weet dat aangeefster en haar partner al langer door deze man worden lastig gevallen. Ook weet zij dat de ouders van de man die zij zag in de flat wonen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn ouders in de betreffende flat wonen en dat hij daar regelmatig verblijft. De rechtbank is daarom van oordeel, anders dat de raadsman, dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 4 juni 2023 bij de flat van aangeefster dreigende woorden heeft geroepen.
4.3.4
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs van feit 2
De raadsman heeft ter zitting bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de ten laste gelegde woorden heeft geuit en evenmin dat de woorden die hij wel heeft geuit gericht waren aan [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt daarover als volgt. De aangifte van [slachtoffer 2] , waarin de tenlastegelegde bedreigende woorden zijn opgenomen, vindt ondersteuning in de verklaring van zijn broer [getuige 3] die bij de bedreiging aanwezig was en in de bevindingen van verbalisant [verbalisant] die ter plaatse kwam en verdachte toen nog de woorden “Ik vermoord hem” heeft horen zeggen. Uit het proces-verbaal maakt de rechtbank op dat dit gericht was tegen aangever [slachtoffer 2] . De rechtbank is daarom van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 19 oktober 2022 de hem tenlastegelegde dreigende woorden dan wel woorden van eenzelfde strekking naar aangever [slachtoffer 2] heeft geuit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 4 juni 2023 te Veenendaal [slachtoffer 1] heeft bedreigd metenig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en brandstichting, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Als je vandaag niet weggaat, steek ik je huis in brand en “Je wilt nog steeds bij [slachtoffer 2] , je verkrachter blijven. Als je daar vandaag niet weggaat, steek ik je huis in brand”;
Feit 2
op 19 oktober 2022 te Veenendaal [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door hem de woorden toe te voegen: ‘‘Ik maak je dood, ik maak je moeder dood en “Ik ga je nek scheuren als je niet van haar afblijft” en :Ik hak jouw hoofd eraf’’, althans woorden van gelijke strekking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
Bedreiging met zware mishandeling, met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting;
Feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 191 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft hij verzocht een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, in die zin dat verdachte geen contact mag opnemen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de duur van 5 jaar. De officier van justitie heeft gevorderd de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was, ondanks het ontbreken van een rapport en conclusie van een psycholoog en/of psychiater over de toerekeningsvatbaarheid. Bij de strafeis heeft de officier van justitie hier rekening mee gehouden. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de voorlopige hechtenis op te heffen met ingang van het moment dat de verdachte aan is gekomen in de instelling ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging, mocht de rechtbank die machtiging afgeven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite integrale vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd en hij heeft zich evenmin uitgelaten over de toerekenbaarheid van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Verdachte is naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan en heeft daar gedreigd met het in brand steken van haar woning. Verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met het effect dat zijn bedreigende woorden op haar zouden hebben. De bedreiging heeft plaatsgevonden bij haar woning waar zij samen met haar partner [slachtoffer 2] en hun pasgeboren kindje woonden, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Dit gevoel van veiligheid heeft verdachte haar ontnomen. Tijdens de zitting heeft [slachtoffer 1] gebruik gemaakt van haar spreekrecht en duidelijk gemaakt wat de bewezenverklaarde bedreiging en andere gedragingen van verdachte – die niet zijn tenlastegelegd en dus niet ter beoordeling aan de rechtbank zijn voorgelegd - met haar hebben gedaan en met welke gevolgen zij nog altijd wordt geconfronteerd. Zij is angstig en kampt met gevoelens van onveiligheid, wat zich heeft geuit in PTSS. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 2] bedreigd met de dood. Dit strafbare gedrag heeft bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
De persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • Het uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 november 2023;
  • Een reclasseringsadvies van 30 november 2023, opgesteld door J.H.J. Dekker, reclasseringswerker.
In de justitiële documentatie van verdachte ziet de rechtbank dat geen sprake is van recidive. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de strafoplegging ten voordele of ten nadele met de justitiële documentatie van verdachte rekening mee te houden.
Uit het reclasseringsadvies blijkt het volgende. Op basis van alle dossierinformatie ontstaat het beeld dat verdachte de overtuiging bezit dat aangeefster, mevrouw [slachtoffer 1] , zijn eigen vrouw is. Ook is hij ervan overtuigd dat de man van aangeefster, de heer [slachtoffer 2] , haar in het verleden heeft laten verkrachten. Om deze redenen heeft verdachte aangeefster en haar partner bedreigd. Mede hierdoor zijn er aanwijzingen voor verward gedrag. In een vrijwillig kader is geprobeerd om een hulpverleningstraject in te zetten, maar verdachte heeft dit afgehouden. Daarnaast heeft verdachte geweigerd om mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek door het NIFP. Gelet op de zorgmijdende houding van verdachte kan de reclassering geen passende inschatting maken van het mogelijke recidiverisico. Wel zijn er diverse risicofactoren en zorgen om een mogelijk gevaarsrisico. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een contactverbod met betrekking tot de heer [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] . De reclassering adviseert dadelijke uitvoerbaarheid van dat contactverbod.
Toerekenbaarheid
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het dossier en uit het advies van de reclassering blijkt dat verdachte verward gedrag vertoont en dat dit ook al ten tijde van de bedreigingen het geval was. Uit het dossier volgt dat verdachte kampt met een psychische stoornis in de vorm van een schizofreniespectrum stoornis. De dreigementen die verdachte heeft geuit houden naar het oordeel van de rechtbank sterk verband met zijn wanen die voortkomen uit de stoornis. De rechtbank houdt met deze conclusie rekening bij het bepalen van de straf en maatregel.
Straf
De rechtbank heeft allereerst gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin is een geldboete van € 250,- voor bedreiging als uitgangspunt opgenomen.
Verdachte heeft al lange tijd in voorlopige hechtenis verbleven, te weten 191 dagen. De reden daarvoor was dat er (ook in het kader van een mogelijk op te leggen zorgmachtiging) onderzoek werd gedaan naar zijn psychische gesteldheid. Het gegeven dat verdachte langdurig in voorlopige hechtenis heeft gezeten is echter nog geen reden om een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 191 dagen verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de hierboven beschreven LOVS-uitgangspunten, die immers een geldboete indiceren. De rechtbank overweegt verder dat, gelet op het verband tussen de psychische stoornis en de strafbare feiten, de op te leggen straf of maatregel vooral gericht moet zijn op preventie en niet op andere strafdoelen zoals vergelding. Dat maakt dat behandeling van de bij verdachte aanwezige stoornis en het daaruit vloeiende gedrag op de voorgrond moet komen te staan. Gelijktijdig met de uitspraak in deze strafzaak zal de rechtbank dan ook een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 2.3 Wet forensische zorg afgeven voor een klinische opname en behandeling voor de (maximale) duur van 6 maanden. Die behandeling en het gegeven dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, maakt dat er nog weinig ruimte is voor een aanvullende straf. Anderzijds weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte al geruime tijd de slachtoffers lastigviel en de twee bedreigingen daarom niet als losstaande incidenten gezien kunnen worden. Beide slachtoffers zijn vanwege de hele situatie zelfs verhuisd. Alles afwegende ziet de rechtbank dan ook geen reden om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten en zal zij verdachte veroordelen tot betaling van een geldboete van € 500,- met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Omdat verdachte al lange tijd in voorarrest heeft gezeten, betekent dit dat hij niets meer hoeft te betalen.
Maatregel
De rechtbank zal ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten bevelen dat verdachte zich onthoudt van contact met [slachtoffer 1] , geboren op [1990] , en [slachtoffer 2] , geboren op [1985] . De rechtbank legt verdachte deze vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op voor de duur van 5 jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal (telkens) vervangende hechtenis voor veertien dagen worden opgelegd. Gelet op de inhoud van het strafdossier en de over verdachte geschreven rapportage met betrekking tot de zorgmachtiging is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarom zal zij tevens bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het moment waarop de zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd.

9.BENADEELDE PARTIJEN

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 21.307,52. Dit bedrag bestaat uit € 16.307,52 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De gevorderde materiële schade ziet op eigen risico voor zorgkosten voor het jaar 2023 (€ 385,-), eigen risico voor het jaar 2024 (€ 385,-), kosten dubbele huur (€ 516,46), gederfde inkomsten (€ 6.104,15), kosten opknappen oude woning (€ 3.185,95) en kosten verhuizing en bewoonbaar maken nieuwe woning (€ 5.730,96).
De benadeelde partij heeft verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.885,-. Dit bedrag bestaat uit € 385,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De gevorderde materiële schade ziet op het eigen risico voor het jaar 2024.
De benadeelde partij heeft verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 5.710,05,-, verhoogd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,-, verhoogd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vanwege de bepleite integrale vrijspraak verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Met betrekking tot de materiële schade
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar al geruime tijd lastig viel. Echter, deze gebeurtenissen zijn hem niet tenlastegelegd. De rechtbank dient zich daarom bij haar oordeel over de vordering tot schadevergoeding enkel te baseren op de ten laste gelegde en bewezenverklaarde bedreiging op 4 juni 2023.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de loop van juni 2023 zijn verhuisd naar een nieuwe woning. Ook het niet verlengen van het tijdelijke arbeidscontract heeft zeer kort na het incident van 4 juni 2023 plaatsgevonden, terwijl uit de brief van haar leidinggevende blijkt dat (vanwege die andere gebeurtenissen) het al maanden minder goed ging op het werk. De rechtbank is daarom van oordeel dat het causale verband tussen het ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit en de gestelde materiële schade terzake van alle kosten die verband houden met de verhuizing en met de loonderving ontbreekt.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering betreffende de volgende materiële schadeposten: kosten dubbele huur, gederfde inkomsten, kosten opknappen oude woning en kosten verhuizing en bewoonbaar maken nieuwe woning, nu niet, althans onvoldoende is gebleken van een rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en het onder 1 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten van het eigen risico (twee keer € 385) is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is van een zodanig rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde strafbare feit en het betaalde en te betalen eigen risico dat deze posten voor vergoeding in aanmerking komen. Zoals uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt heeft zij zich onder behandeling laten stellen van een psycholoog om de gevoelens van onveiligheid het hoofd te kunnen bieden. De psycholoog heeft de diagnose posttraumatische stressstoornis in november 2023 vastgesteld en daarvoor wordt het slachtoffer op dit moment behandeld. De bedreigingen die verdachte op 4 juni 2023 aan het slachtoffer heeft gedaan hebben naar het oordeel van de rechtbank wezenlijk daaraan bijgedragen. Gelet op de ingezette behandeling is voorzienbaar dat ook in 2024 zorgkosten zullen worden gemaakt en dat daarvoor het eigen risico zal moeten worden betaald.
Met betrekking tot de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als zij ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’. Daarvan kan onder meer sprake zijn bij psychisch letsel. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat zij, (mede) als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde feit, psychisch letsel heeft opgelopen. De rechtbank overweegt hierbij dat door de psycholoog de diagnose van posttraumatische stressstoornis is gesteld. Ook heeft zij nog dagelijks last van de gevolgen van het strafbare handelen van verdachte, zoals slaapproblemen en angstgevoelens.
Gelet op de motivering en onderbouwing van de immateriële schadepost en wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid – leent voor gedeeltelijke toewijzing van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 juni 2023 tot aan de dag van volledige betaling. Ook hierbij zal de rechtbank alleen rekening houden met de gevolgen van de bedreiging en niet met de andere incidenten waarover aangeefster heeft verklaard.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.520,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 juni 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Uit de stukken die bij de vordering benadeelde partij zijn gevoegd blijkt dat [slachtoffer 2] in augustus 2023 contact heeft opgenomen met de praktijkondersteuner van de huisarts. De praktijkondersteuner heeft het vermoeden dat sprake is van posttraumatische stress. De rechtbank constateert dat op dat moment ongeveer 10 maanden zijn verstreken sinds het onder 2 ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden. In de stukken van de praktijkondersteuner staat als toelichting bij de verwijzing voor verdere behandeling: ‘Vermoeden van PTSS na een jaar lang te zijn gestalkt’. Gelet op het tijdsverloop en de mogelijke andere gebeurtenissen (stalking) die tot het vermoeden van PTSS hebben geleid, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende rechtstreeks verband aanwezig is tussen de gestelde materiële en immateriële schade en het onder 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] zal worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 36f, 38v, 38w, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16/137432-23 en het onder parketnummer 16/285681-22 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder parketnummer 16/137432-23 en het onder parketnummer 16/285681-22 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder parketnummer 16/137432-23 en het onder parketnummer 16/285681-22 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 500,-,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de geldboete
in mindering zal worden gebracht, berekend naar de
maatstaf van € 50,- per dag;
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren, inhoudende dat verdachte wordt bevolen dat hij zich onthoudt van enig (direct en indirect) contact met [slachtoffer 1] , geboren op [1990] , en [slachtoffer 2] , geboren op [1985] ;
- beveelt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door
2 weken hechtenis, met een maximum van 6 maanden;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat de verdachte is aangekomen in de instelling ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1] :
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] tot vergoeding van materiële schade toe tot
een bedrag van € 770,-;
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] tot vergoeding van immateriële schade toe tot een bedrag van € 750,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag; vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.520,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[slachtoffer 2] :
  • verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [slachtoffer 2] in de kosten door verdachte gemaakt voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en A. E van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A. van Loon, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2023.
Mrs. D. Riani el Achhab en A.E. van der Wal zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. Ook de griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-137432-23 (feit 1)
hij op of omstreeks 4 juni 2023 te Veenendaal [slachtoffer 1] heeft bedreigd met
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Als je vandaag niet weggaat, steek ik je huis in brand en/of Je wilt nog steeds bij [slachtoffer 2] , je verkrachter blijven. Als je daar vandaag niet weggaat, steek ik je huis in brand.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
16-285681-22 (feit 2)
hij op of omstreeks 19 oktober 2022 te Veenendaal [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door hem dreigend een mes voor te houden en/of daarbij de woorden toe te voegen: ‘‘ ik maak je dood, ik maak je moeder dood en/of 'ik ga je nek scheuren als je niet van haar afblijft’ en/of 'Ik hak jouw hoofd eraf’’, althans woorden van gelijke strekking.