ECLI:NL:RBMNE:2023:6781

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/1140
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van de korpschef van de politie om toestemming te verlenen voor beveiligingswerkzaamheden beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.G. Ton, had een aanvraag ingediend via [bedrijf] B.V. voor beveiligingswerkzaamheden, maar deze aanvraag werd afgewezen op 26 augustus 2022. De korpschef handhaafde deze afwijzing in een besluit van 20 januari 2023, waarbij hij stelde dat eiser niet over de benodigde betrouwbaarheid en bekwaamheid beschikte, mede vanwege zijn betrokkenheid als verdachte in een drugssmokkelzaak op Schiphol, die uiteindelijk was geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft op 17 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De korpschef had vertrouwelijke politieregistraties overgelegd ter onderbouwing van zijn besluit. De rechtbank oordeelde dat de korpschef op basis van deze registraties terecht had geconcludeerd dat de naam van eiser niet willekeurig was genoemd in de tapgesprekken, en dat er voldoende redenen waren om te twijfelen aan zijn betrouwbaarheid. De rechtbank benadrukte dat in de beveiligingsbranche hogere eisen aan betrouwbaarheid worden gesteld dan in andere sectoren.

Eiser betwistte de conclusies van de korpschef en stelde dat zijn naam willekeurig was genoemd. De rechtbank oordeelde echter dat de specifieke context van de gesprekken en de aard van de beschuldigingen voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de korpschef de toestemming voor beveiligingswerkzaamheden terecht had geweigerd, en dat er geen sprake was van een gebrekkige motivering of onzorgvuldigheid in de besluitvorming. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G. Ton),
en

de Korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Filali).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de door [bedrijf] B.V. in [vestigingsplaats] ten behoeve van hem verzochte toestemming om voor deze bedrijven beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
2. De korpschef heeft deze aanvraag met het besluit van 26 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 januari 2023 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
4. Ten behoeve van eiser is door [bedrijf] B.V. in [vestigingsplaats] toestemming gevraagd voor het verrichten van beveligingswerkzaamheden. Deze toestemming is onthouden, omdat eiser naar het oordeel van de korpschef niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Daaraan heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat uit processen-verbaal en mutatierapporten van de politie blijkt dat eiser verdachte is geweest in een strafzaak over invoer van cocaïne op de luchthaven Schiphol. Dat de strafzaak tegen eiser in dit kader geseponeerd is wegens gebrek aan bewijs maakt dat niet anders, aldus de korpschef. Uit de politieregistraties kan volgens de korpschef niet ontkend worden dat eiser zich kennelijk in een situatie of omgeving begeeft waarin meerdere strafrechtelijke onderzoeken hebben plaatsgevonden naar vrij ernstige delicten.
Artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
5. De korpschef heeft op 10 oktober 2023 niet-geanonimiseerde versies van de Blueview Registratie Expert, met daarin politieregistraties van eiser, en van processen-verbaal van de Koninklijke Marechaussee overgelegd met een verzoek om geheimhouding op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb. Bij beslissing van 7 december 2023 heeft de rechtbank in een andere samenstelling op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn om de beperkte kennisneming gerechtvaardigd te achten. Eiser heeft op voorhand ter zitting toestemming gegeven de geheime stukken mede in de beoordeling te betrekken en dit op 23 november 2023 schriftelijk herhaald. Gelet op hetgeen ter zitting is besproken heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek hiervoor formeel te heropenen. De rechtbank heeft na de zitting kennis genomen van de ongelakte stukken en deze bij de beoordeling betrokken.
Het oordeel van de rechtbank
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de korpschef beoordelingsruimte toekomt bij de beantwoording van de vraag of eiser voldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten, dan wel voldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn.
7. De term “betrouwbaarheid” heeft de korpschef nader ingevuld in de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr). In paragraaf 3.3 van de Bpbr is bepaald dat de korpschef de toestemming om als beveiliger te werken niet zal verlenen indien bij het onderzoek van de betrouwbaarheid blijkt van – voor dit geval relevant – b) andere omtrent de aanvrager bekende feiten. De korpschef heeft zijn beslissing dat eiser niet over de vereiste betrouwbaarheid beschikt in het bestreden besluit gebaseerd op het onder b bepaalde.
8. Hiervan zal volgens het beleid met name sprake zijn indien iemand er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Tegen betrokkene moet dan nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat. Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In de rechtspraak is de invulling die in paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Bpbr aan de term ‘betrouwbaarheid’ wordt gegeven, niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist geacht.
9. Eiser stelt zich op het standpunt de korpschef uit het beschikbare politiedossier niet de conclusie heeft kunnen trekken dat eiser onvoldoende betrouwbaar is om als beveiliger werkzaam te zijn. Volgens eiser kan zijn naam door een criminele een oud-collega in de tapgesprekken tamelijk willekeurig zijn genoemd. Elke kluismedewerker is namelijk interessant voor criminelen die hulp van binnenuit zoeken. Ook de naam van een andere collega had zo genoemd kunnen worden. Alle medewerkers die in de kluis werkten hadden toegang tot het vakantierooster, dus dat de mensen in het tapgesprek wisten wanneer eiser op vakantie was, is ook niet vreemd. Eiser stelt dat hij nooit door enige persoon is benaderd voor deelname aan drugssmokkel.
10. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef op basis van het politiedossier heeft mogen oordelen dat de naam van eiser niet willekeurig is genoemd door de criminelen. Eiser erkent tot op zekere hoogte dat zijn naam genoemd is, maar hij stelt dat dit niet betekent dat hij afwist van de criminele praktijken. De rechtbank acht dit op basis van de tapgesprekken echter onaannemelijk. De verklaringen waar het om gaat zijn afkomstig uit een politieonderzoek dat is gestart naar aanleiding van een op Schiphol onderschepte lading cocaïne. Er zijn vertrouwelijke gesprekken opgenomen waarin volgens de politie wordt gesproken over bestemmingen, bronlanden van cocaïne en hierbij benodigde personen.
Uit opgenomen gesprekken blijkt dat eisers voornaam door verschillende personen wordt genoemd en dus niet alleen door de oud-collega die veroordeeld is. Ook is geen willekeurige naam gekozen, maar men bedoelt en benoemt een specifieke persoon die reeds in het circuit bekend was. Zo wordt er gezegd: “in het verleden haalde [eiser] voor hem” en “ik denk dat [eiser] met een zwarte man gaat spelen”. Ook wordt opgemerkt: “[eiser] (fon) kan het niet doen […]. Nee, nee, nee, het probleem was hij vroeg geld” en “… Anders ga ik wachten totdat [eiser] komt; Wanneer komt hij dan: Ik weet het niet, hij is pas afgelopen vrijdag weggegaan” en “Ik ga kijken als [eiser] terug is. Ja maar [eiser] kan toch die zakken niet doen. [eiser] was toch bezig met die mensen van mij met die bakken”. Uit dergelijke gesprekken mocht verweerder de conclusie trekken dat eiser bekend was in het circuit, dat hij gevraagd kon worden om te “spelen” en al eerder had “gehaald” en (in tegenstelling tot anderen) daartoe capabel wordt geacht. Verweerder wijst er dus terecht op dat dit soort gesprekken de indruk wekken dat eiser ook in het verleden contact heeft gehad met deze mensen, dat hij werkzaamheden voor hen (heeft) verricht en dat dergelijke onderdelen van de gesprekken zo specifiek zijn dat niet aannemelijk is dat voor eisers naam een willekeurige andere in de plaats gesteld kan worden. Dat de strafzaak tegen eiser is geseponeerd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de korpschef, in het kader van de beoordeling van eisers betrouwbaarheid, deze feiten anders zou moeten wegen. De schriftelijke verklaring van [A] maakt dat niet anders. De mededeling dat eiser geen enkele vorm van contact heeft gehad met waarvoor [A] veroordeeld is, sluit geenszins uit dat eiser in het circuit bekend was en gevraagd kon worden om voor hen te werken. Het gaat er niet om of eiser betrokkenheid had bij de feiten waarvoor [A] is veroordeeld, maar om zijn betrouwbaarheid in het algemeen voor de uitoefening van de functie waarvoor toestemming is verzocht.
11. Gezien alle feiten en omstandigheden mocht de korpschef concluderen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven is. De korpschef stelt zich daarbij terecht op het standpunt dat zijn bevoegdheid in het kader van de toepassing van de Wpbr een andere is dan de beoordeling van de Verklaring van Geen Bezwaar door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De rechtbank ziet ook overigens geen motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek in de wijze waarop de informatie door verweerder is verzameld en kenbaar is beoordeeld.
12. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de weigering om eiser toestemming te verlenen voor het verrichten van werkzaamheden als beveiliger, niet onevenredig is. Uit het dwingendrechtelijk karakter van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr volgt dat indien de korpschef eiser onbetrouwbaar acht, hij geen toestemming mag verlenen om hem beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de korpschef alsnog heeft moeten aannemen dat de betrouwbaarheid en integriteit thans boven ieder twijfel verheven is. Bovendien volgt uit het dossier niet dat eiser wat betreft betaald werk geen enkel toekomstperspectief heeft. Hij heeft in het verleden ander werk gedaan en gesteld noch gebleken is dat eiser geen ander werk meer kan uitoefenen. De korpschef heeft gelet hierop in redelijkheid het belang van betrouwbaar personeel in de beveiligingsbranche zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiser bij het verkrijgen van een baan en inkomen als beveiliger.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank concludeert dat de korpschef de toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden heeft mogen weigeren, omdat getwijfeld kan worden of eiser beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het verrichten van die werkzaamheden. Van een gebrekkige motivering van het bestreden besluit of een onzorgvuldige totstandkoming ervan is geen sprake.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.