ECLI:NL:RBMNE:2023:678

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/3367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft bij besluit van 3 september 2020 deze aanvraag afgewezen omdat er geen kinderen jonger dan 18 jaar tot het huishouden van eiseres behoren en eiseres niet voor 45% of meer arbeidsongeschikt is. Het besluit op bezwaar van 1 juni 2022 bevestigde deze afwijzing. De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiseres als de Svb aanwezig waren.

De rechtbank constateert dat eiseres in bezwaar ten onrechte niet is gehoord en niet is gezien door een bezwaarverzekeringsarts. Eiseres had herhaaldelijk verzocht om een hoorzitting, maar deze is om verschillende redenen niet doorgegaan. De rechtbank oordeelt dat de Svb niet heeft voldaan aan de hoorplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:3 van de Awb.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de Svb op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet de Svb het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.674,- betalen. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de Svb)

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Svb heeft bij besluit van 3 september 2020 (primair besluit) deze aanvraag afgewezen omdat er geen kinderen jonger dan 18 jaar tot het huishouden van eiseres behoren en eiseres niet voor 45% of meer arbeidsongeschikt is.
Met het besluit op bezwaar van 1 juni 2022 (het bestreden besluit) is de Svb bij dat besluit gebleven.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Svb.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Eiseres ontving een nabestaandenuitkering in verband met het overlijden van haar echtgenoot. Bij besluit van 30 maart 2018 heeft de Svb vastgesteld dat de nabestaandenuitkering op grond van de Anw met ingang van 31 december 2017 eindigt omdat er vanaf 9 december 2017 geen kinderen jonger dan 18 jaar meer tot het huishouden van eiseres behoorden en eiseres niet voor 45% of meer arbeidsongeschikt is.
2. Na intrekking van de nabestaandenuitkering heeft eiseres een bijstandsuitkering ontvangen op grond van de Participatiewet. Zij is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen. Op 16 december 2019 heeft eiseres met behulp van de gemeente Lelystad een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering.
3. De Svb heeft vervolgens het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) verzocht om onderzoek te doen naar de arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 31 december 2017. Bij advies van 24 augustus 2020 heeft het UWV aangegeven dat eisers niet 45% of meer arbeidsongeschikt is. Vervolgens heeft de Svb het primair besluit genomen. Nadat eiseres bezwaar had gemaakt tegen het primair besluit heeft de Svb het UWV verzocht om met inachtneming van de bezwaargronden nogmaals naar het advies te kijken. Op 11 mei 2022 heeft het UWV een nieuw advies uitgebracht en aangegeven dat eiseres niet 45% of meer arbeidsongeschikt is. De Svb heeft daarom bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Hoorplicht in bezwaar
4. Over de beroepsgrond van eiseres dat zij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord en niet is gezien door een bezwaarverzekeringsarts, overweegt de rechtbank als volgt.
5. Uit de stukken blijkt het volgende. In de aanvullend bezwaar van 3 november 2020 is door eiseres aangegeven dat zij een hoorzitting wenst. Deze wens is herhaald in de brieven van 10 januari 2021 en 27 april 2021. De Svb heeft deze wens doorgegeven aan het UWV, zodat een hoorzitting gepland kan worden. Er is ook een aantal keren geprobeerd een hoorzitting te plannen, maar dat is om verschillende redenen niet doorgegaan. De hoorzitting op 24 juni 2021 kon niet doorgaan. [1] De hoorzitting op 1 juli 2021 kon niet doorgaan, omdat eiseres toen niet in Nederland was. [2] De hoorzitting op 4 november 2021 kon niet doorgaan wegens verhindering van de bezwaarverzekeringsarts. Een nieuwe afspraak is toen gepland op 16 december 2021 om 11.00 uur. [3] Op 16 december 2021 om 00:47 uur heeft gemachtigde aan het UWV een fax gestuurd waarin staat dat eiseres niet naar de hoorzitting kan worden gebracht, omdat haar zoon ziek is en zij niet alleen kan komen. Gemachtigde zegt dat heel jammer te vinden, maar dat er niets aan te doen is dat het lastig is af te spreken. Voor overleg kan contact opgenomen worden op zijn 06-nummer. De interne notitie van de Svb van die dag vermeld: “Klant heeft 10 minuten voor hz afgezegd. Zoon [naam] was ziek geloof ik.”
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 12 oktober 2020 bezwaar heeft gemaakt en op 3 november 2020 en 27 april 2021 aanvullende gronden van bezwaar heeft ingediend bij verweerder. Eiseres heeft de medische grondslag van het primaire besluit in de aanvullende gronden van 27 april 2021 gemotiveerd betwist door onder meer te verwijzen naar medische informatie uit het huisarts journaal. Ook heeft eiseres meerdere malen expliciet kenbaar gemaakt dat zij een hoorzitting wenst en dat zij haar best heeft gedaan om deze doorgang te laten vinden. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:3, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat eiseres zich kort voor de hoorzitting afmeldt en in die fax niet expliciet vermeldt dat zij een nieuwe afspraak wil maken is, gelet op de onder 5. vermelde gang van zaken en de meermaals uitdrukkelijk geuite wens om een hoorzitting, onvoldoende om te concluderen dat eiseres geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om te worden gehoord. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde heeft aangegeven voor overleg bereikbaar te zijn op zijn 06-nummer. Niet is gebleken dat er contact met hem is opgenomen.
Ook stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep in het rapport van 11 mei 2022 niet heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan de vaste rechtspraak van de CRvB [4] dat in een situatie waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt heeft te gelden dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts.
De rechtbank concludeert dat eiseres ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase en niet is gezien door een bezwaarverzekeringsarts. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is, gelet op het voorgaande gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:3 van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het beroep te nemen, omdat nader (medisch) onderzoek noodzakelijk is. Ook draagt de rechtbank niet aan de Svb op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de Svb een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierbij kan dan tevens het bezwaarschrift van eiseres van 3 oktober 2021 worden betrokken, dat als productie bij het aanvullend beroepschrift van 24 november 2022 is overgelegd. De rechtbank geeft de Svb hiervoor twaalf weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
9. Omdat het beroep gegrond is moet de Svb het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
10. De Svb moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 juni 2022;
- draagt de Svb op binnen twaalf weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Svb het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de Svb tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gedingstuk 40
2.Gedingstuk 41
3.Gedingstuk 43
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2338