ECLI:NL:RBMNE:2023:677

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/1151
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in Wmo-zaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum. Het primaire besluit, genomen op 21 juli 2021, wijzigde het aantal minuten huishoudelijke hulp dat eiseres ontving op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van 360 naar 240 minuten per week, met ingang van 24 januari 2022. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in het besluit van 11 januari 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 13 mei 2022 is behandeld. Tijdens de procedure heeft de rechtbank op 23 juni 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin het college werd opgedragen om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Na de tussenuitspraak heeft het college op 7 december 2022 een nieuw besluit genomen, waarin het aantal minuten huishoudelijke hulp werd verhoogd met 18 minuten per week. Eiseres heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding in overweging genomen en vastgesteld dat het college aan het beroep van eiseres tegemoet is gekomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.868,- en het college veroordeeld tot vergoeding van deze kosten, evenals het griffierecht van € 50,- dat eiseres heeft betaald.

De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2023. De griffier was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. Eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.J.A. Vis),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum, verweerder

(gemachtigde: E.T. Jozephia).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat het aantal minuten huishoudelijke hulp dat eiseres krijgt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), wordt gewijzigd van 360 minuten naar 240 minuten per week, vanaf 24 januari 2022.
In het besluit van 11 januari 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 23 juni 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 7 december 2022 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij het bestreden besluit 1 herzien en is het aantal minuten huishoudelijke hulp verhoogd met 18 minuten per week.
Naar aanleiding hiervan heeft eiseres het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank bij e-mail van 19 januari 2021 meegedeeld dat hij hierover geen opmerkingen heeft.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van eiseres.
3. Het verzoek wordt daarom als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Eiseres zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.868,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.