ECLI:NL:RBMNE:2023:6758

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
16.188949.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van twee dochters door verdachte wegens onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn twee dochters, heeft de rechtbank op 15 december 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangiften van de dochters, [aangeefster 1] en [aangeefster 2], niet voldoende konden worden onderbouwd met bewijs. De rechtbank heeft de verklaringen van de dochters en getuigen zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de feiten niet konden worden bewezen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de claims van mishandeling. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, [aangeefster 1], niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte integraal werd vrijgesproken. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de bescherming van de rechten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.188949.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode gelegen tussen 3 april 2016 en 16 december 2020 te Emmeloord (telkens) opzettelijk de gezondheid van zijn kind, [aangeefster 1] (geboren op [2004] ) heeft benadeeld en/of haar heeft mishandeld;
Feit 2
Primair
in de periode gelegen tussen 13 juni 2003 en 16 december 2020 te Emmeloord (telkens) opzettelijk de gezondheid van zijn kind, [aangeefster 2] (geboren op [1999] ) heeft benadeeld en/of haar heeft mishandeld;
Subsidiair
in de periode gelegen tussen 14 december 2020 en 16 december 2020 te Emmeloord opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding, zich tegen [aangeefster 2] heeft geuit om haar vrijheid een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist dat zij een verklaring zou gaan afleggen.

3.VOORVRAGEN

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Het standpunt van de verdediging
Op grond van artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) verjaart het recht op strafvordering voor mishandeling ex artikel 300 juncto 304 Sr na twaalf jaren. De hoofdregel is dat de verjaringstermijn aanvangt op de dag waarop het feit is gepleegd. Er is een uitzondering op deze hoofdregel, wanneer het gaat om de mishandeling van een minderjarige. De verjaringstermijn vangt dan aan op de dag na die waarop het slachtoffer achttien jaar is geworden. Deze uitzondering is in werking getreden op 1 januari 2020, waarbij niet in overgangsrecht is voorzien. De raadsman stelt zich op grond van het voorgaande ten aanzien van feit 2 primair op het standpunt dat de feiten die vóór 1 januari 2008 aan verdachte ten laste zijn gelegd per 1 januari 2020 zijn verjaard. Voor zover de vervolging ziet op feiten van vóór 1 januari 2008 dient het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 primair geconcludeerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging voor de feiten die zich vóór 1 januari 2008 hebben voorgedaan, nu deze zijn verjaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat onder feit 2 primair aan verdachte ten laste is gelegd dat hij in de periode gelegen tussen 13 juni 2003 en 16 december 2020 opzettelijk de gezondheid van zijn kind [aangeefster 2] (geboren op [1999] heeft benadeeld en/of mishandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd en die vóór 1 januari 2008 zouden zijn gepleegd, per 1 januari 2020 zijn verjaard. Dat brengt mee dat het recht op strafvervolging voor de feiten die zien op de periode van 13 juni 2003 tot 1 januari 2008 is verjaard. Het Openbaar Ministerie zal daarom ter zake van die periode niet- ontvankelijk in de strafvervolging worden verklaard.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder feit 1, feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde op verschillende gronden, waarop hieronder door de rechtbank zal worden ingegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht volgt dat er jarenlang moeilijkheden zijn geweest binnen het gezin van verdachte. Uiteindelijk hebben twee dochters van verdachte, [aangeefster 1] (hierna: [aangeefster 1] ) en [aangeefster 2] (hierna: [aangeefster 2] ) aangifte tegen hun vader gedaan.
Verdachte ontkent de tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de verwijten die verdachte worden gemaakt. De rechtbank zal hierbij ingaan op de aan verdachte tenlastegelegde feiten met de daarbij behorende gedachtestreepjes.
Feit 1
Het duwen van een sigaret in de mond van [aangeefster 1] (1e gedachtestreepje) en het slaan tegen het oog (5e gedachtestreepje)
[aangeefster 1] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte op donderdag 3 december 2020 een sigaret in haar mond heeft geduwd en haar vervolgens op haar linkeroog en tegen haar mond heeft geslagen. Vervolgens heeft verdachte nog 1,5 uur tegen haar geschreeuwd, aldus [aangeefster 1] .
Dat er op die dag onenigheid is geweest in het gezin van verdachte, staat wel vast. De moeder van [aangeefster 1] , die als getuige is gehoord, heeft hierover verklaard dat er een discussie is geweest over een sigaret van [aangeefster 1] , maar dat hierbij geen fysiek geweld tegen [aangeefster 1] is gebruikt. De broer van [aangeefster 1] was op het moment van deze discussie ook thuis, maar hij heeft verklaard dat hij niets heeft gezien dat duidt op een mishandeling. Beide getuigen verklaren eveneens niets over het schreeuwen van verdachte tegen [aangeefster 1] . Ook hebben zij verklaard dat zij niet hebben gezien dat [aangeefster 1] in de dagen volgend op 3 december 2020, toen [aangeefster 1] nog thuis was, een blauw oog had.
Op basis van het dossier kan worden afgeleid dat op maandag 7 december 2020 door getuigen een blauw oog bij [aangeefster 1] is gezien. Haar decaan van school, mevrouw [getuige 1] , heeft op maandag 7 december 2020 om 16 uur een gesprek met [aangeefster 1] en ziet dat [aangeefster 1] overstuur is en een blauw oog heeft. De vriend van [aangeefster 1] , [getuige 2] , verklaart ook die dag een blauw oog te hebben gezien, mogelijk was dat al op een tijdstip voor het gesprek dat [aangeefster 1] met [getuige 1] had, maar dat kan niet uit de verklaring van [getuige 2] worden afgeleid.
Het is dan ook de vraag of kan worden vastgesteld dat dit letsel enkele dagen daarvoor is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. [aangeefster 1] heeft bij haar aangifte op 14 december 2020 foto’s overhandigd waarop te zien is dat zij een blauw oog heeft. De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden geverifieerd wanneer deze foto’s zijn genomen, ook al is met een pen op de foto’s 4/12, 5/12 en 6/12 gezet. De rechtbank is eveneens van oordeel dat deze foto’s geen uitsluitsel kunnen geven over de dag waarop dit letsel is ontstaan.
Het rapport van de forensisch arts biedt ook geen uitsluitsel. [aangeefster 1] is op 11 december 2020 [aangeefster 1] door een forensisch arts van de GGD onderzocht, acht dagen na de gestelde mishandeling. De forensisch arts heeft een huidverkleuring bij het linkeroog en wondjes in de mond waargenomen. De forensisch arts beoordeelt dat de tijdsinterval tussen het tijdstip van de gestelde mishandeling en het onderzoek
kan passenbij de ouderdom van het letsel.
Deze conclusie laat echter te veel ruimte dat het letsel ook op andere tijdstippen en op andere wijze kan zijn toegebracht, zeker tegen de achtergrond van de getuigenverklaringen.
De rechtbank kan op grond van het vorengaande dan ook niet vaststellen wanneer [aangeefster 1] het blauwe oog heeft opgelopen en meer in het bijzonder wie verantwoordelijk is voor het ontstaan van dat blauwe oog. Nu er ook overigens onvoldoende steunbewijs aanwezig is, zal de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Het kleineren, intimideren en denigreren van [aangeefster 1]
heeft verklaard dat gedurende anderhalf jaar voorafgaand aan de aangifte wekelijks tegen haar is geschreeuwd, op intimiderende en dreigende wijze. Nog daargelaten de vraag of hetgeen op dit punt is tenlastegelegd wel kan worden aangemerkt als mishandeling, in de zin van opzettelijke benadeling van de gezondheid (artikel 300 lid 4 Sr), kan ook dit onderdeel niet worden bewezen vanwege het ontbreken van voldoende bewijs.
De verklaring van [aangeefster 2] kan niet als steunbewijs dienen. [aangeefster 2] heeft in haar aangifte verklaard dat zij voor haar twaalfde levensjaar wel eens heeft gezien dat verdachte echt heel kwaad werd op [aangeefster 1] . [aangeefster 2] is geboren in het jaar 1999. Daaruit volgt dat zij dus verklaart over een situatie die zich vóór 2011 zou hebben voorgedaan en dat valt buiten de tenlastegelegde periode. Het dossier bevat verder geen steunbewijs voor het kleinerend, denigrerend, dreigend, schreeuwend toespreken, schelden of intimideren binnen deze periode.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande verdachte dan ook vrijspreken van dit gedachtestreepje.
Het sturen van intimiderende en dwingende berichten
Uit het dossier volgt dat de tenlastegelegde teksten deel uitmaken van Whatsapp berichten die de moeder van [aangeefster 1] haar heeft gestuurd op respectievelijk 14 en 15 december 2020. Verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de precieze inhoud van het bericht dat door zijn vrouw aan [aangeefster 1] werd verstuurd. Dat blijkt ook niet uit het dossier. De inhoud van dit bericht kan derhalve niet aan verdachte worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit gedachtestreepje vrijspreken. Aan de vraag of dergelijke berichten als (geestelijke) mishandeling kunnen worden aangemerkt, wordt niet toegekomen.
Het schudden van [aangeefster 1]
heeft verklaard dat verdachte haar bij haar armen heeft beetgepakt en haar door elkaar heeft geschud. Dit zou zich tot ongeveer anderhalf jaar voorafgaand aan de aangifte hebben voorgedaan. Het dossier bevat geen andere bewijsmiddelen die de aangifte van [aangeefster 1] op dit punt ondersteunen. [aangeefster 2] heeft zowel tegen de politie als tegen de medewerker Ambulante Crisishulp verklaard dat haar vader haar bij de schouders pakte en door elkaar schudde. [aangeefster 2] heeft het hierbij over zichzelf en niet over [aangeefster 1] . Reeds daarom kunnen deze verklaringen niet als steunbewijs dienen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit gedachtestreepje.
Het vastpakken, knijpen, duwen en slaan van [aangeefster 1]
De rechtbank stelt vast dat zowel in de aangifte als in het later aanvullende verhoor van [aangeefster 1] niets wordt gezegd over het knijpen of duwen door verdachte. Wel is door [aangeefster 1] verklaard dat verdachte haar een paar klappen op haar bovenbeen zou hebben gegeven. Echter wordt door [aangeefster 1] verder niet aangegeven wanneer en waar dit incident zich zou hebben voorgedaan. De aangifte wordt op dit punt bovendien niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Over de specifieke gebeurtenis met betrekking tot het slaan tegen het oog van [aangeefster 1] op 3 december 2020 is hiervoor al overwogen dat dit niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van alle handelingen die zij ondergebracht bij dit gedachtestreepje.
Het aanwezig zijn bij het kleineren en mishandelen van [aangeefster 2]
[aangeefster 1] heeft bij de politie verklaard dat zij zelf nooit aanwezig is geweest bij de mishandelingen van [aangeefster 2] . Wel heeft [aangeefster 1] haar vader horen schreeuwen. De rechtbank kan op grond van de stukken in het dossier, zoals hierna bij de beoordeling van feit 2 zal blijken, ook niet vaststellen dat [aangeefster 2] door verdachte is gekleineerd dan wel is mishandeld. De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit gedachtestreepje vrijspreken. Waar hiervoor al de vraag is opgeworpen of het kleineren van [aangeefster 1] zélf wel als (geestelijke) mishandeling kan worden aangemerkt, springt die vraag hier – waar het gaat om het aanwezig zijn bij het kleineren van een ánder – nog veel meer in het oog. Maar aan beantwoording van die vraag komt de rechtbank ook hier niet toe.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 2 primair
Het kleineren, intimideren en denigreren van [aangeefster 2]
heeft verklaard dat verdachte haar vanaf haar vierde levensjaar fysiek heeft mishandeld. De rechtbank stelt vast dat [aangeefster 2] in haar aangifte bij de politie geen verdere duiding geeft over deze fysieke mishandelingen, maar aangeeft dat verdachte haar voornamelijk heeft geïntimideerd, gekleineerd en tegen haar heeft geschreeuwd. [aangeefster 1] heeft verklaard dat zij er wel wat van heeft meegekregen, in die zin dat zij haar vader hoorde schreeuwen en haar zus hoorde huilen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende specifiek om te kunnen dienen als steunbewijs. Nu er ook overigens geen ander bewijs is dat de aangifte van [aangeefster 2] op dit punt ondersteunt, zal de rechtbank verdachte van dit gedachtestreepje vrijspreken.
De intimiderende en dwingende berichten
Het bericht waar in de tenlastelegging naar wordt verwezen maakt deel uit van een Whatsapp-conversatie. Hierin staat onder meer dat verdachte blij is met de toezegging dat [aangeefster 2] wil meewerken aan een zorgtraject, dat het vechten stopt en er geen juridische procedures over en weer meer zijn. Verdachte wenst de band met [aangeefster 2] te herstellen en hij wil op een leuke manier omgaan met [aangeefster 2] en haar partner. Verder volgt uit de Whatsapp-berichten dat [aangeefster 2] alle tijd krijgt om de door verdachte verstuurde informatie door te lezen en voor te leggen aan haar begeleidster [begeleidster] . Ook mag [begeleidster] mee naar toekomstige afspraken. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de tenlastegelegde passages uit de door verdachte verstuurde Whatsapp- berichten niet als dreigend of intimiderend kunnen worden beschouwd en daarom niet als mishandeling kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit gedachtestreepje.
Het schudden en het van de trap duwen van [aangeefster 2]
De rechtbank stelt vast dat [aangeefster 2] heeft verklaard dat zij door verdachte door elkaar is geschud en dat verdachte haar
naar de trapheeft geduwd. Eenmaal beneden heeft hij haar naar de grond geduwd en is hij tegen haar gaan schreeuwen, aldus [aangeefster 2] . In de tenlastelegging staat echter opgenomen dat verdachte haar
van de trapzou hebben geduwd. Iemand van de trap duwen is in het algemeen spraakgebruik iets anders dan iemand naar de trap duwen. Reeds hierom dient verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Het dossier bevat verder ook geen andere bewijsmiddelen die de aangifte van [aangeefster 2] op het punt van het door elkaar schudden ondersteunen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van alle onderdelen die vallen onder dit gedachtestreepje.
Het knijpen, duwen en slaan van [aangeefster 2]
Ten aanzien van het slaan lijkt [aangeefster 2] tegenstrijdig te verklaren. In haar getuigenverklaring van 21 januari 2021 zegt zij dat zij klappen voor haar zusjes heeft opgevangen. In haar aangifte verklaart zij dat haar vader haar nooit fikse klappen heeft gegeven en dat hij nooit letterlijk naar haar heeft uitgehaald. Zij was daarom verbaasd dat hij [aangeefster 1] wel klappen had gegeven. Deze tegenstrijdigheid maakt reeds dat het slaan niet bewezen kan worden. [aangeefster 2] heeft verder verklaard dat haar vader haar heeft geduwd (naar de trap en naar de grond) en dat hij haar “een soort van knijpend” vast hield bij het door elkaar schudden. Voor deze onderdelen ontbreekt steunbewijs. Al met al is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte [aangeefster 2] heeft geknepen, geduwd of geslagen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit gedachtestreepje vrijspreken.
Het aanwezig zijn bij het kleineren en mishandelen van [aangeefster 1]
Hierover heeft [aangeefster 2] nauwelijks iets verklaard. [aangeefster 2] heeft alleen verklaard dat zij, vroeger toen zij klein was, wel eens getuige is geweest van mishandelingen van [aangeefster 1] . En dat zij in ieder geval voor haar 12e levensjaar heeft gezien dat verdachte echt heel kwaad op [aangeefster 1] werd. [aangeefster 1] is vijf jaar jonger dan [aangeefster 2] . [aangeefster 1] zelf heeft verklaard dat zij pas vanaf haar pubertijd werd mishandeld. Deze verklaringen sluiten dus onvoldoende op elkaar aan om bewijs te kunnen dienen. Daar komt bij dat verdachte wordt vrijgesproken van de mishandeling van [aangeefster 1] . Ook overigens is er geen bewijs van het aanwezig zijn bij het vermeende kleineren en mishandelen van [aangeefster 1] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2 primair.
Feit 2 subsidiair
Verdachte wordt hier het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van [aangeefster 2] om naar waarheid/naar geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen verweten, en dat is strafbaar. De Whatsapp berichten die verdachte tussen 14 december 2020 en 16 december 2020 naar [aangeefster 2] heeft gestuurd, kunnen echter niet als een dergelijke beïnvloeding worden gezien. Ten eerste omdat in het betreffende Whatsapp-bericht, anders dan is tenlastegelegd, niet wordt gesproken over het starten van een juridische procedures dan wel het alleen moeten verklaren binnen een zorgtraject. Ten tweede was er voor verdachte op dat moment nog helemaal geen aanleiding om te veronderstellen dat [aangeefster 2] vanwege de aangifte van [aangeefster 1] ook een verklaring bij de rechter of de politie zou afleggen, temeer nu [aangeefster 2] al jaren uit huis was en zij al die tijd geen contact had met [aangeefster 1] .
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte dan ook hier van vrijspreken.
Conclusie
De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank verdachte van beide feiten zal vrijspreken. Uit wat hiervoor is overwogen is dat niet omdat de rechtbank de beide aangeefsters ongeloofwaardig acht of omdat de rechtbank de verklaringen van verdachte gelooft. De rechtbank stelt slechts vast dat – om de redenen die hiervoor uiteen zijn gezet – er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor hetgeen verdachte ten laste is gelegd.

5.BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 750,00 tot € 1.000,00. Dit bedrag bestaat uit € 750,00 tot € 1.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 750,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, vanwege de bepleite vrijspraak, verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering nu verdachte integraal zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten die door verdachte zijn gemaakt, die tot op heden worden begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 en onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Hardeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2023.
Mr. Loots is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 3 april 2016
en 16 december 2020 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, in elk geval in
Nederland, (telkens) opzettelijk de gezondheid van zijn kind, [aangeefster 1]
( [2004] ) heeft benadeeld en/of zijn kind, [aangeefster 1] heeft mishandeld
door voornoemde [aangeefster 1]
- één of meerdere malen een sigaret, in elk geval een voorwerp, (met kracht)
in/op/tegen de mond en/of het gezicht, in elk geval het lichaam, te duwen en/of te
stoppen en/of
- één of meerdere malen kleinerend en/of denigrerend en/of dreigend en/of

schreeuwend toe te spreken en/of uit te schelden en/of te intimideren en/of

- één of meerdere malen (via whatsapp en/of email) intimiderende en/of dreigende
en/of dwingende berichten toe te (laten) sturen inhoudende (onder andere) “je
hebt aangifte gedaan, deze mag ingetrokken worden en dat zal je niet kwalijk
genomen worden. Echter als je een juridische strijd wilt en je volhardt in je aangifte,
dan heeft dat ernstige gevolgen. dan zijn wij op geen enkele wijze flexibel meer. dit
is al voorbereid. Je gaat per onmiddellijk van het [school] af. Je wordt
elders in het land in een gezin geplaatst. Je zult familieleden en vrienden kwijtraken.
Je krijgt een omgangsverbod met bepaalde mensen. Er volgen enkele aangiftes van
onze kant ( o.a. onttrekken aan ouderlijk gezag). Dit wordt aan alle kanten naar en
vervelend. Dit heeft niet onze voorkeur, maar we voelen nu een mes op de keel en
we laten ons niet langer chanteren” en/of “maak probleem niet groter. we gaan
werken aan oplossingen. dat kan niet met mes op keel. aangifte wordt eerst
ingetrokken” althans woorden van gelijke dreigende en/of dwingende aard en/of
strekking en/of
- één of meerdere malen (met kracht) door elkaar te schudden en/of
- één of meerdere malen (vast) te pakken en/of te knijpen en/of te duwen en/of te
slaan in/op/tegen de armen en/of schouders en/of het gezicht en/of het hoofd,
althans het lichaam en/of
- aanwezig te laten zijn/in haar bijzijn [aangeefster 2] opzettelijk te kleineren

en/of uit te schelden en/of te vernederen en/of te mishandelen en/of te bedreigen;

2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 13 juni
2003 en 16 december 2020 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, in elk geval
in Nederland, (telkens) opzettelijk de gezondheid van zijn kind, [aangeefster 2]
( [1999] ) heeft benadeeld en/of zijn kind, [aangeefster 2] heeft mishandeld
door voornoemde [aangeefster 2]
- één of meerdere malen kleinerend en/of denigrerend en/of dreigend en/of

schreeuwend toe te spreken en/of uit te schelden en/of te intimideren en/of

- één of meerdere malen (via whatsapp en/of email) intimiderende en/of dreigende
en/of dwingende berichten toe te sturen inhoudende (onder andere) “Je hebt
afgelopen vrijdag gezegd dat je mee wilt werken aan een zorgtraject.
Daar zijn we oprecht blij mee, dit biedt een geweldige opening. Wij zijn zelf ook
voor een zorgtraject en willen ons daarvoor inzetten. Je kunt dan je verhaal kwijt in
het zorgtraject, alles mag besproken, maar het is niet
vrijblijvend en we maken het ook af. Dit betekent dat het vechten
stopt, geen juridische procedures over en weer, geen zwartmakerij in de
familie meer. We gaan herstellen wat nodig is en gaan voor een structurele
oplossing. Je kunt dan voor iedereen de lieve meid zijn die je altijd geweest bent, je
kunt de zus zijn waar [aangeefster 1] en [A] trots op zijn" althans woorden van gelijke
dreigende en/of dwingende aard en/of strekking en/of
- één of meerdere malen (met kracht) door elkaar te schudden en/of van de trap te

duwen en/of

- één of meerdere malen (vast) te pakken en/of te knijpen en/of te duwen en/of te
slaan in/op/tegen de armen en/of schouders en/of het gezicht en/of het hoofd,
althans het lichaam en/of
- aanwezig te laten zijn/in haar bijzijn [aangeefster 1] opzettelijk te kleineren

en/of uit te schelden en/of te vernederen en/of te mishandelen en/of te bedreigen;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 14 december 2020 en 16 december
2020 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, in elk geval in Nederland,
opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [aangeefster 2]
heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten
ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te
beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had/hadden te vermoeden
dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte opzettelijk die
[aangeefster 2] via whatsapp gezegd/gevraagd en/of opgedragen geen juridisch
procedures te starten en enkel een verklaring af te leggen binnen een zorgtraject
althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of.