ECLI:NL:RBMNE:2023:6728

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
UTR 22/5495, 22/5529 en 22/5706
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor woningbouw aan de Dammerweg in Nederhorst den Berg

In deze zaak hebben omwonenden beroep ingesteld tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van woningbouw aan de Dammerweg in Nederhorst den Berg. De vergunninghouder, een B.V., heeft plannen om op de percelen aan de Dammerweg 14 woningen te realiseren, waar momenteel een oude wasserij en een bijbehorende bedrijfswoning staan. De rechtbank heeft op 13 december 2023 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. De rechtbank oordeelt dat de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat het college van burgemeester en wethouders een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omwonenden, die zich tegen de vergunning verzetten, vrezen voor de gevolgen van de woningbouw voor hun woon- en leefomgeving. Zij hebben hun bezwaren geuit, onder andere met betrekking tot de vervuiling van de bodem en de gevolgen van de sanering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zorgen van de eisers niet voldoende zijn om de omgevingsvergunning te vernietigen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de procedure rondom de vergunningverlening zorgvuldig is doorlopen, ondanks dat er een fout is gemaakt in de datum van de verklaring van geen bedenkingen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de omgevingsvergunning in twee fasen is verleend, waarbij de bouw van de woningen pas kan plaatsvinden nadat de bodemverontreiniging is gesaneerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de omwonenden voldoende zijn meegewogen in de besluitvorming van het college. De beroepen van de eisers zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/5495, 22/5529 en 22/5706
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2023 in de zaak tussen

1. [eiser sub 1] ,

2.[eiser sub 2] ,

3.[eiser sub 3]

allen uit [woonplaats] , samen eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, (het college)
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof).
Als derde-partij hebben
[vergunninghouder] B.V.(gemachtigde: P. Kerklaan), vergunninghouder, en de
gemeenteraad van de gemeente Wijdemerenaan deze zaak deelgenomen.
Inleiding
1. [vergunninghouder] B.V. (hierna: [vergunninghouder] ) is eigenaar van de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats] . Op deze percelen bevinden zich een oude wasserij en een bijbehorende bedrijfswoning. [vergunninghouder] wil op de percelen 14 woningen realiseren en heeft daarvoor bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd.
2. Het college heeft op 3 november 2021 het ontwerpbesluit bekend gemaakt. Eisers hebben tegen het ontwerpbesluit zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in het ontwerpbesluit. Met het besluit van 3 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van de percelen in strijd met het bestemmingsplan.
3. Eisers zijn allen omwonenden en zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij vrezen voor de nadelige gevolgen van dit plan voor hun woon- en leefomgeving. Eisers hebben daarom bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning.
4. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op de zitting 20 september 2023 gevoegd behandeld. Dit betekent dat de rechtbank één uitspraak zal doen op de beroepen.
5. Bij de behandeling ter zitting waren eisers aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [vergunninghouder] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] . De gemeenteraad heeft zich op de zitting niet laten vertegenwoordigen.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat op de behandeling van deze zaken de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is. [1] Het bouwplan ziet namelijk op de bouw van meer dan 11 woningen en de omgevingsvergunning daarvoor is door het college verleend door gebruik te maken van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid. Dit betekent dat de rechtbank de beroepen van eisers in overeenstemming met afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht versneld behandelt.
De besluitvorming in twee fasen
7. Op verzoek van [vergunninghouder] wordt de omgevingsvergunning in deze zaak in twee fasen verleend. [2] Met het besluit van 3 oktober 2022 heeft het college aan [vergunninghouder] alleen een omgevingsvergunning verleend voor afwijken van het bestemmingsplan. Dit betekent dat [vergunninghouder] voor het bouwen van de woningen een aparte omgevingsvergunning bij het college moet aanvragen. Een aantal aspecten van het (bouw)plan kunnen daarom niet in deze procedure aan de orde komen, maar kunnen pas worden beoordeeld in een eventuele procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen als eisers daar ook rechtsmiddelen tegen instellen.
8. Een deel van bezwaren van eisers tegen de omgevingsvergunning komen voort uit de vervuiling van de bodem. Hiervoor is een saneringsplan opgesteld, maar eisers zijn daardoor niet gerustgesteld. Zij vrezen dat er door het saneren van de grond giftige dampen vrijkomen die schadelijk zijn voor hun gezondheid en dat de vervuilde grond door het saneren wordt verplaatst naar omliggende percelen.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de grond op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] vervuild is, onder andere als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van de wasserij. Dit blijkt uit bodemonderzoek uit 2015 en 2020. Tijdens de zitting is gebleken dat het plan voor het saneren van de bodem inmiddels onherroepelijk is vastgesteld. In de verleende omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan heeft het college de voorwaarde opgenomen dat pas op de percelen kan worden gebouwd nadat de aanwezige bodemverontreiniging is gesaneerd. Eisers hebben in deze procedure ook gronden aangevoerd tegen het uitgevoerde bodemonderzoek en de voorgenomen sanering. De vraag of de grond voldoende wordt gesaneerd om een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van de woningen, kan echter pas worden beoordeeld in een eventuele procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet op voorhand duidelijk dat sanering van de vervuilde grond niet mogelijk is tot een niveau waarop de percelen geschikt zijn voor woningbouw. De vervuiling van de bodem hoefde daarom voor het college geen aanleiding te zijn om de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan te weigeren.
De procedure
10. Eisers voeren aan dat het college in de omgevingsvergunning de datum van de verklaring van geen bedenkingen verkeerd heeft vermeld. Volgens eisers moet dit leiden tot vernietiging van de omgevingsvergunning omdat daarmee niet aan het vereiste van een zorgvuldige procedure wordt voldaan.
11. De rechtbank stelt vast dat het college in de omgevingsvergunning heeft opgenomen dat de gemeenteraad op 22 november 2022 een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. Eisers hebben terecht opgemerkt dat deze datum niet klopt. De verklaring van geen bedenkingen is door de gemeenteraad afgegeven op 22 september 2022. Gelet op de datum van de verleende omgevingsvergunning, 3 oktober 2022, is het ook niet mogelijk dat de verklaring van geen bedenkingen in november 2022 – en dus na het verlenen van de omgevingsvergunning – zou zijn verleend. Gelet op het voorgaande is sprake van een kennelijke verschrijving in de omgevingsvergunning. De rechtbank ziet daarin echter geen aanleiding om de omgevingsvergunning te vernietigen.
12. Eisers voeren over de gevolgde procedure verder nog aan dat het noodzakelijke participatieproces niet zorgvuldig is doorlopen en niet is afgerond. Volgens eisers ligt daaraan ten grondslag dat vergunninghouder het besluitvormingsproces wilde afronden voor inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Noord Holland 2020 op 1 november 2020. Op grond van de nieuwe Omgevingsverordening zou woningbouw op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] niet meer mogelijk zijn, aldus eisers.
13. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor het college en vergunninghouder geen wettelijke verplichting bestaat om omwonenden te consulteren over een (bouw)plan. Desondanks blijkt uit de stukken die het college heeft overgelegd dat vergunninghouder meermaals in overleg is geweest met omwonenden over zijn plan. Het plan is door vergunninghouder eerst eind 2019, begin 2020 met omwonenden besproken. Zij zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om hun opmerkingen bij het plan in te dienen. Naar aanleiding van de reacties van omwonenden is het plan op verschillende onderdelen aangepast. Het aangepaste plan is met omwonenden gedeeld. Vervolgens heeft nogmaals een overleg en de mogelijkheid tot het indienen van een schriftelijke reactie plaatsgevonden. Uit het hiervoor beschreven proces volgt naar het oordeel van de rechtbank dat vergunninghouder omwonenden heeft geïnformeerd over zijn plan en dat hij hun bezwaren bij zijn uiteindelijke plan heeft betrokken. Dat de besluitvorming voor de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening is afgerond, leidt niet tot een ander oordeel. Ten tijde van de besluitvorming door het college was de Omgevingsverordening nog niet in werking getreden. Het college hoefde daar bij zijn beoordeling daarom geen rekening mee te houden. De beroepsgrond slaagt niet.
De bestemming
14. De percelen hebben op grond van het bestemmingsplan ‘Spiegel en Blijkpolder’ de enkelbestemming ‘bedrijf – wasserij’ en de dubbelbestemming ‘waarde – archeologie 3’. Het bestemmingsplan ‘Spiegel en Blijkpolder’ komt uit 1985. In september 2012 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ‘Buitengebied Nederhorst den Berg’ vastgesteld, dat ook zag op de [adres 2] . Omwonenden hebben tegen de wijziging van het bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). In de uitspraak van 18 september 2013 [3] heeft de ABRvS het plandeel met de bestemming ‘bedrijf’ ter plaatse van de [adres 2] vernietigd omdat de toegestane bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn uitgebreid in het nieuwe bestemmingsplan, terwijl dat niet de bedoeling was van de gemeenteraad.
15. Eisers voeren aan dat het college geen omgevingsvergunning kan verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan, omdat op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] nu geen geldend bestemmingsplan van toepassing is. Eisers wijzen daarbij op de uitspraak van de ABRvS van 18 september 2013 waarbij de bestemmingswijziging voor de [adres 2] door de ABRvS is vernietigd. Om het plan van [vergunninghouder] te kunnen realiseren moet de gemeenteraad eerst een bestemming vastleggen voor de [adres 1] en [adres 2] .
16. De rechtbank begrijpt uit deze beroepsgrond van eisers dat zij ervan uitgaan dat de vernietiging van het plandeel voor de [adres 2] door de ABRvS ertoe leidt dat de [adres 2] geen geldende bestemming meer heeft. De rechtbank volgt eisers daarin niet. De vernietiging van het plandeel voor de [adres 2] in 2013 leidt er enkel toe dat de bestemming uit het vorige plan herleeft. In deze zaak heeft dit tot gevolg dat de bestemming voor de [adres 2] moet worden vastgesteld aan de hand van het oudere bestemmingsplan ‘Spiegel en Blijkpolder’. Het college heeft dan ook terecht voor het plangebied de bestemmingen uit het bestemmingsplan ‘Spiegel en Blijkpolder’ als uitgangspunt genomen bij het beoordelen van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Gelet op de in overweging 13. beschreven bestemmingen volgens het bestemmingsplan ‘Spiegel en Blijkpolder’ heeft het college terecht vastgesteld dat voor de bouw van woningen op dit perceel een omgevingsvergunning nodig is voor afwijken van het bestemmingsplan.
Het toetsingskader
17. Voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan heeft het college gebruik gemaakt van een grote buitenplanse afwijking. [4] Dit is een bevoegdheid van het college. Het college moet daarbij toetsen of het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Bij die beoordeling maakt het college een afweging van de bij de aanvraag betrokken belangen. De rechtbank toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit is gekomen en of daarbij alle betrokken belangen zijn meegewogen. Dit betekent dat de rechtbank de belangenafweging van het college terughoudend moet toetsen.
Natura 2000-gebied
18. Eisers hebben tegen de inhoud van de verleende omgevingsvergunning het volgende aangevoerd. Volgens eisers worden de parkeerplaatsen bij de woningen voorzien in een gedeelte van het plangebied dat nu natuurgebied is en dat bovendien grenst aan Natura 2000-gebied. Eisers vinden het zeer zorgwekkend dat natuurgebied wordt omgezet in parkeergelegenheid. Bovendien verstoren de geparkeerde auto’s het uitzicht van eisers op de natuur en hun natuurbeleving. Eisers maken daarom bezwaar tegen het realiseren van parkeerplaatsen op dit gedeelte van de percelen.
19. De rechtbank overweegt dat uit de ruimtelijke onderbouwing en de plantoelichting volgt dat de parkeerplaatsen bij de woningen zijn voorzien op gronden met de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden – wasserijen’ en ‘woondoeleinden – eensgezinswoningen’. Deze delen van de percelen zijn op dit moment niet bebouwd, maar begroeid. Dit betekent echter niet dat bebouwing of asfaltering gelet op de geldende bestemming niet mogelijk zou zijn. De rechtbank stelt verder vast dat de parkeerplaatsen niet worden gerealiseerd in Natura 2000-gebied. Dit wordt bevestigd door de ruimtelijke onderbouwing die aan de besluitvorming ten grondslag ligt. De ontwikkeling leidt daarom niet tot een directe aantasting van Natura 2000-gebied.
20. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt verder dat ook geen sprake is van indirecte invloed op Natura 2000-gebied. Dit is onderbouwd met een AERIUS-berekening waaruit volgt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op een van de habitattypen van de omliggende Natura 2000-gebieden. Nadat dit op zitting is besproken hebben eisers hun beroepsgrond dat een stikstoftoets ontbreekt, ingetrokken.
Belangenafweging
21. Eisers vinden dat het plan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat hun woon- en leefomgeving door het plan wordt aangetast. Eisers hebben in dat kader aangevoerd dat de ontsluitingsweg vlak langs hun woningen en tuinen loopt. Zij vrezen daarom voor overlast als gevolg van aankomende en vertrekkende bewoners, gasten en boodschappen- en pakketbezorgers. Daarnaast worden de woningen volgens eisers te groot. Daardoor is er maar beperkt ruimte rondom de woningen en past het bouwplan niet goed in de groene omgeving. Tot slot hebben eisers ook moeite met de parkeerplaatsen en bergruimte die op het perceel worden gerealiseerd. Hierdoor wordt het zicht van eisers op de natuur onderbroken. Eisers ervaren het bouwplan als een ernstige aantasting van natuur, leefbaarheid en natuurlijke omgeving.
22. De rechtbank overweegt dat in de ruimtelijke onderbouwing, de nota van zienswijze en ook in het verweerschrift uitgebreid is ingegaan op de invloed van het bouwplan op de woon- en leefomgeving van eisers. Daaruit volgt onder andere dat het bouwplan is aangepast, van gestapelde bouw met drie woonlagen naar vijf woningen met één bouwlaag, ten behoeve van de privacy van omwonenden. Bovendien is er rekening mee gehouden dat het bouwplan wordt gerealiseerd in een groene omgeving en in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. De toekomstige woningen zijn omgeven door veel groen en ook bij het uiterlijk van de woningen is rekening gehouden met de omgeving. Zo zijn de woningen door hun architectuur ingetogen en verbindend met het landschap. Ook de parkeerplaats wordt groen ingericht zodat auto’s uit het zicht geplaatst worden en het vrije zicht, ook voor omwonenden, behouden blijft. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze toelichting dat het college de belangen van omwonenden voldoende en zorgvuldig heeft betrokken bij zijn beoordeling van de omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.
Het gebruik van de weg
23. Eiser [eiser sub 3] heeft eerst op de zitting aangevoerd dat het bouwplan tot gevolg heeft dat de parkeerplaatsen, behorend bij zijn perceel niet meer bruikbaar zijn. Het gaat om parkeerplaatsen waarbij haaks op het perceel van eiser [eiser sub 3] geparkeerd kan worden. Door het wegvallen van de naastgelegen weg is het insteken in deze parkeerplaatsen niet meer mogelijk.
24. Het college heeft hier tegenover gesteld dat dit eerst op de zitting ingenomen standpunt onvoldoende is onderbouwd. Het college betwist bovendien dat sprake zou zijn van een door verjaring ontstaan recht op gebruik van de naastgelegen weg zodat niet is gebleken van evident privaatrechtelijke belemmeringen voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
25. Naar het oordeel van de rechtbank is deze ter zitting ingediende grond door eiser [eiser sub 3] te laat ingediend. De rechtbank overweegt ten overvloede dat ook niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering die aan de vergunningverlening in de weg zou moeten staan.
Conclusie
26. Uit deze uitspraak volgt dat de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Het college heeft een zorgvuldige belangenafweging gemaakt, waarbij hij in voldoende mate rekening heeft gehouden met de belangen van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid de omgevingsvergunning verleend voor afwijken van het bestemmingsplan.
27. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 2.1, eerste lid, onder c, en artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Dit is mogelijk op grond van artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.ECLI:NL:RVS:2013:1206, vanaf ro. 3.5.
4.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°van de Wabo.