ECLI:NL:RBMNE:2023:670

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
16.242015.21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met mes in Utrecht

Op 20 februari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 september 2021 in Utrecht heeft geprobeerd een ander van het leven te beroven door hem met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De officier van justitie, mr. H.J. Lambers, heeft de verdachte vervolgd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.N. Hoek en mr. T. Kiliç, heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en heeft een beroep gedaan op noodweer, noodweerexces, putatief noodweer, psychische overmacht en afwezigheid van alle schuld. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie bevestigd, ondanks de vertraging in het onderzoek naar camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de steekpartij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.242015.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.N. Hoek, advocaat te Rotterdam, alsmede de advocaat mr. T. Kiliç, advocaat te Utrecht, waarnemend voor mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Eersel, namens de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair: op 9 september 2021 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem te steken met een mes;
subsidiairis dit ten laste gelegd als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
meer subsidiairis dit ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
Ontvankelijkheid officier van justitie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, omdat er door het handelen van het Openbaar Ministerie geen sprake meer is van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak voor verdachte. Het Openbaar Ministerie heeft namelijk te laat en geen adequaat onderzoek gedaan naar de eventuele beschikbare camerabeelden van het steekincident op 9 september 2021. Omdat het onderzoek niet heeft plaatsgevonden en niet meer kan plaatsvinden, is verdachte gehinderd in zijn verdedigingsmogelijkheden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, hoewel het opvragen van de beelden wel sneller had gekund.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van strijd met beginselen van een goede procesorde en of het recht op een eerlijk proces is geschonden, hecht de rechtbank waarde aan de ernst van de verdenking: er was sprake van twee zwaargewonde personen als gevolg van een steekincident. Zoals de officier van justitie zelf heeft aangegeven, had het onderzoek sneller gekund en ook sneller gemoeten. De rechtbank concludeert dan ook dat de politie voortvarender onderzoek had kunnen en moeten doen naar de aanwezigheid van camerabeelden. De rechtbank is echter van oordeel dat het nalaten van dit tijdige onderzoek niet een zodanige schending van de beginselen van de goede procesorde oplevert dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces voor verdachte. In het dossier bevinden zich namelijk wel een aantal processen-verbaal over (wel beschikbare) camerabeelden, er zijn meerdere getuigen gehoord, bij de politie en bij de rechter-commissaris, en verdachte is in de gelegenheid geweest om ter terechtzitting zijn verklaring te geven. Het nalatige handelen van de politie wordt daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gecompenseerd.
De rechtbank is dus van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Er zijn ook geen andere redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] . De rechtbank licht haar oordeel hierna toe.
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] meermalen gestoken met een mes, terwijl ik op hem zat. Hij lag op de grond. [2]
Een letselrapportage forensische geneeskunde GGD regio Utrecht, zakelijk weergegeven:
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum 2] -1967
Datum letselonderzoek: 28 september 2021
Samenvatting medische informatie:
Bij de steekverwondingen op 9 september 2021 werd hij in shock op de SEH gepresenteerd, vanwege veel bloedverlies. Hij kreeg direct massale bloedtransfusie (5 zakken bloed), waarna de bloeddruk verbeterde. Hij had bloed in zijn linker borstkas en een steekverwonding in zijwand van het linker hart. Deze is in een spoedoperatie [3] overhecht, waarbij het borstbeen moest worden doorgezaagd. Betrokkene had drains in longholte en hartzakje.
Prognose: Betrokkene zal mogelijk een iets verslechterde hartfunctie aan het incident overhouden, waarbij het gegeven dat hij al 7 hartinfarcten zou hebben doorgemaakt ook niet [4] bevorderlijk is voor zijn herstel.
Beoordeling:
Samenvatting letse1: 2 steekwonden op in de linkerborst waarbij linker hart is geraakt, meerdere oppervlakkige steekverwondingen in de linker buik en linker flank, meerdere steekverwondingen hoog en midden op de rug en op de linker schouder, alsmede op beide armen/handen. Uitgebreide schaafwonden op met name de onderbenen. Steek- en snijwonden worden verklaard door de inwerking van klievend en/of perforerend scherprandig uitwendig mechanisch geweld, door (zich) snijden met of stoten aan een scherprandig voorwerp of uitsteeksel van een groter object/ structuur. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft beelden cameratoezicht, zakelijk weergegeven:
Camera 2 staat op de [locatie 1] en filmde richting [locatie 2] . Het incident dat op deze camera is vastgelegd speelde zich ter hoogte van [naam cafe 1] af. [6]
Camera 2:
2:50:26 uur: twee personen liggen op de grond. [7] Als de camera inzoomt is, te zien dat het gaat om [slachtoffer] en [verdachte] . [slachtoffer] ligt op zijn rug en probeert de handen van [verdachte] weg te duwen. [8]
Vervolgens is te zien dat [verdachte] met twee handen een stekende beweging richting het lichaam van [slachtoffer] maakt. [9]
2:51:56 uur: [verdachte] ligt nog bovenop [slachtoffer] . [10] Vervolgens is te zien dat [verdachte] met kracht uit de richting van het lichaam van [slachtoffer] een voorwerp trekt, dat sterk lijkt op een mes. [verdachte] staat op en [slachtoffer] probeert op te staan, maar zakt weer in elkaar. [11] [verdachte] loopt met het mes in zijn linkerhand. [12]
Bewijsoverweging
Voorwaardelijk opzet
Om te komen tot een bewezenverklaring voor poging tot doodslag moet verdachte opzet hebben gehad op het overlijden van het slachtoffer. De verklaring van verdachte biedt geen steun voor de aanname dat verdachte de bedoeling (vol opzet) had om [slachtoffer] dood te steken. De vraag is dan ook of sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door met een mes meerdere keren te steken in het lichaam van verdachte, waaronder op een plek als de borst, waarin zich vitale organen als het hart en de longen bevinden, voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Door zo te handelen is de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [slachtoffer] ontstaan en heeft verdachte bewust die aanmerkelijke kans aanvaard. Het ten laste gelegde opzet is daarmee bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 9 september 2021 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes met kracht in de hartstreek en rug en schouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een gerechtvaardigd beroep kan doen op noodweer.
De raadsman betoogt dat verdachte zichzelf heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, doordat [slachtoffer] verdachte als eerste heeft gestoken met een mes. Deze messteek was gericht op het hart van verdachte. Verdachte heeft vervolgens zijn rechterarm gebruikt om het steken af te weren, waardoor hij ook in zijn rechteronderarm een oppervlakkige steekwond heeft opgelopen. Verdachte voelde zich daarna genoodzaakt zichzelf te verdedigen tegen de aanval van [slachtoffer] . Met een mes dat hij aangereikt heeft gekregen, heeft hij [slachtoffer] gestoken. Het steken van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De raadsman heeft opgemerkt dat bij zelfverdediging een zekere overmaat aan geweld gerechtvaardigd is. Als verdachte zes of zeven keer heeft gestoken met een mes, valt dat binnen die marge. Verdachte heeft zich bovendien verdedigd met hetzelfde wapen als waarmee hij werd aangevallen: een mes. Tijdens de verdediging had de aanvaller, [slachtoffer] , zelf ook nog een mes voorhanden en bewoog zich in dezelfde richting als verdachte. In deze situatie was het geen reëel alternatief voor verdachte om zich aan de situatie te onttrekken. Verdachte was namelijk diep gestoken in zijn long en had daardoor maar heel weinig tijd tot zijn beschikking. In dat kader heeft de raadsman aan de rechtbank verzocht vast te stellen dat het een algemene ervaringsregel is dat iemand die zo diep in de long gestoken wordt en bloed verliest op enig moment zonder medisch ingrijpen niet meer kan functioneren. Een snelle verdediging was dus geboden en daarbij past niet het wegstappen uit de situatie of het bellen van de politie. Kortom: verdachtes handelen kwalificeert als gerechtvaardigde zelfverdediging.
Door de raadsman is tevens een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de medewerker van het Leger des Heils om haar te vragen of zij de naam kent van de onbekend gebleven getuige, in het dossier aangeduid als ‘ [bijnaam] ’, indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verdachte degene is geweest die als eerste heeft gestoken.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer verworpen dient te worden. De ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding vanuit [slachtoffer] richting verdachte was op het moment van handelen van verdachte geëindigd. Er is namelijk sprake van een zeker tijdsverloop tussen het moment waarop [slachtoffer] verdachte steekt met een mes en het moment waarop verdachte [slachtoffer] begint te steken met een mes. De gedragingen van verdachte moeten bovendien in de kern als aanvallend worden beschouwd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Volgens artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dient voor een geslaagd beroep op noodweer sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Beoordeling verweer
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden relevant voor de beoordeling van het verweer. Verdachte en [slachtoffer] hadden een woordenwisseling vlakbij het halve maan bankje op [locatie 2] . Op een moment tijdens deze woordenwisseling kwamen verdachte en [slachtoffer] tegenover elkaar te staan en heeft [slachtoffer] verdachte gestoken met een mes. Op dat moment was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen verdachte.
Aangezien de rechtbank hiermee tot het oordeel komt dat [slachtoffer] de persoon is geweest die als eerste heeft gestoken, is de voorwaarde voor het verzoek tot het horen van de getuige van het Leger des Heils niet vervuld en hoeft de rechtbank op dit verzoek geen beslissing te nemen.
Verdachte kreeg daarna een mes aangereikt van [A] , maar hij heeft toen niet direct het mes gebruikt om [slachtoffer] te steken. Verdachte heeft verklaard dat hij eerst alleen heeft gedreigd met het mes en heeft gezegd tegen [slachtoffer] dat hij zijn geld terug wilde. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] wegrende op het moment dat verdachte het mes in handen kreeg. Getuige [getuige 1] verklaart dat en zegt dat de andere persoon – zijnde verdachte – achter [slachtoffer] aanrende. De dreiging kwam op dat moment dus van verdachte en niet meer van [slachtoffer] . Deze lezing van het dossier wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , woonachtig boven [naam cafe 2] . [getuige 2] zag en hoorde verdachte en [slachtoffer] onder zijn raam ruzie maken, waarbij de dreiging van verdachte kwam. [getuige 2] hoorde verdachte onder andere zeggen: ‘Ik wil je geld of ik steek je neer.’ Verdachte was op dat moment al gestoken en stond tegenover [slachtoffer] met daartussen een aantal tafels en een dranghek, zo volgt uit de door [getuige 2] verstrekte foto en verklaring. [slachtoffer] vroeg vervolgens aan [getuige 2] om 112 te bellen en wilde wegrennen. De dreiging vanuit verdachte naar [slachtoffer] bleef ook bestaan, doordat verdachte achter [slachtoffer] aanrende. Verdachte verklaart daarover zelf dat [slachtoffer] wegrende en het een geluk voor hem was dat [slachtoffer] viel, anders was [slachtoffer] ermee weggekomen dat hij die twintig euro niet wilde teruggeven. [getuige 2] zag vervolgens dat [slachtoffer] viel, waarna verdachte op [slachtoffer] ging zitten en steekbewegingen maakte richting [slachtoffer] . Uit het voorgaande volgt dus dat er enig tijdsverloop zit tussen het moment waarop verdachte door [slachtoffer] is gestoken en het moment waarop verdachte [slachtoffer] steekt, waarvan verdachte verklaard heeft dat hij daarbij handelde uit zelfverdediging. Het tijdsverloop wordt ondersteund door het verschil in locaties waarop de steekincidenten hebben plaatsgevonden: [slachtoffer] stak verdachte vlakbij het halve maan bankje aan het begin van [locatie 2] en verdachte stak [slachtoffer] ter hoogte van [naam cafe 1] , aan het eind van [locatie 2] . De rechtbank let daarbij ook op het nadrukkelijke pauzemoment in het gevecht, namelijk het moment dat zij onder [getuige 2] ’s raam tegenover elkaar stonden, en het feit dat de dreiging vervolgens nog slechts vanuit verdachte kwam. Uit het voorgaande volgt dat niet aannemelijk is geworden dat het gevecht tussen [slachtoffer] en verdachte voortduurde vanaf het moment dat [slachtoffer] hem had gestoken, zoals verdachte verklaarde ter terechtzitting.
Conclusie
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de noodweersituatie, die ontstond toen [slachtoffer] verdachte stak met een mes, is opgehouden te bestaan en niet meer bestond op het moment dat verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken. Er kwam immers al enige tijd geen dreiging meer vanuit [slachtoffer] , die juist wilde wegrennen van de situatie, [slachtoffer] had gevraagd aan [getuige 2] om 112 te bellen en doordat hij viel, lag hij uiteindelijk op de grond. Er bestond voor verdachte op het moment van steken dus geen noodzaak meer tot verdediging. Het beroep op noodweer slaagt daarom niet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
Noodweerexces
Door de verdediging is aangevoerd dat er sprake is van noodweerexces gelet op de hevige gemoedsbeweging die de wederrechtelijke aanranding heeft veroorzaakt, zodat verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden. De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake was van een zeer grote intensiteit van de gemoedsbeweging: verdachte was enorm geschrokken en verkeerde in een shocktoestand, te verklaren door het bloedverlies en de klaplong als gevolg van de messteek in de borst van verdachte. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte disproportioneel geweld heeft gebruikt, heeft de raadsman betoogd dat er sprake is van intensief noodweerexces. Er is sprake van extensief noodweerexces indien de noodweersituatie naar het oordeel van de rechtbank al was geëindigd op het moment dat verdachte [slachtoffer] steekt.
Putatief noodweer
Indien de rechtbank anders oordeelt over het beroep op noodweerexces, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep kan doen op putatief noodweer. Aan de kant van verdachte was sprake van verontschuldigbare dwaling, waardoor hij redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen, omdat hij zich het dreigende gevaar verontschuldigbaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Dat is te wijten aan het gedrag van het slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Psychische overmacht
Indien de rechtbank van oordeel is dat er ook geen sprake is van een geslaagd beroep op putatief noodweer, heeft de raadsman bepleit dat er sprake was van psychische overmacht bij verdachte. Het handelen van [slachtoffer] leverde een van buiten komende drang op waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand hoefde te bieden.
AVAS
Ten slotte heeft de verdediging een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. Bij verdachte was sprake van verontschuldigbare onmacht: verdachte had geen controle meer over zijn handelen.
Voorwaardelijk verzoek
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte niet wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, heeft de raadsman ter onderbouwing van de gevoerde verweren een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van een deskundige, een psycholoog of een psychiater, die meer kan vertellen over het fenomeen van de acute stress-stoornis, zijnde een variant van PTSS.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Dit betekent dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen. De officier van justitie ziet onvoldoende aanknopingspunten voor een geslaagd beroep op putatief noodweer. Ten aanzien van het beroep op psychische overmacht geldt weer dat er sprake moet zijn van een noodsituatie. In de visie van de officier van justitie is die situatie er niet op het moment dat verdachte het slachtoffer steekt, of in ieder geval is die situatie onvoldoende aannemelijk geworden. De officier van justitie hecht in al deze gevallen waarde aan het feit dat verdachte op meerdere momenten tijdens de woordenwisseling heeft geuit dat hij zijn geld terug wil. Er is ook geen sprake van afwezigheid van alle schuld, omdat verdachte zelf achter het slachtoffer aan is gegaan. Wat betreft het voorwaardelijk verzoek dat door de raadsman is gedaan, heeft de officier van justitie gesteld dat dit verzoek dient te worden afgewezen, omdat de vraag of verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn handelen al is onderzocht. Er bestaat dus onvoldoende noodzaak tot het horen van een deskundige.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces
De rechtbank verwerpt het beroep op intensief noodweerexces, nu er geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen op het moment dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken, zoals hiervoor onder 6.3 overwogen. Wat betreft het beroep op extensief noodweerexces is de rechtbank van oordeel dat het invoelbaar is dat verdachte boos en geschrokken was en dat er dus sprake was van een gemoedsbeweging. Verdachte was immers met een mes gestoken in de borst. Op basis van de verklaringen en het handelen van verdachte is de rechtbank echter van oordeel dat de aard en intensiteit van de gemoedsbeweging niet in overwegende mate in causaal verband staan met het geweld dat verdachte heeft toegepast. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat er enige tijd is verstreken tussen het moment dat verdachte is gestoken en het moment dat verdachte zelf het slachtoffer stak met een mes. Bovendien heeft verdachte, voordat hij over ging tot het steken, even rustig gestaan (ter hoogte van [naam cafe 2] ) en is blijven roepen tegen het slachtoffer dat hij zijn geld terug wilde. Na het steken liep hij rustig weg met het mes en wierp hij deze in de prullenbak. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij in shock was, terwijl hij bij de politie nog verklaarde dat hij zwaar onder de adrenaline was. Dit alles is naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor het aannemen van een hevige gemoedsbeweging die het gebruikte geweld door verdachte veroorzaakt. Het onmiddellijke gevolg tussen de gemoedsbeweging en het gebruikte geweld is dan ook niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op extensief noodweerexces.
Putatief noodweer
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer overweegt de rechtbank als volgt. Van putatief noodweer is sprake wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Een verdachte kan een beroep op putatief noodweer toekomen indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij werd aangevallen dan wel dat hij dreigde aangevallen te worden. De rechtbank verwerpt ook dit verweer, nu de door verdachte gestelde dreiging vanuit [slachtoffer] op het moment van steken door verdachte niet aannemelijk is geworden. Het was immers verdachte die achter [slachtoffer] aan rende en bovenop hem is gaan zitten, terwijl [slachtoffer] op de grond lag en om hulp had geroepen.
Psychische overmacht en AVAS
De rechtbank verwerpt ook het beroep op psychische overmacht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het aannemelijk maken dat er bij verdachte sprake was van een van buiten komende drang waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden. Datzelfde geldt voor het beroep op afwezigheid van alle schuld. Niet gesteld dan wel gebleken is dat er sprake was van zodanige omstandigheden dat hem geen enkel schuldverwijt te maken valt.
Conclusie
Er is geen dus omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Voorwaardelijk verzoek
De conclusie tot het niet ontslaan van alle rechtsvervolging van verdachte houdt in dat de voorwaarde, zoals gesteld door de raadsman ten aanzien van het door de verdediging gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van een deskundige, is voldaan. De rechtbank zal daarom een beslissing op het verzoek nemen.
De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de rechtbank geen noodzaak ziet tot het horen van een deskundige. Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen aanwijzingen gekomen die wijzen op een stoornis. Bovendien is door een deskundige al onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte. Uit dat onderzoek volgt dat verdachte niet lijdt aan een psychische stoornis die heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid is dat er sprake zou zijn geweest van een acute stress-stoornis. Daarbij komt dat het schort aan een gedegen onderbouwing van het verzoek. De rechtbank wijst het verzoek dus af.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 9a Sr. De verdediging heeft gesteld dat de politie nalatig is geweest in het tijdig verrichten van onderzoek naar de camerabeelden en dit een vormverzuim is in de zin van artikel 359a Sv. Ter compensatie van deze schending dient strafvermindering te volgen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van het slachtoffer [slachtoffer] . In de nacht van 9 september 2021 is er tussen verdachte en het slachtoffer een woordenwisseling geweest. Deze woordenwisseling ging over geld, een briefje van 20 euro, dat het slachtoffer niet aan verdachte wilde teruggeven. Het is [slachtoffer] geweest die toen als eerste begon met geweld. Hij heeft verdachte gestoken met een mes. Vervolgens heeft verdachte van een omstander een mes aangereikt gekregen. In plaats van zich uit de voeten te maken is verdachte met dat mes flink tekeer gegaan tegen [slachtoffer] door hem veel keren te steken, waarbij hij hem in het hart heeft geraakt. Zowel verdachte als het slachtoffer zijn bij de steekpartij ernstig gewond geraakt. Beiden moesten diezelfde dag nog geopereerd worden in het ziekenhuis. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan, waarbij hij buitensporig geweld heeft toegepast. Verdachte had beter moeten weten en een andere oplossing moeten zoeken. Uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat het steekincident heel heftig voor het slachtoffer is geweest en dat de gevolgen in het dagelijks leven nog steeds merkbaar zijn.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook gekeken naar:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 24 januari 2023;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 1 februari 2023;
- een rapport betreffende verdachte opgemaakt door psycholoog [B] van 24 maart 2022.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde is veroordeeld voor een overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet tot een geldboete van € 260,-. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Vormverzuim
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman over het vormverzuim niet voldoet aan de eisen die artikel 359a Sv daaraan stelt. Dit betekent dat het verweer geen verdere bespreking behoeft en dus ook niet leidt tot strafvermindering.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat het doen van een poging tot het opzettelijk beroven van het leven van het slachtoffer in principe rechtvaardigt dat aan verdachte een straf wordt opgelegd waarbij hem een lange tijd zijn vrijheid wordt ontnomen. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte in eerste instantie zelf werd aangevallen en dat dit een traumatische gebeurtenis voor verdachte is geweest. De rechtbank acht het ook van belang dat verdachte vervolgens buitensporig geweld heeft toegepast, waarbij het slachtoffer ternauwernood aan de dood is ontsnapt. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf conform de eis van de officier van justitie passend is en legt aan verdachte op een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overweegt verder dat weliswaar acht is geslagen op het reclasseringsrapport waaruit volgt dat detentie de baan, woning en het contact met zijn kinderen negatief kan beïnvloeden, maar dat gelet op de ernst van het feit (slechts) een taakstraf eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst vanaf 17 december 2021. De rechtbank neemt geen nadere beslissing over de voorlopige hechtenis. Dit betekent dat de schorsing daarvan voortduurt totdat deze beslissing onherroepelijk is geworden.

9.BESLAG

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal, in lijn met de officier van justitie en de raadsman, teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- 1 STK Paspoort (G2889130).
Tevens zal de rechtbank teruggave gelasten aan verdachte van de andere in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 2 STK Schoenen (G2873451);
- 1 STK Broek (G2873450).

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 50.245,-. Dit bedrag bestaat uit € 245,- materiële schade en € 50.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gesteld dat er sprake is van een bepaalde mate van eigen schuld van benadeelde. Daarom dient de vordering te worden gematigd tot een bedrag van € 6.000,-. Voor het overige deel dient de benadeelde niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, vanwege de hoge mate van eigen schuld van de benadeelde. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de vordering buitensporig hoog is en niet is onderbouwd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot het hierna vermelde bedrag.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 245,- aan materiële schade. Deze schade betreft de vergoeding van de kosten voor de ziekenhuisopname, omdat benadeelde zorg nodig had voor zijn verwondingen die hij opliep als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet dat dit bedrag is ingediend conform de Richtlijn ziekenhuisdaggeldvergoeding van de Letselschaderaad 2023. De rechtbank is van oordeel dat toepassing moet worden gegeven aan de richtlijn zoals die gold ten tijde van het bewezenverklaarde feit in 2021. De rechtbank zal daarom een bedrag aanhouden van een vergoeding van € 31,- per dag. Dit betekent dat de rechtbank een bedrag van € 217,- zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021. Voor het meer gevorderde zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze vergoeding kan worden toegekend indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit. [slachtoffer] heeft twee steekwonden in de linkerborst opgelopen, waarbij zijn hart is geraakt, hij heeft meerdere oppervlakkige steekverwondingen in de linker buik en in de linker flank en meerdere steekverwondingen hoog en midden op de rug en op de linker schouder, alsmede op beide armen/handen. De prognose is dat de benadeelde een iets verslechterde hartfunctie zal overhouden als gevolg van het feit en ook zullen er blijvende littekens zijn.
De rechtbank waardeert deze immateriële schade op € 30.000,-. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat verdachte zelf een aanzienlijk aandeel heeft gehad in de totstandkoming van het steekincident en dus ook een eigen aandeel heeft gehad in de geleden schade (eigen schuld in de zin van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek). Hij is immers begonnen met steken. De rechtbank stelt het aandeel van verdachte vast op 65%, waardoor de immateriële schade slechts voor 35% voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank vermindert daarom de vergoedingsplicht van verdachte tot € 10.500,-. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.717,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 88 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 20 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Paspoort (G2889130);
  • 2 STK Schoenen (G2873451);
  • 1 STK Broek (G2873450);
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 10.717,-, bestaande uit € 10.500,- immateriële schade en € 217,- materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering;
- wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 10.717,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 88 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. A.A.T. Werner en mr. A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Utrecht, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in de hartstreek
en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Utrecht, althans in Nederland, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) steekverwonding(en) en/of
(een) litteken(s) in de hartstreek en/of rug en/of schouder, althans het
(boven)lichaam, heeft toegebracht door (met kracht) die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek
en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam, te steken en/of snijden.
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Utrecht, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, (met kracht) in de hartstreek en/of rug en/of schouder, althans het
(boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 10 september 2021 (Voorgeleiding/toetsingsdossier), 21 september 2021 (Raadkamerdossier), 13 oktober 2021 (Vervolg dossier) en 12 december 2021 (Einddossier), onderzoeksnummer MD4R021089, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 328. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 6 februari 2023.
3.Een geschrift, inhoudende een letselrapportage forensische geneeskunde GGD regio Utrecht van 28 september 2021, opgemaakt door F. Woonink, forensisch arts KNMG, pagina 237.
4.Een geschrift, inhoudende een letselrapportage forensische geneeskunde GGD regio Utrecht van 28 september 2021, opgemaakt door F. Woonink, forensisch arts KNMG, pagina 238.
5.Een geschrift, inhoudende een letselrapportage forensische geneeskunde GGD regio Utrecht van 28 september 2021, opgemaakt door F. Woonink, forensisch arts KNMG, pagina 239.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2021, pagina 81.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2021, pagina 87.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2021, pagina 88.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2021, pagina 89.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2021, pagina 92.
11.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2021, pagina 93.
12.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2021, pagina 94.