ECLI:NL:RBMNE:2023:6683

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
C/16/564549 / KG ZA 23-561
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot nakoming zorgregeling en toepassing van lijfsdwang in familierechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2023, vorderde de vader de moeder te veroordelen tot nakoming van een zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2019. De vader had eerder al meerdere keren geprobeerd om de moeder te laten meewerken aan de zorgregeling, die was vastgesteld in eerdere beschikkingen van de rechtbank en het gerechtshof. De moeder had echter herhaaldelijk geweigerd om de zorgregeling na te komen, wat leidde tot een verzoek van de vader om lijfsdwang toe te passen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de moeder zonder geldige reden haar medewerking aan de zorgregeling weigerde en dat de toepassing van lijfsdwang gerechtvaardigd was als ultimum remedium. De voorzieningenrechter bepaalde dat de moeder moest meewerken aan de zorgregeling, die door de gecertificeerde instelling (GI) werd uitgevoerd, en dat de kosten voor de lijfsdwang voor rekening van de moeder kwamen. De vader werd in het gelijk gesteld en de moeder werd veroordeeld in de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de zorgregeling zo snel mogelijk kon worden uitgevoerd in het belang van het kind.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/564549 / KG ZA 23-561
Vonnis in kort geding van 14 december 2023
in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B. Anik te Arnhem,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.F. Mandos te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 november 2023 met 17 bijlagen;
  • de brief van de vader van 16 november 2023 met bijlage 18;
  • de e-mail van de moeder van 29 november 2023 met 5 bijlagen (waaronder een videobestand);
  • de e-mail van de moeder van 29 november 2023 met 2 bijlagen;
  • de brief van de vader van 29 november 2023 met een wijziging van zijn petitum;
  • de e-mail van de vader van 29 november 2023 met een wijziging van randnummer 22 van de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling van 30 november 2023.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten voornoemd. Daarnaast is op verzoek van de voorzieningenrechter verschenen mevrouw [A] , namens de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland gevestigd in Utrecht (hierna: de GI).
1.3.
De voorzieningenrechter laat productie 3 van de dagvaarding, het Raadsrapport van 16 juli 2021, buiten beschouwing. De versie die de vader heeft overgelegd is niet compleet en deels onleesbaar. Ondanks het verzoek daartoe van de voorzieningenrechter voorafgaand aan de zitting, heeft de vader geen compleet leesbare versie van het Raadsrapport overgelegd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen hebben een relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] . [minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 december 2020 is een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] die inhoudt dat de vader één keer per week voor de duur van één uur onder begeleiding voor [minderjarige] zorgt, in aanwezigheid van de oma van [minderjarige] (mz).
2.5.
Tijdens een zitting op 17 maart 2021, in een kortgedingprocedure tussen partijen in verband met een vordering tot nakoming van de zorgregeling, spraken partijen af dat de vader elke maandag van 09:00 uur tot 10:00 uur contact heeft met [minderjarige] op een politiebureau in [woonplaats] onder begeleiding van oma (mz). De voorzieningenrechter verbond daaraan een dwangsom van € 100,- per keer dat de moeder de zorgregeling niet nakomt met een maximum van € 5.000,-.
2.6.
Bij beschikking van het gerechtshof van 21 oktober 2021 is de moeder veroordeeld om mee te werken aan een voorlopige zorgregeling waarbij de vader en [minderjarige] één uur per week onder begeleiding van TussenThuis omgang hebben, op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat de moeder de zorgregeling niet nakomt met een maximum van
€ 5.000,-.
2.7.
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 maart 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 3 maart 2023. Deze beschikking is door het gerechtshof bekrachtigd bij beschikking van 6 oktober 2022. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 3 maart 2024.
2.8.
Bij beschikking van 15 augustus 2022 heeft de rechtbank Gelderland bepaald dat de ouders hun volledige medewerking dienen te verlenen aan het traject bij [instelling] en de door [instelling] en/of de jeugdbeschermer geïndiceerde begeleide omgang (vanaf augustus 2022) tussen de vader en [minderjarige] op straffe van een dwangsom.
2.9.
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2023 is een zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] die inhoudt dat zij minimaal twee uur per week contact hebben met elkaar, waarbij de aard, frequentie, duur, locatie en wijze van begeleiding door de GI worden bepaald, op straffe van een dwangsom van € 100,- per keer dat de moeder de zorgregeling niet nakomt met een maximum van € 2.500,-. Ten aanzien van de regie van de GI heeft de rechtbank bij punt 6.7. van die beschikking het volgende overwogen:
“Wel verleent de rechtbank aan de GI de bevoegdheid om de vastgestelde minimumregeling naar bevind van zaken uit te breiden, waarbij het belang van [minderjarige] uitgangspunt is. Aldus is het aan de GI om onder andere de duur, de frequentie, de aard en de locatie van de contacten te bepalen. Vanzelfsprekend pleegt de GI overleg met de ouders hierover maar uiteindelijk beslist de GI. Dit betekent dat de GI bijvoorbeeld ook kan beslissen dat de omgang plaatsvindt op een andere dag of een ander tijdstip dan door één van de ouders wordt gewenst, en dat de omgang incidenteel of structureel een langere duur heeft dan die twee uur per week en dat de contacturen worden verspreid over meerdere dagen per week. De rechtbank heeft immers de GI de bevoegdheid verleend om de zorgregeling nader vorm te geven en op te bouwen.”.
2.10.
Op 3 april 2023 heeft de GI de moeder de volgende schriftelijke aanwijzing gegeven:
“U dient mee te werken aan de door de rechter vastgestelde contactregeling tussen [minderjarige] en haar vader. Dit betekent concreet dat Save een omgang tussen [minderjarige] en haar vader zal plannen op: 6 april 2023 van 13:00 uur tot 14:00 uur. De omgang zal plaats vinden bij [instelling] en zal begeleid worden door de medewerker van Save. U dient hieraan mee te werken in die zin dat u [minderjarige] om 13:00 uur brengt naar [instelling] , en haar na afloop ophaalt. Verder dient u ook mee te werken aan de hierop volgende omgangsmomenten, die Save conform genoemde beschikking zal inplannen. Mocht u om welke reden dan ook niet op deze datum samen met [minderjarige] op de omgang verschijnen, dan zal Save een verzoek indienen bij de rechtbank voor wijziging van de zorgregeling van [minderjarige] .”
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 augustus 2023 is het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van deze schriftelijke aanwijzing afgewezen.
2.11.
Bij beschikking van 9 november 2023 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om de gecertificeerde instelling te vervangen afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert bij vonnis, uitvoerbaar en op de minuut:
  • de moeder te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de zorgregeling conform de beschikking van de rechtbank Gelderland d.d. 30 januari 2023;
  • de hiervoor genoemde zorgregeling uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren voor een periode van drie dagen per keer dat de moeder in gebreke blijft in de nakoming van de zorgregeling en dat de kosten voor de lijfsdwang voor rekening van de moeder komen;
  • te bepalen dat de moeder een dwangsom zal verbeuren van € 250,- per keer dat de moeder met naleving van dit vonnis in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,-;
  • de moeder te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De moeder voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

Nakoming van de zorgregeling

4.1.
De voorzieningenrechter zal de vordering van de vader toewijzen en de moeder veroordelen tot nakoming van de zorgregeling zoals de rechtbank Gelderland in haar beschikking van 30 januari 2023 heeft bepaald, met dien verstande dat de GI de omgangsmomenten één week voorafgaand aan de moeder kenbaar heeft gemaakt.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een rechterlijke uitspraak dient te worden nagekomen. Dit kan alleen in bijzondere omstandigheden anders zijn. Bijvoorbeeld als de rechterlijke uitspraak op een feitelijke of juridische misslag berust of dat nakoming van de zorgregeling (inmiddels) in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Zulke bijzondere omstandigheden zijn door de moeder niet gesteld en daarvan is ook anderszins niet gebleken.
4.3.
Na de uitspraak van de rechtbank van 30 januari 2023, waarbij de GI de regie heeft gekregen over de zorgregeling, heeft er omgang tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden op een aantal maandagen gedurende één uur bij [instelling] . Deze omgang verliep goed waardoor er naar het oordeel van de GI uitbreiding mogelijk was. De GI heeft daarover afspraken gemaakt met de moeder, maar de moeder kwam deze afspraken niet na. De GI heeft daarom besloten om de moeder een schriftelijke aanwijzing te geven (zoals hiervoor beschreven) en de moeder verplicht om mee te werken aan omgang tussen de vader en [minderjarige] op 6 april 2023, alsmede de daaropvolgende geplande omgangsmomenten. De GI heeft op de zitting verteld dat zij op een aantal andere dagen in april eveneens omgangsmomenten had ingepland, maar dat nog voordat het eerste (extra) omgangsmoment kon plaatsvinden de moeder aan de GI heeft laten weten dat zij niet zou meewerken aan de omgang. De moeder heeft op de zitting verteld dat zij niet tegen omgang tussen de vader en [minderjarige] is, maar dat zij op de door de GI voorgestelde omgangsmomenten niet beschikbaar was vanwege haar werk. Volgens de moeder moest zij op deze dagen werken en kon zij niemand anders regelen om [minderjarige] naar de omgang te brengen. Haar moeder (bij wie [minderjarige] en de moeder inwonen) had andere verplichtingen en haar broer was ook niet beschikbaar. De moeder vertelde op de zitting dat zij daarom andere omgangsmomenten aan de GI heeft voorgesteld. Uit de beschikking over de schriftelijke aanwijzing blijkt echter dat de moeder niet wilde meewerken aan de (uitbereiding van de) omgang omdat zij dit niet in het belang van [minderjarige] vindt.
4.4.
De hiervoor beschreven gebeurtenis staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op zichzelf. [minderjarige] is in [geboortedatum] 2019 geboren en al vanaf december 2019 voeren de ouders een strijd over de omgang tussen de vader en [minderjarige] . In de beschikkingen die zijn gewezen komt duidelijk naar voren dat de moeder de vader niet vertrouwd en de omgang tussen de vader en [minderjarige] bewust afhoudt.
De rechtbank heeft bij punt 3.2. van de beschikking van 1 december 2020 overwogen:
“De moeder is wantrouwend richting de vader en zij maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. Zij voelt veel weerstand bij contact tussen de vader en [minderjarige] .”.
De rechtbank heeft bij punt 5.2. van de beschikking van 3 maart 2022 overwogen:
“Het is in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] dat contact met haar vader tot stand komt zodat [minderjarige] een band met haar vader op kan gaan bouwen. Gelet op de weigerachtige houding van de moeder en het feit dat er nog altijd geen contact tot stand is gekomen tussen de vader en [minderjarige] , acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling noodzakelijk om de ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen.”.
Het gerechtshof heeft bij punt 5.4. van de beschikking van 6 oktober 2022 overwogen:
“Het hof stelt vast dat de grootste ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] (nog steeds) is dat de moeder niet voldoet aan haar plicht omgang tussen de vader en [minderjarige] te stimuleren. [minderjarige] heeft daardoor haar vader de afgelopen twee jaar bijna niet gezien en zij kan geen band met hem opbouwen. Dit jaar heeft slecht eens keer, op maandag 22 augustus 2022, begeleide omgang van een uur tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. Dit is volgens alle betrokken, inclusief de moeder, goed verlopen. Toch heeft de moeder de daaropvolgende, op maandag 29 augustus 2022 geplande, omgangsmomenten afgezegd. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat dit zo was afgesproken met de omgangsbegeleiding vanuit [instelling] maar zowel de vader als de GI betwisten dat laatste, en de moeder heeft geen verdere onderbouwing (zoals een verklaring van [instelling] ) gegeven. Dat maakt haar verklaring niet geloofwaardig. De Raad en de GI hebben op de mondelinge behandeling uiteengezet dat doorbreking van de opbouw in het contact tussen [minderjarige] en de vader zonder dat daarvoor een goede reden wordt aangevoerd, niet in het belang van [minderjarige] is.”.
De rechtbank heeft bij punt 6.6. van de beschikking van 30 januari 2023 overwogen:
“Echter, [instelling] heeft zorgen over het creëren van een duurzame situatie waarin [minderjarige] omgang heeft en behoudt met haar vader. Het risico bestaat dat er geen omgang meer zal plaatsvinden tussen [minderjarige] en haar vader op het moment dat begeleiding van de omgang of het gedwongen kader wegvalt. De standpunten en de overtuigingen van de moeder zijn immers niet veranderd. Zij lijkt het belang voor [minderjarige] om de contactmomenten met haar vader uit te bereiden niet dan wel onvoldoende in te zien.”.
De rechtbank heeft bij punt 4.5. van de beschikking van 10 augustus 2023 overwogen:
“Ook is de kinderrechter van oordeel dat de GI de schriftelijke aanwijzing redelijkerwijs mocht geven, omdat de moeder, ondanks herhaalde verzoeken, haar medewerking aan de omgang bleef weigeren, en nog steeds weigert. Inmiddels heeft [minderjarige] de vader sinds april 2023 niet meer gezien, omdat de moeder het contact blijft afhouden. Volgens de moeder is de omgang niet in het belang van [minderjarige] , maar deze zorgen zijn niet onderbouwd.”.
4.5.
De moeder heeft, ook in de onderhavige zaak, geen feiten of omstandigheden aangedragen waarom omgang tussen de vader en [minderjarige] niet in het belang van [minderjarige] is. De moeder draagt enkel aan dat zij de laatstelijk door de GI geplande omgangsmomenten niet kon nakomen vanwege haar werk, maar dit standpunt heeft de moeder niet onderbouwd en zulks is ook niet gebleken. Daar komt bij dat de moeder de verplichting heeft om de omgang tussen de vader en [minderjarige] te stimuleren en daarbij een actieve houding van de moeder mag worden verwacht. Aan deze verplichting heeft de moeder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan. Aangezien de moeder ter zitting heeft verklaard dat zij ook thuis mag werken, zij een administratieve baan heeft en zij in een huis met de oma van [minderjarige] woont, valt niet in te zien waarom de moeder haar werkzaamheden niet flexibeler kan inrichten om de omgang tussen de vader en [minderjarige] te kunnen laten plaatsvinden.
4.6.
De voorzieningenrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het de moeder niet lukt om de regie van de GI te accepteren. Dit beeld werd nog eens bevestigd tijdens de zitting. Tijdens de zitting heeft de GI namelijk verteld dat er sinds april 2023 in het geheel geen zicht meer is op [minderjarige] . De GI heeft [minderjarige] sindsdien niet meer gezien. Ook is er geen contact met school mogelijk omdat de moeder niet wil vertellen waar [minderjarige] op school zit. De GI weet dus op geen enkel front hoe het met [minderjarige] gaat. De moeder houdt haar uit het zicht van het GI. Verder verklaarde de moeder tijdens de zitting dat zij niet open staat voor onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] , terwijl dit wel het plan van de GI is. Ook houdt de moeder vast aan haar wens dat de omgang bij/onder begeleiding van [instelling] plaatsvindt, terwijl de GI wil dat de omgang nu eerst een aantal keer op haar kantoor in bijzijn van de jeugdzorgwerker plaatsvindt. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het voor iedereen prettig is als er overleg kan zijn over de omgangsmomenten, kunnen de wensen van de moeder niet meer leidend zijn. Dat station is gepasseerd sinds de ondertoezichtstelling en de laatste beslissing van de rechtbank over de zorgregeling. Dit heeft de rechtbank ook duidelijk overwogen in haar beschikking van 30 januari 2023. De moeder heeft zich aan die beslissing en daarmee aan het plan van de GI over de omgang te houden, naast de reeds bestaande plicht voor de moeder om de omgang te stimuleren en daarin een actieve houding aan te nemen.
4.7.
Voorgaande maakt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de moeder zich zonder geldige reden niet heeft gehouden aan de zorgregeling zoals deze op 30 januari 2023 door de rechtbank is bepaald waarbij de regie over de omgang in handen van de GI is gegeven. De moeder is wel verplicht om die zorgregeling na te komen en de voorzieningenrechter zal haar daartoe dan ook veroordelen. De voorzieningenrechter vindt wel dat het tijdig voor de moeder duidelijk moet zijn aan welke verplichting zij concreet moet voldoen, ook om [minderjarige] op de omgang te kunnen voorbereiden. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat de GI de geplande omgangsmomenten minimaal één week van te voren aan de moeder kenbaar moet maken. Voor terugkerende omgangsmomenten op een vaste dag en tijdstip hoeft dit alleen voorafgaande aan het eerste omgangsmoment minimaal één week van tevoren kenbaar te worden gemaakt.
4.8.
Tot slot vindt de voorzieningenrechter het nog van belang om op te merken dat zij zich ernstig zorgen maakt over het feit dat de moeder blijft volharden in haar afwijzende houding. Die houding brengt, naast dat de omgang opnieuw is gestopt, ook met zich mee dat de ondertoezichtstelling niet kan worden uitgevoerd. Dit maakt dat de voorzieningenrechter zich afvraagt in hoeverre de moeder in staat is om toereikend voor [minderjarige] te zorgen en in welke mate de moeder nog in staat is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
Lijfsdwang
4.9.
Toepassing van lijfsdwang betekent beneming van de persoonlijke vrijheid zodat dit dwangmiddel slechts aan de orde komt als ultimum remedium, oftewel als andere dwangmiddelen niet (meer) baten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter laat de moeder zich er, gelet op wat hiervoor is overwogen, niets aan gelegen liggen om de door de rechtbank vastgestelde omgang te frustreren. De moeder meent dat zij zich niet hoeft te houden aan de beslissingen van de rechter en laat haar eigen inzichten en opvattingen voor gaan op dat wat de Raad, de GI en de kinderrechter in het belang van [minderjarige] vinden. Ook tijdens de zitting heeft de moeder niet de kans benut om ter plekke afspraken te maken over de omgang, zoals door de voorzieningenrechter werd voorgesteld. De moeder is wegens haar weigerachtige houding ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige] reeds vier keer bij beschikking veroordeeld tot nakoming op straffe van een dwangsom. Desondanks heeft de moeder haar medewerking zonder geldige reden geweigerd en zijn dwangsommen verbeurd. De vader heeft een deurwaarder de opdracht gegeven om de dwangsommen te innen, maar de deurwaarder geeft aan dat op dit moment elke verhaalsmogelijkheid ontbreekt. En ook de ondertoezichtstelling heeft er nog niet toe kunnen leiden dat [minderjarige] en haar vader goed contact hebben met elkaar.
4.10.
Om er zeker van te zijn dat de zorgregeling thans wel wordt nagekomen acht de voorzieningenrechter, gelet op de zeer bijzondere omstandigheden van het geval, toepassing van lijfdwang als uiterste dwangmiddel gerechtvaardigd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [minderjarige] dat zij omgang heeft met haar vader en op die manier een band met hem kan opbouwen in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij de niet-toepassing van de lijfsdwang. De voorzieningenrechter acht de zorg voor [minderjarige] indien de moeder bij toepassing van lijfsdwang tijdelijk niet aanwezig is voldoende gewaarborgd. [minderjarige] en de moeder wonen namelijk in één huis met de oma van [minderjarige] (mz) en de moeder heeft verklaard dat de oma vaker voor [minderjarige] zorgt, hetgeen impliciet betekent dat de oma de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich zal kunnen nemen bij afwezigheid van de moeder. Daarnaast is de GI in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken om de belangen van [minderjarige] te waarborgen.
4.11.
De vader heeft niet verzocht om tenuitvoerlegging van de zorgregeling met behulp van de sterke arm, waarbij [minderjarige] voor de omgang door de politie opgehaald wordt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat dit niet aan toewijzing van de vordering tot toepassing van lijfsdwang in de weg. De lijfsdwang en daarmee het dwangmiddel dient zich tegen de weigerachtige moeder te richten en niet tegen [minderjarige] . Bovendien is de inzet van het dwangmiddel dat de moeder een prikkel heeft tot nakoming en komt dit dwangmiddel – anders dan bij de tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm – pas in beeld als de moeder niet nakomt. De voorzieningenrechter hoopt echter dat het niet zo ver hoeft te komen en dat het doel, contact tussen de vader en [minderjarige] , zonder toepassing van een dwangmiddel wordt behaald.
4.12.
Gelet op het verstrekkende en ingrijpende karakter van de lijfsdwang houdt de voorzieningenrechter de door de vader gevorderde beperkte duur aan van drie dagen per keer dat de moeder in gebreke blijft in de nakoming van de zorgregeling. Daarnaast zal de voorzieningenrechter bepalen dat de kosten voor de lijfsdwang voor rekening van de moeder komen.
Dwangsommen
4.13.
De voorzieningenrechter zal het verzoek van de vader om dwangsommen afwijzen. Allereerst heeft de vader niet onderbouwd waarom het opleggen van twee dwangmiddelen gerechtvaardigd zou zijn. Daarnaast heeft het opleggen van dwangsommen er tot op heden niet toe geleid dat de moeder haar medewerking aan de vastgestelde zorgregeling heeft verleend. Daarbij zijn de reeds verbeurde dwangsommen tot op heden oninbaar gebleken. Een dwangsom wordt door de moeder dus niet als prikkel tot nakoming ervaren.
Proceskosten
4.14.
De voorzieningenrechter zal beslissen dat de moeder wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, conform het liquidatietarief. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken met een familierechtelijk karakter de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. De moeder volhardt bij herhaling in haar weigerachtige houding ten aanzien van de vastgestelde omgangsregeling waardoor de vader genoodzaakt is haar steeds in rechte te betrekken.
De proceskosten van de vader worden tot op heden begroot op een totaalbedrag van € 1.522,14 (dagvaarding € 129,14, griffierecht € 314,- en salaris advocaat € 1.079,-).
Uitvoerbaar bij voorraad
4.15.
De voorzieningenrechter vindt het belangrijk dat deze regeling zo wordt uitgevoerd en dat het belang van [minderjarige] bij de uitvoering van deze regeling zwaarder weegt dan het belang dat wordt gediend met een schorsing door het instellen van hoger beroep. Er is al te lang geen contact meer tussen [minderjarige] en de vader en de voorzieningenrechter is van oordeel dat dit zo snel mogelijk weer moet worden opgestart. Om die reden zal de voorzieningenrechter haar beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de moeder tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2023, in die zin dat de moeder haar medewerking moet verlenen aan de door de GI minimaal één week van te voren aan haar kenbaar gemaakte omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] van minimaal twee uur per week, waarbij de aard, de frequentie, de duur en de locatie van de contacten alsmede de wijze van begeleiding door de GI worden bepaald;
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij lijfsdwang voor de duur van telkens ten hoogste drie dagen, met dien verstande, dat geen volgende in gijzelingstelling zal mogen plaatshebben dan in het geval de moeder na de vorige gijzeling opnieuw de onder 5.1. genoemde beslissing niet nakomt, waarbij de kosten voor de lijfsdwang voor rekening van de moeder komen;
5.3.
veroordeelt de moeder in proceskosten, aan de zijde van de vader begroot op € 1.522,14;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Falkmann, in samenwerking met mr. K.A.H. Verhoeven, griffier. Het vonnis is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.