ECLI:NL:RBMNE:2023:6626

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
22/5093
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het wijzigen van een rijksmonument; beroep ongegrond

Op 8 mei 2019 heeft de vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de renovatie en restauratie van het rijksmonument aan [adres 1] in [woonplaats]. Deze aanvraag was nodig ter legalisatie van eerdere wijzigingen die zonder vergunning waren aangebracht. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht heeft de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd en de ontwerpomgevingsvergunning ter inzage gelegd van 27 september tot en met 7 november 2019. Eiser, wonende in het aangrenzende pand, heeft een zienswijze ingediend. Op 6 september 2022 heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het wijzigen van een monument. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 8 mei 2023 behandeld. Eiser betoogde dat de omgevingsvergunning voor de dakkapel niet verleend had mogen worden, omdat deze in strijd zou zijn met het Bouwbesluit en de Welstandsnota. De rechtbank oordeelde echter dat er eerder al een vergunning was verleend voor een dakkapel op dezelfde locatie en dat de Monumentencommissie geen bezwaren had. De rechtbank concludeerde dat het college de vergunning terecht had verleend.

Eiser voerde verder aan dat de vergunning was verstrekt op basis van onjuiste tekeningen en dat er sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank stelde vast dat de Woningwet niet verplichtte om buurpanden in de tekeningen op te nemen en dat de vergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan. De beroepsgronden van eiser werden verworpen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht (het college ), verweerder
(gemachtigde: W.J. van der Lee).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats] (de vergunninghouder).

Inleiding

1. Op 8 mei 2019 heeft de vergunninghouder een aanvraag bij het college ingediend voor een omgevingsvergunning voor de renovatie en restauratie van het rijksmonument [adres 1] in [woonplaats] (de woning). De aanvraag is ingediend ter legalisatie van wijzigingen aan de woning. Eerder is een handhavingstraject ingezet omdat wijzigingen aan de woning waren aangebracht zonder een daartoe vereiste omgevingsvergunning.
1.1.
Het college heeft bij het voorbereiden van zijn besluit op de aanvraag van de vergunninghouder op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd, waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit betekent dat hij een ontwerpomgevingsvergunning ter inzage heeft gelegd. De ontwerpomgevingsvergunning heeft zes weken ter inzage gelegen van 27 september 2019 tot en met 7 november 2019.
1.2.
Eiser woont in het aangrenzende pand [adres 2] en heeft een zienswijze ingediend op de ontwerpomgevingsvergunning.
1.3.
Het college heeft op 6 september 2022 de gevraagde omgevingsvergunning (het bestreden besluit) verleend voor de activiteiten:
  • bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo);
  • wijzigen van een monument (artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo).
1.4.
Op het adres [adres 1] in [woonplaats] gelden het bestemmingsplan ‘‘ [woonplaats] ’’ en het bestemmingsplan ‘‘ [woonplaats] , 1e bezemplan’’.
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 mei 2023. Hierbij waren aanwezig: eiser en zijn partner en de gemachtigde van het college. Namens het college waren ook aanwezig [A] en [B] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Dakkapel
3. Volgens eiser had de omgevingsvergunning voor de dakkapel niet verleend mogen worden. De gerealiseerde dakkapel is qua afmeting, uitvoering en positionering op het dakvlak in strijd met het Bouwbesluit en de Welstandsnota Stichtse Vecht 2013. Ook is de dakkapel volgens eiser in strijd met de artikelen 5:49 en 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, waardoor sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
4. De rechtbank stelt vast dat er al eerder op 6 augustus 2018 een omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van de dakkapel, op dezelfde plaats op het dakvlak en in dezelfde uitvoering met glas in de zijwangen. De omgevingsvergunning die nu is verleend, is verleend omdat de dakkapel in afwijking van de eerder verleende vergunning hoger is gebouwd. De rechtbank stelt verder ook vast dat de Monumentencommissie Mooizicht en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed geen bezwaren hebben tegen deze hogere uitvoering van de dakkapel en een positief advies hebben gegeven aan het college. Gelet hierop heeft het college deze omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank kunnen verlenen.
5. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Een evidente privaatrechtelijke belemmering kan alleen een rol spelen in het kader van vergunningverlening in afwijking van een bestemmingsplan. Het college is in deze situatie bij de vergunningverlening niet van het bestemmingsplan afgeweken. Dit leidt ertoe dat het college de vergunning niet mag weigeren op grond van de belangen van derden, zoals de belangen van eiser. Voor zover sprake zou zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering kan die in deze situatie niet leiden tot een weigering van de omgevingsvergunning. Overigens is het in beginsel niet aan de bestuursrechter om een bindend oordeel te geven over het wel of niet bestaan van een privaatrechtelijk recht. Daarvoor is de burgerlijke rechter de aangewezen rechter. [1] Dit is alleen anders wanneer sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmering. Een privaatrechtelijke belemmering is evident, indien dat zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld. [2] De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser stelt dat de omgevingsvergunning ten aanzien van de dakkapel is verstrekt ten gevolge van een onjuiste en onvolledige opgave van tekeningen. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 59 van de Woningwet. Eiser vindt dat aangegeven had moeten worden dat de plaats van de dakkapel zeer nauw grenst aan de dakkapel die op het dakvlak van zijn woning is gerealiseerd.
7. Tijdens de zitting heeft de rechtbank met eiser vastgesteld dat dit artikel van de Woningwet niet van toepassing is. Het is wettelijk niet verplicht om tekeningen bij een aanvraag in te dienen waarop de buurpanden zijn ingetekend. Overigens heeft het college tijdens de zitting toegelicht dat hij gebruik maakt van een systeem met luchtfoto’s om de feitelijke situatie te beoordelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Dakraam
8. Volgens eiser is op een van de tekeningen bij de ingediende aanvraag een dakraam zichtbaar. Eiser vindt dat de tekening met het dakraam met het ook op eventuele toekomstige rechten verwijderd moet worden.
9. De rechtbank stelt vast dat het dakraam alleen is ingetekend op de tekeningen die de oude, niet meer bestaande situatie in 2014, weergeven. Op dit moment is de situatie vergund zoals deze is weergegeven op de tekeningen die de nieuwe situatie sinds 2019 weergeven. Op deze tekeningen is een dakkapel zichtbaar en geen dakraam. Gelet daarop is het dakraam niet langer vergund zoals eiser vreest. Het college heeft er daarbij ook nog op gewezen dat bij eventuele toekomstige aanvragen tekeningen van de huidige bestaande situatie moeten worden ingediend waarop de gerealiseerde dakkapel is weergegeven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het grondverzet, de steiger, de beschoeiing, de vlonder en de dakdoorvoeren
10. Eiser voert aan dat de verleende omgevingsvergunning voorbij gaat aan het grondverzet in de achtertuin achter de woning. Ook is de steiger in de achtertuin niet gebouwd volgens de vereisten van de verleende omgevingsvergunning en zijn de beschoeiing en de vlonder vergunningsplichting. Eiser wijst er ook op dat de dakdoorvoeren zich te dicht bevinden bij de ventilatieopeningen en de slaapkamerramen van zijn woning.
11. Op de zitting is vastgesteld dat de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning niet ziet op de voornoemde activiteiten. De omgevingsvergunning ziet alleen op wijzigingen van het rijksmonument zelf. Uit de tekeningen bij de aanvraag blijkt op welke onderdelen van het rijksmonument de aanvraag precies betrekking heeft. Onderdelen die geen deel van de aanvraag uitmaken zijn niet op de tekeningen ingetekend. Het grondverzet, de steiger, de beschoeiing en de vlonder maken daar geen deel van uit. De rechtbank stelt vast dat de dakdoorvoeren niet op de tekeningen zijn weergegeven. De dakdoorvoeren maken daarom ook geen deel uit van de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning. Tijdens de zitting is door het college aangegeven dat zij hierover met de nieuwe eigenaren van de woning in gesprek zullen gaan.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1628.