ECLI:NL:RBMNE:2023:6622

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/3332
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit op Woo-verzoek, vernietiging van het bestreden besluit en oplegging van een dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 9 september 2022 een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Na een besluit op de aanvraag op 13 december 2022, heeft eiser op 5 januari 2023 bezwaar aangetekend. De bezwaarschriftencommissie heeft op 7 april 2023 een advies uitgebracht, maar verweerder heeft op 15 mei 2023 een beslissing op bezwaar genomen die eiser niet accepteerde, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen heroverweging van het besluit heeft verricht en geen rechtsgevolgen heeft verbonden aan de beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om relevante stukken te overleggen, wat de rechtbank in staat stelde om uitspraak te doen op basis van de door eiser overgelegde stukken.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarin de uitkomsten van een deugdelijke zoekslag worden opgenomen en het verzoek om proceskostenvergoeding wordt beoordeeld. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten en het griffierecht, dat door verweerder moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Visser)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 9 september 2022 een verzoek in de zin van de Wet open overheid (Woo) gedaan (hierna: de aanvraag). Verweerder heeft op 13 december 2022 een besluit genomen op de aanvraag.
Op 5 januari 2023 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen het besluit van 13 december 2022. Op 9 maart 2023 heeft een hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Soest plaatsgevonden. De bezwaarschriftencommissie heeft op 7 april 2023 een advies geuit.
Verweerder heeft op 15 mei 2023 een beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit). Eiser is het niet eens met de beslissing op bezwaar en heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. De griffier heeft bij brief van 21 juli 2023 verweerder in de gelegenheid gesteld om de op de procedure betrekking hebbende stukken te overleggen. Bij aangetekende brief van 15 augustus 2023 is verweerder opnieuw in de gelegenheid gesteld om deze stukken te overleggen. Verweerder heeft niet gereageerd op voornoemde brieven. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft voldaan aan de in artikel 8:42, eerste lid van de Awb neergelegde verplichting om de op de procedure betrekking hebbende stukken te overleggen. Op grond van artikel 8:31 van de Awb kan de rechtbank hieruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen. De rechtbank zal dan ook uitspraak doen op basis van de door eiser overgelegde stukken.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder weliswaar een besluit heeft genomen, maar dat dit niet kan worden gekwalificeerd als een beslissing op bezwaar gelet op artikel 7:11 van de Awb. Eiser voert hiertoe aan dat verweerder voor de motivering van het besluit enkel heeft verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Dit advies strekt ertoe dat verweerder het besluit in primo moet heroverwegen op basis van de uitkomsten van een alsnog uit te voeren deugdelijke zoekslag. Verweerder heeft zich beperkt tot het gegrond verklaren van het beroep, maar heeft volgens eiser geen deugdelijke zoekslag uitgevoerd en heeft het besluit in primo ook niet heroverwogen. Daarnaast heeft verweerder niet beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb geen heroverweging van het besluit in primo heeft verricht. Daarnaast heeft verweerder in strijd met artikel 7:11, tweede lid, en artikel 7:12 van de Awb, ook geen rechtsgevolgen aan de beslissing op bezwaar verbonden. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In het nieuwe besluit moet verweerder opnemen en motiveren wat de uitkomsten van de verrichte zoekslag zijn en wat het oordeel in de zin van artikel 5.1 en 5.2 van de Woo is ten aanzien van deze uitkomsten. Ook moet verweerder een oordeel geven over eisers verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
6. Gelet op de kennelijke weigerachtigheid van verweerder om een besluit te nemen, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- moet betalen, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn van zes weken overschrijdt.
7. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Toegekend wordt € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 1). Verweerder moet ook het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 15 mei 2023;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten van eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. Kampschuur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 november 2023.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.