ECLI:NL:RBMNE:2023:6621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
16/660442-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met wapenhandel en wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij wapenhandel. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat is vastgesteld op € 75.276,07. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie beoordeeld, waarbij de officier van justitie een bedrag van € 547.200,00 had gevorderd, maar uiteindelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 499.200,00 heeft vastgesteld. De verdediging heeft betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel nihil zou moeten zijn, maar de rechtbank heeft dit niet gevolgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 19 oktober 2013 tot 29 november 2016 betrokken was bij de handel in wapens en dat hij voordeel heeft genoten van deze activiteiten. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een ontnemingsrapport en heeft de opbrengsten van de wapenhandel geëxtrapoleerd naar eerdere perioden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingsvordering, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met € 5.000,00. Uiteindelijk is de betalingsverplichting vastgesteld op € 70.276,07.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/660442-16 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2023 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] (België),
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is aan de orde geweest op het onderzoek ter terechtzitting van 12 en 19 februari 2018, 11 december 2018, 23 juni 2022 en 13 november 2023. Op de laatstgenoemde datum is de vordering inhoudelijk behandeld. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. E. Ahbata en van hetgeen veroordeelde en mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, naar voren hebben gebracht.

2.VOORVRAGEN

2.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting is door de raadsman bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering. Het handelen van het Openbaar Ministerie is volgens de raadsman in strijd met de beginselen van een goede procesorde, nu de officier van justitie in de conclusiewisselingen (in de kern) geen inhoudelijk standpunt over de ontnemingsvordering heeft ingenomen, terwijl dit uitdrukkelijk door de rechtbank is verzocht en de verdediging dit wel heeft gedaan.
2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting geen standpunt ingenomen over het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsman.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie op de grond van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. In deze zaak is niet gebleken van een dergelijk uitzonderlijk geval. Het wettelijk uitgangspunt is dat uiterlijk bij requisitoir een definitief standpunt moet worden ingenomen omtrent zowel de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel als het te betalen bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat heeft de officier van justitie gedaan. Daarbij komt dat de officier van justitie op onderdelen al wel inhoudelijk heeft gereageerd in haar conclusie van repliek. Niet gebleken is dat de verdediging door de opstelling van de officier van justitie niet of onvoldoende in staat is geweest om verweer te voeren of anderszins in de belangen is geschaad. Tegen die achtergrond is geen sprake geweest van een inbreuk op de beginselen van een goede procesorde die bovendien tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden. Het Openbaar Ministerie zal dan ook worden ontvangen in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.VORDERING

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 18 januari 2018 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan verdachte opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 547.200,00.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 13 november 2023 op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel – in het voordeel van veroordeelde – moet worden vastgesteld op € 499.200,00. De officier van justitie heeft van het oorspronkelijk gevorderde bedrag, vastgesteld op basis van het ontnemingsrapport, de misgelopen winst uit 20 niet-verkochte wapens afgetrokken, nu veroordeelde 13 kasten/grepen voor vuurwapens (hierna: kasten) heeft ingeleverd waarmee hij geen wapens heeft vervaardigd en onder hem mogelijk 7 vuurwapens in beslag zijn genomen. De officier van justitie wil aannemen dat deze wapens betrekking hebben op de periode waarop de ontnemingsvordering ziet.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op nihil. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat hoogstens een bedrag van € 6.946,76 kan worden vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. De standpunten van de raadsman worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.

4.BEOORDELING VAN DE VORDERING

4.1
De grondslag van de vordering
Veroordeelde is bij arrest van 21 november 2019 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, inhoudende een bevestiging van het vonnis van 5 april 2018 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: het arrest), voor zover van belang, onherroepelijk veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
Feit 4:medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, ter beschikking stellen of verhandelen van wapens of munitie een gewoonte maken in de periode van 19 oktober 2013 tot en met 29 november 2016;
Feit 6:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in de periode van 19 oktober 2013 tot en met 29 november 2016.
De criminele organisatie richtte zich op wapenhandel.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die veroordeelde heeft begaan en andere strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht). Het moet daarbij buiten redelijke twijfel vaststaan dat veroordeelde (ook) die andere strafbare feiten heeft gepleegd
4.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op de inhoud van het arrest, is voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van de voornoemde strafbare feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld.
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport van 28 juni 2017 (hierna: het ontnemingsrapport). [1]
Niet betwist wordt de in het ontnemingsrapport gehanteerde berekeningsmethode (berekening op transactiebasis) en de in dat kader berekende nettowinst per verkocht wapen van € 2.400,00, en dus ook niet de opbrengst van € 3.000,00 en de kosten van € 600,00 per wapen. Evenmin wordt betwist dat veroordeelde kasten, onderdelen voor Glock vuurwapens, inkocht bij de Oostenrijkse [A] (hierna: [A] ) ten behoeve van het maken van volledige Glock vuurwapens, bestemd voor verkoop door veroordeelde. De inkoop vond plaats in de periode van 16 februari 2015 tot 29 november 2016 (door de verdediging en ook hierna mede aangeduid als ‘de periode [A] ’). Dat betreft dus de periode waarin veroordeelde de ingekochte kasten kon gebruiken om complete wapens van te maken en deze vervolgens te verkopen. Deze uitgangspunten vindt de rechtbank ook aannemelijk geworden. De rechtbank neemt deze daarom over in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De verdediging betwist het aantal (in de periode [A] ) ingekochte kasten en verkochte wapens, alsmede de in het ontnemingsrapport toegepaste extrapolatie van die periode over de periode daaraan voorafgaand vanaf 1 januari 2010. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.2.1
Aantal ingekochte kasten
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van inkoop door veroordeelde van 75 Glock kasten, zoals ook is weergegeven in het ontnemingsrapport. Dit aantal vloeit volgens de officier van justitie voort uit het getuigenverhoor van [A] .
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gesteld dat voor de vaststelling van het aantal bij [A] ingekochte kasten dient te worden uitgegaan van de betalingen die door veroordeelde aan [A] zijn gedaan. [A] heeft immers verklaard dat hij buiten de overboekingen door veroordeelde niet op een andere manier geld van hem heeft ontvangen. De overboekingen betreffen een totaalbedrag van € 9.860,00. De raadsman heeft daarbij de opmerking gemaakt dat van dit bedrag 20% dient te worden afgetrokken, omdat veroordeelde naast kasten ook munitie inkocht bij [A] . De kosten van de ingekochte munitie worden door veroordeelde ingeschat op 20% van het totaal aan [A] betaalde bedrag.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het totale bedrag van transacties die door veroordeelde aan [A] zijn verricht het meest objectieve beeld geeft van het aantal kasten dat daadwerkelijk door veroordeelde bij [A] is ingekocht. Net als de raadsman neemt de rechtbank de betalingen aan [A] , zoals opgenomen op pagina 22 en 23 van het vonnis van 5 april 2018 van deze rechtbank, dan ook als uitgangspunt. Maar anders dan de raadsman stelt de rechtbank vast dat op 16 februari 2015 ook nog een rechtstreekse bankoverschrijving van € 415,00 naar de rekening van [A] heeft plaatsgevonden. Dit leidt in de genoemde periode tot een totaal aan betalingen door veroordeelde aan [A] van € 5.360,00 + € 4.500,00 + € 415,00 = € 10.275,00. [2]
De rechtbank acht het niet aannemelijk geworden dat deze transacties voor 20% betrekking hebben gehad op de inkoop van munitie. Uit de verklaring van [A] volgt immers dat de transacties van veroordeelde slechts betrekking hebben gehad op de inkoop van kasten en dat aan veroordeelde niks anders werd geleverd dan handgrepen. [3] De enkele opmerking van veroordeelde dat hij wel degelijk ook munitie heeft ingekocht bij [A] vindt de rechtbank, zonder andere concrete aanwijzingen die dat standpunt onderbouwen, onvoldoende.
Dit betekent dat de rechtbank het totale inkoopbedrag van € 10.275,00 als uitgangspunt neemt. De kosten per ingekochte kast zijn € 200,00. Veroordeelde heeft dus in totaal € 10.275,00 / € 200,00 = 51 kasten (afronding ten gunste van veroordeelde) bij [A] ingekocht in de periode 16 februari 2015 tot 29 november 2016.
4.2.2
Aantal verkochte wapens
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie gaat ervan uit dat alle – door de officier van justitie als uitgangspunt genomen – 75 door veroordeelde ingekochte kasten zijn omgebouwd tot een volledig vuurwapen, bestemd voor verkoop. De officier van justitie vermindert het aantal van 75 ingekochte kasten met 16 kasten/wapens, zoals ook is gedaan in het ontnemingsrapport. Dit aantal van 16 betreft 5 wapens en 11 kasten (die nog niet waren omgebouwd tot wapens), die bij de doorzoekingen in de woningen van veroordeelde zijn aangetroffen. Dit leidt tot een totaal van (75 – 16 =) 59 volledige wapens bestemd voor de verkoop. Dit aantal wapens vormt vervolgens de basis van de extrapolatie over de onderzoeksperiode voorafgaand aan de periode [A] , te weten de periode van 1 januari 2010 tot 16 februari 2015, wat over de gehele onderzoeksperiode van 1 januari 2010 tot 29 november 2016 een totaal aantal wapens van 228 oplevert. Van dat aantal wapens dienen volgens de officier van justitie – na extrapolatie – nog 20 wapens te worden afgetrokken, nu recent nog 13 wapens/kasten door veroordeelde zijn ingeleverd bij de politie en mogelijk 7 wapens/kasten waarvan de officier van justitie niet betwist dat die tijdens een mogelijk embargo-onderzoek ten tijde van de bewezen verklaarde periode onder veroordeelde in beslag zijn genomen. Dat brengt het totaal op (228 – 20 =) 208 wapens, aldus de officier van justitie.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is bepleit dat niet alle ingekochte kasten tot een wapen zijn gemaakt en verkocht. De raadsman heeft gesteld dat de 16 kasten/wapens die tijdens de doorzoekingen in de woningen van veroordeelde in beslag zijn genomen, de 7 wapens/kasten die onder veroordeelde in beslag zijn genomen tijdens het embargo-onderzoek op 17 april 2015 en 1 wapen van veroordeelde dat in de woning van getuige [getuige] lag, niet zijn verkocht en daarom van het aantal verkochte wapens moeten worden afgetrokken. Ook geldt nog een aftrek van de 15 wapens waarvan veroordeelde heeft verklaard dat hij deze tot een paar weken geleden nog in zijn bezit had. Van deze 15 zijn recentelijk 13 wapens/kasten ingeleverd bij de politie. De andere 2 wapens konden niet meer boven water gehaald worden. Veroordeelde is er echter van overtuigd dat deze wapens gestolen zijn. De wapens zijn in ieder geval niet door hem verkocht. De verdediging komt daarmee tot een aftrek van 16 + 7 + 1 + 15 = 39 wapens in de periode [A] , vóór extrapolatie.
Oordeel rechtbank
De rechtbank gaat er net als in het ontnemingsrapport van uit dat de 51 door veroordeelde ingekochte kasten in beginsel allemaal zijn omgebouwd tot een volledig vuurwapen en bestemd waren voor de verkoop.
De rechtbank is echter met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de 16 inbeslaggenomen kasten/wapens bij de doorzoekingen van de woningen van veroordeelde van de 51 kasten moeten worden afgetrokken. De aangetroffen kasten/wapens heeft veroordeelde immers niet verkocht. Vervolgens moeten daarvan nog 13 kasten/wapens afgetrokken worden. Dit zijn de kasten/wapens die veroordeelde blijkens de kennisgevingen van inbeslagneming op 23 oktober 2023 bij de politie heeft ingeleverd. Het staat voorop dat ook deze kasten niet tot wapens zijn gemaakt en dat de wapens niet door veroordeelde zijn verkocht. Anders dan de raadsman vindt de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat veroordeelde al die tijd 15 wapens in zijn bezit heeft gehad, maar dat hij in oktober 2023 kennelijk heeft geconstateerd dat er 2 wapens moeten zijn gestolen, nu hij slechts 13 kasten/wapens heeft aangetroffen. De rechtbank heeft geen concrete aanwijzingen voor het door veroordeelde genoemde aantal van 15. De rechtbank komt evenmin tot aftrek van het wapen dat volgens veroordeelde nog bij getuige [getuige] zou moeten liggen. Getuige [getuige] heeft daarover immers verklaard dat hij geen wapen had en tijdens de doorzoeking bij getuige [getuige] is ook geen wapen aangetroffen. Bovendien is het huis van [getuige] nadien compleet verbouwd en ook toen is door hem geen wapen aangetroffen. [4]
Dit betekent dat de rechtbank vooralsnog uitkomt op een totale aftrek van 16 + 13 = 29 niet-verkochte kasten/wapens. Het aantal door veroordeelde gemaakte en verkochte wapens betreft daarmee 51 – 29 = 22 wapens. Uitgaande van een nettowinst van € 2.400,00 per wapen betekent dit dat veroordeelde 22 x € 2.400,00 = € 52.800,00 met de verkoop van de wapens heeft verdiend. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten betreft dit de opbrengst in de periode van 16 februari 2015 tot 29 november 2016 (de periode [A] ).
Op het embargo-onderzoek wordt in paragraaf 4.2.4 nader ingegaan.
4.2.3
Periode en extrapolatie
De periode [A] van 16 februari 2015 tot 29 november 2016 (zijnde 652 dagen) wordt in het ontnemingsrapport als basis voor de extrapolatie genomen. Het aantal verkochte wapens in de periode [A] wordt geëxtrapoleerd naar de volledige onderzoeksperiode vanaf 1 januari 2010, omdat uit het onderzoek aanwijzingen zouden blijken dat veroordeelde al vanaf dat moment handelde in vuurwapens en daarmee wederrechtelijk voordeel heeft behaald.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie ziet geen belemmeringen om de hierboven beschreven wijze van extrapolatie toe te passen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat extrapolatie naar het verleden niet logisch is. De verdediging ziet bovendien geen aanwijzingen voor de toepassing van extrapolatie en vindt dat daarvan moet worden afgezien. Als de rechtbank wel komt tot extrapolatie, kan er geen sprake zijn van een lineaire extrapolatie, zoals toegepast in het ontnemingsrapport, maar moet de extrapolatie plaatsvinden met een graduele berekening (kennelijk uitgaande van de algemene ervaringsregel dat handel met de tijd groeit). De verdediging is verder van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat veroordeelde al vanaf 1 januari 2010 bezig zou zijn geweest met wapenhandel. Veroordeelde betwist dit zelf ook stellig, zodat eerdere wapenhandel niet aannemelijk is geworden, aldus de verdediging.
Oordeel rechtbank
De Hoge Raad heeft de extrapolatiemethode in beginsel als berekeningsmethode aanvaard, maar alleen voor zover zij gebaseerd is op wettige bewijsmiddelen en de verdediging de mogelijkheid wordt geboden aannemelijk te maken dat de berekening onjuist is.
De rechtbank ziet anders dan de officier van justitie onvoldoende aanwijzingen om de periode van extrapolatie al te starten op 1 januari 2010. Daarvoor is immers nodig dat voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde vanaf dat moment (andere) strafbare feiten heeft begaan dan bewezenverklaard. De rechtbank vindt de aanwijzingen die volgen uit de opgenomen gesprekken (ovc-gesprekken), onder meer inhoudende dat veroordeelde heeft gezegd ‘dat hij al vanaf 2010 bezig was’ in dit kader niet concreet genoeg en daarmee onvoldoende. Dit wordt ook niet anders door – zoals de officier van justitie heeft betoogd – te kijken naar veroordelingen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van veroordeelde, mede nu deze in de visie van de rechtbank andersoortige feiten betreffen (onder meer het voorhanden hebben van een mes). Tot slot kan de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen of het opsporingsonderzoek, in het bijzonder het financiële onderzoek naar bankrekeningen en money transfers, ook de periode voorafgaand aan de bewezen verklaarde periode dan wel de jaren vóór 2013 heeft beslagen. Indien dat wel het geval is, en daarvan dus niks in het dossier terecht is gekomen, dan levert dat zelfs een contra-indicatie op dat veroordeelde ook in die eerdere periode heeft gehandeld in wapens. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat veroordeelde vanaf 1 januari 2010 tot en met 18 oktober 2013 (19 oktober 2013 is de start van de bewezen verklaarde periode) andere strafbare feiten heeft begaan dan waarvoor hij bij het arrest van 21 november 2019 onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank is echter van oordeel dat wel kan worden geëxtrapoleerd naar de in het arrest bewezen verklaarde periode van wapenhandel, te weten vanaf 19 oktober 2013 (tot 29 november 2016). De rechtbank merkt daarbij op dat uit het strafdossier blijkt dat de eerste wapen gerelateerde betalingen in het kader van de criminele organisatie werden gedaan in oktober 2013; meer specifiek is er sprake van een overboeking via Western Union door [B] op 19 oktober 2013 van € 113,34 ($ 150,00) aan [C] . [5] [C] kent [B] als iemand die uit naam van veroordeelde betalingen aan hem had gedaan via Western Union. [6] De rechtbank leidt verder uit het dossier af dat in de gehele bewezen verklaarde periode is te zien dat door veroordeelde wapenonderdelen zijn besteld, betaald en ontvangen. De rechtbank let daarbij op de hierna opgenomen aanvullende bewijsoverwegingen van het hof, zoals volgt uit het arrest van 21 november 2019, en neemt deze in zoverre over:
“Het hof stelt vast dat verdachte pas in hoger beroep een verklaring heeft afgelegd over zijn betrokkenheid bij de import en handel in wapenonderdelen en wapens. De verklaring van verdachte dat hij na april 2014 tot en met medio 2015 alleen wapenonderdelen in Amerika heeft besteld en betaald en die onderdelen daar heeft verhandeld en niet naar Nederland heeft verstuurd, acht het hof niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft dit niet onderbouwd en ook niet willen onderbouwen. Bovendien stelt het hof vast dat verdachte vanaf het 1e kwartaal 2014 ook in Oostenrijk wapenonderdelen heeft gekocht, waarmee met de in Amerika gekochte wapenonderdelen hele wapens vervaardigd konden worden.”
Het hof overweegt over de omvang van de bewezen verklaarde invoer van wapenonderdelen en het vervaardigen van wapens dat “wat er ook zij van de precieze omvang van de geïmporteerde wapenonderdelen vanuit Amerika en Oostenrijk, het mede gelet op dat wat verdachte hier zelf over heeft verklaard evident is dat het in de bewezenverklaarde periode gaat om tientallen wapenonderdelen, zowel uit Amerika als uit Oostenrijk.”
De periode waarnaar kan worden geëxtrapoleerd betreft derhalve de periode van 19 oktober 2013 tot 16 februari 2015, welke periode 485 dagen beslaat.
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de raadsman dat in plaats van een lineaire extrapolatie een graduele extrapolatie moet worden toegepast. De raadsman heeft voor dit standpunt geen enkele feitelijke en concrete onderbouwing aangevoerd. Het is geen feit van algemene bekendheid dat (wapen)handel gradueel groeit. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om toepassing te geven aan de bepleite graduele extrapolatie. Mede gelet op de inhoud van het tegen veroordeelde gewezen arrest, acht de rechtbank de onderzochte feiten van waaruit wordt geëxtrapoleerd (betreffende de periode [A] ) representatief voor de overige onder de bewezenverklaring vallende periode waarin veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan wapenhandel.
Dit betekent dat de rechtbank tot de volgende berekening komt om de opbrengst van de wapenhandel door veroordeelde in de periode van 19 oktober 2013 tot 16 februari 2015 te berekenen:
€ 52.800,00 (opbrengst in de periode [A] lopende van 16 februari 2015 tot 29 november 2016) / 652 (het aantal dagen in diezelfde periode) x 485 (het aantal dagen in de periode 19 oktober 2013 tot en met 15 februari 2015) = € 39.276,07. [7]
4.2.4
Embargo-onderzoek
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen het in mindering brengen van de 7 wapens die volgens veroordeelde in beslag genomen zijn tijdens een embargo-onderzoek (na extrapolatie).
Standpunt verdediging
Zoals reeds onder paragraaf 4.2.2 benoemd heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de 7 wapens die in beslag genomen zijn tijdens het embargo-onderzoek op 17 april 2015 moeten worden afgetrokken van het totale aantal wapens, voorafgaand aan extrapolatie.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de raadsman namens veroordeelde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tijdens een embargo-onderzoek in april 2015 onder veroordeelde 7 wapens in beslag genomen zijn. Dit zijn dus wapens die niet door veroordeelde zijn verkocht en waarvan hij geen opbrengst genoten heeft. Concreet betekent dit dat 7 x € 2.400,00 = € 16.800,00 in mindering moet worden gebracht op het berekende voordeel. De rechtbank komt, anders dan de raadsman, pas aan de aftrek van dit bedrag toe nadat extrapolatie heeft plaatsgevonden. Veroordeelde heeft ter terechtzitting immers verklaard dat hij deze wapens op het moment dat de doorzoeking op 17 april 2015 plaatsvond al lange tijd in zijn bezit had. [8] De rechtbank gaat er daarom van uit dat veroordeelde deze 7 wapens in ieder geval al in zijn bezit had vóór de periode die start op 16 februari 2015, te weten de periode [A] , die als basis voor de extrapolatie geldt. De doorzoeking vond immers plaats op 16 april 2015 en dat is slechts twee maanden na de startdatum van die periode.
4.2.5
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Op basis van het al het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende berekening:
Opbrengst periode 16 feb 2015 – 29 nov 2016 € 52.800,00
Opbrengst periode 19 okt 2013 – 16 feb 2015
€ 39.276,07+
Totale opbrengst wapenhandel€ 92.076,07
Aftrek embargowapens
€ 16.800,00-/-
Totale wederrechtelijk verkregen voordeel€ 75.276,07
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat daarom vast op € 75.276,07.
4.3
Toerekening van het voordeel
In het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van een bestaande economische eenheid tussen veroordeelde en zijn echtgenote, tevens medeveroordeelde in deze ontnemingsprocedure. Op basis hiervan heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat aan veroordeelde en medeveroordeelde een hoofdelijke betalingsverplichting moet worden opgelegd. De rechtbank ziet echter geen concrete aanwijzingen van gezamenlijk voordeel waarover ieder van hen kon beschikken of heeft kunnen beschikken. De enkele omstandigheid dat veroordeelde en zijn partner gehuwd zijn, overigens onder huwelijkse voorwaarden zoals ter zitting is gebleken, is daartoe onvoldoende. Daarbij bevat het dossier aanwijzingen dat de partner van veroordeelde – in tegenstelling tot veroordeelde – over een eigen legaal inkomen beschikte waarvan zij kon rondkomen. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat zij over meer dan die inkomsten heeft kunnen beschikken. Bij afzonderlijke uitspraak van heden is de ontnemingsvordering tegen medeveroordeelde mede tegen die achtergrond afgewezen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dan ook in zijn geheel aan veroordeelde toegerekend.
4.4
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De aanvangsdatum van de redelijke termijn stelt de rechtbank vast op 18 januari 2018, zijnde het moment waarop de ontnemingsvordering aan veroordeelde is betekend. Het onderhavige vonnis is uitgesproken op 11 december 2023.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van het aan de Staat te betalen ontnemingsbedrag dat zou zijn vastgesteld indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden
Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen, is de redelijke termijn overschreden met bijna 4 jaren. De rechtbank zal daarom de betalingsverplichting matigen. Gelet op de uitgangspunten die de Hoge Raad hanteert, kan de rechtbank in deze zaak naar bevind van zaken handelen. De Hoge Raad heeft ook overwogen dat de vermindering wordt gemaximeerd op € 5.000,00. De rechtbank zal in deze zaak aansluiten bij dit gemaximeerde bedrag. Dit leidt tot de volgende berekening:
Bedrag wederrechtelijk verkregen voordeel € 75.276,07
Vermindering redelijke termijn
€ 5.000,00-/-
Betalingsverplichting € 70.276,07
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de Staat daarmee vast op € 70.276,07.

5.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 75.276,07;
- legt veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 70.276,07 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling ex artikel 36e lid 11 van het Wetboek van Strafrecht die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.J. van Yperen, voorzitter, mrs. A. Maas en J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 december 2023.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e lid 2 Sr” van 28 juni 2017, pagina 1 tot en met 198, betreffende het ontnemingsdossier, opgenomen bij het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal van onderzoek 09Viool.
2.PV verstrekking gevorderde gegevens, FIN-AH-14, pag. 124 e.v., PV verstrekking gevorderde gegevens, FIN-AH-15, en bijlagen, pag. 137-139 en PV verstrekking gevorderde gegeven, FIN-AH-06, pag. 91 van het ontnemingsdossier.
3.Rechtshulpverzoek, getuigenverhoor [A] , van 13 december 2016, pag. 2628 e.v. van het strafdossier 09Viool, RHV-2.
4.PV verhoor van getuige [getuige] van 9 februari 2023 van de rechter-commissaris.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2016, pagina 1649, een geschrift, te weten een report of investigation van department of homeland security, pagina 2743 van het strafdossier (RHV-2) en pagina 10 van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel.
6.Pagina 24 van het strafvonnis tegen veroordeelde van 5 april 2018 van rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.
7.Afronding in voordeel van veroordeelde.
8.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 13 november 2023.