ECLI:NL:RBMNE:2023:661

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
16/270860-22 (hoofdzaak) en 16/078973-22 (vordering TUL)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in Zeist met letsel als gevolg

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juni 2022 in Zeist betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte, geboren in 1994 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een slachtoffer. Tijdens de zitting op 1 februari 2023 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het slachtoffer te doden, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen aanmerkelijke kans op dodelijk letsel was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag en sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte geprobeerd had zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer door met kracht tegen zijn hoofd te stompen en te stampen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich aan bepaalde voorwaarden moest houden tijdens de proeftijd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd was, en de eerdere justitiële contacten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/270860-22 (hoofdzaak) en 16/078973-22 (vordering TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2023
in de strafzaak van de officier van justitie tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden onderzoek ter terechtzitting van 1 februari 2023. Op deze datum is de strafzaak tegen verdachte inhoudelijk behandeld.
Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. L.H.J. Verheijden, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort en feitelijk weergegeven, komt de verdenking er op neer dat verdachte:
Feit 1:
primair:op 18 juni 2022 in Zeist heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk te doden door hem tegen het hoofd te stompen/slaan en hem vervolgens tegen het hoofd te stampen/schoppen;
subsidiair:op 18 juni 2022 in Zeist -op de hiervoor genoemde wijze- opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] ;
meer subsidiair:op 18 juni 2022 in Zeist -op de hiervoor genoemde wijze- heeft geprobeerd om opzettelijk aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meest subsidiair:op 18 juni 2022 in Zeist -op de hiervoor genoemde wijze- [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

Aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging van verdachte verder uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven (feit 1 primair).
In de visie van de officier van justitie heeft verdachte niet willens en wetens geprobeerd om [slachtoffer] te doden, maar heeft verdachte wel het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot doodslag (feit 1 primair). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd -kort gezegd- dat de door verdachte gepleegde geweldshandelingen geen aanmerkelijke kans op het intreden van dodelijk letsel met zich brachten. Indien en voor zover de rechtbank de aanmerkelijke kans op het intreden van dodelijk letsel wel aanwezig acht, heeft verdachte dit gevolg niet gewild. Ook om deze reden, zo stelt de raadsman, is niet te bewijzen dat verdachte met al dan niet voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
Verder heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van zware mishandeling (feit 1 subsidiair) van [slachtoffer] omdat de door verdachte gepleegde geweldshandelingen geen zwaar lichamelijk letsel als gevolg hebben gehad.
Ten aanzien van het verwijt dat verdachte geprobeerd heeft om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 meer subsidiair), heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs [1]
In een proces-verbaal van bevindingen (uitkijken camerabeelden) valt -onder meer- het volgende te lezen. [2]
Ik zag dat de verdachte zijn linkerhand op [de] schouder van het slachtoffer legde. Ik zag dat het slachtoffer zijn rechterarm op [de] nek van verdachte legde. Ik zag dat de verdachte rustig met zijn linkerhand op de rug van het slachtoffer klopte. Vervolgens zag ik dat de verdachte met volle kracht tegen het gezicht van het slachtoffer sloeg. Ik zag dat het slachtoffer geraakt werd aan de rechterkant van zijn gezicht. [..] Ik zag dat het slachtoffer meteen achterover op de grond viel en op de grond bleef liggen. [..] Ik zag dat de verdachte naar het slachtoffer toeliep [en] zich met zijn linkerhand vasthield aan een hoge tafel. Ik zag dat de verdachte vervolgens met zijn rechterbeen uithaalde. Ik zag dat de verdachte met volle kracht met zijn rechtervoet op het gezicht van het slachtoffer stampte. [..] Ik zag dat hij donkere gympen droeg.
In een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] op 18 juni 2022 valt -onder meer- het volgende te lezen. [3]
Ik hoorde een knal van iemand die op de grond viel. Ik zag later dat dit [slachtoffer] was. Nadat [slachtoffer] op de grond viel, zag ik dat een jongen in de lucht sprong en [slachtoffer] in zijn gezicht schopte.
Verdachte heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard ter terechtzitting van 1 februari 2023. [4]
Het klopt dat ik op 18 juni 2022 in Zeist met mijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer] heb gestompt. Het klopt ook dat ik vervolgens -toen [slachtoffer] op de grond lag- op [slachtoffer] heb gestampt.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van de poging tot doodslag (feit 1 primair)
Op grond van de hierboven weergegeven redengevende feiten en omstandigheden -die volgen uit de bewijsmiddelen, zoals genoemd in de voetnoten- heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] eenmaal met gebalde vuist tegen het hoofd heeft gestompt en eenmaal met geschoeide voet op het hoofd heeft gestampt.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte, door aldus te handelen, geprobeerd heeft om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De rechtbank stelt voorop, en dat hebben de raadsman en de officier van justitie ook erkend, dat het stompen en het stampen tegen iemands hoofd niet zonder enig risico is. Onder omstandigheden kan het stompen en het stampen tegen iemands hoofd een aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer, als gevolg van dit geweld, komt te overlijden. In onderhavige zaak is de rechtbank echter van oordeel, anders dan de officier van justitie, dat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat in dit concrete geval er een aanmerkelijke kans bestond op de dood van [slachtoffer] . Zo ontbreekt bijvoorbeeld een letselverklaring of een (interpretatie)rapportage van een deskundige Forensische Geneeskunde in het dossier waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat dit geweld tot de dood had kunnen leiden. Uit het dossier kan worden afgeleid dat er met kracht eenmaal op het gezicht is gestampt, maar die constatering is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat in dit specifieke geval sprake is geweest van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid op het overlijden van het slachtoffer. Daarom kan ook niet worden geconcludeerd dat verdachte al dan niet voorwaardelijk opzet op het mogelijk overlijden van het slachtoffer had.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging tot doodslag (feit 1 primair).
Ten aanzien van de zware mishandeling (feit 1 subsidiair)
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door [slachtoffer] eenmaal tegen het hoofd te stompen en eenmaal met geschoeide voet tegen het hoofd te stampen. Voor de beantwoording van de vraag of het toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te merken valt, kijkt de rechtbank naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel.
Ten overstaan van verbalisanten van de politie heeft [slachtoffer] verklaard dat hij -als gevolg van de door verdachte gepleegde geweldshandelingen- last heeft van gehoorverlies en van een aanhoudende pieptoon sinds 18 juni 2022. In december 2022 verklaart [slachtoffer] echter dat hij geen medische klachten meer heeft. Uit de geneeskundige verklaring van 20 juni 2022 blijkt slechts dat [slachtoffer] door de huisarts is verwezen naar de KNO-arts, en ook dat hij onder behandeling is geweest. Verdere informatie over de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en de weg naar herstel ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit onvoldoende bewijs op om tot een bewezenverklaring te komen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van zware mishandeling (feit 1 subsidiair).
Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling (feit 1 meer subsidiair)
Wat de rechtbank wel bewezen acht, is dat verdachte door met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] te stompen en te stampen geprobeerd heeft om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit het proces-verbaal van het uitkijken van de beelden blijkt dat de klap op het gezicht zo hard is geweest dat [slachtoffer] hierdoor achterover is gevallen. Verder beschrijft de politie dat verdachte zich vasthield aan een tafel voordat hij met volle kracht met zijn voet op het gezicht van [slachtoffer] stampte. Door aldus te handelen bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat hard stompen en stampen tegen of op het hoofd kan leiden tot zwaar letsel. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank ook dat verdachte eerst [slachtoffer] tegen de terrasvloer heeft geslagen en vervolgens, frontaal, boven op het hoofd heeft gestampt terwijl het hoofd door de harde ondergrond geen kant op kon.
De voornoemde gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvormen zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Dat een dergelijk zwaar lichamelijk letsel niet is ingetreden is in ieder geval niet te danken aan het handelen van verdachte.
De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] (feit 1 meer subsidiair).

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 18 juni 2022 te Zeist ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht met zijn vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt en met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestampt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. Het feit is dus strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat, ter zake van het door haar bewezen geachte, aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich aan de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt, heeft de raadsman verzocht om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van het voorarrest en al dan niet te vermeerderen met een voorwaardelijk strafdeel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, gepleegd in het uitgaansleven van Zeist. Op 18 juni 2022 heeft verdachte -ogenschijnlijk uit het niets- het slachtoffer, [slachtoffer] , met een krachtige vuistslag tegen het hoofd gestompt. Als gevolg van deze stomp is [slachtoffer] ten val gekomen op het stenen terras van het café, alwaar hij roerloos bleef liggen. Verdachte is vervolgens op het bewegingloze lichaam van [slachtoffer] afgestapt, heeft zich schrap gezet door een hoge terrastafel vast te pakken en heeft vervolgens zijn been opgetild en met kracht gestampt op het hoofd van [slachtoffer] . Op de camerabeelden van het café is zichtbaar dat het hoofd van [slachtoffer] daarbij geklemd zit tussen de stenen ondergrond enerzijds en de geschoeide voet van verdachte anderzijds. Daarbij heeft [slachtoffer] direct het bewustzijn verloren en heeft hij tijdelijk gehoorschade opgelopen.
Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en dat rekent de rechtbank hem dan ook aan. Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel van [slachtoffer] , naar het lijkt, gering is gebleven. Dergelijk door verdachte uitgeoefend geweld had een veel slechtere afloop voor het slachtoffer kunnen hebben.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich niet om de mogelijke gevolgen voor [slachtoffer] heeft bekommerd. Immers, direct na het geweld heeft verdachte [slachtoffer] bewusteloos achtergelaten. Na een zoektocht van de politie is verdachte pas vier maanden later aangehouden. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij spijt heeft van zijn handelen en dat hij zijn excuses wil aanbieden aan [slachtoffer] . Maar de rechtbank hecht weinig waarde aan deze spijtbetuiging gelet op het feit dat verdachte zich gedurende ongeveer vier maanden onvindbaar heeft gemaakt voor politie en justitie en zonder zich om zijn slachtoffer [slachtoffer] te bekommeren.
Bovendien weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de mishandeling plaats heeft gevonden in het uitgaansleven en dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde. Ook was het op het moment van de mishandeling druk in het café en op het bijbehorende terras en zijn veel omstanders ongevraagd geconfronteerd met de geweldsuitbarsting van verdachte. Dit leidt doorgaans tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de betrokken personen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie op naam van verdachte van 29 december 2022. Uit dit uittreksel volgt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Op 14 juni 2022 stond verdachte -in persoon- nog voor de politierechter in deze rechtbank en werd hij veroordeeld voor een bedreiging in huiselijke sfeer. Toen is aan veroordeelde een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd en is aan hem medegedeeld dat hij geen nieuwe strafbare feiten mocht plegen. Slechts vier dagen later pleegde verdachte onderhavig strafbaar feit.
Ook is verdachte in 2018 door de meervoudige kamer in deze rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van een overval op een woning, de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de bewoners en het in brand steken van de gebruikte vluchtauto. Voor deze zaak is aan verdachte opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar.
Deze eerdere justitiecontacten en opgelegde straffen hebben verdachte niet weerhouden van het opnieuw plegen van een strafbaar feit. Het uittreksel uit de Justitiële Documentatie weegt de rechtbank dan ook in het nadeel van verdachte mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van 2 november 2022. Uit deze rapportage leidt de rechtbank af dat verdachte een zelfbepalende houding heeft en zich ten overstaan van de reclassering slechts beperkt meewerkend heeft opgesteld in het kader van zijn traject van voorwaardelijke invrijheidsstelling bij voornoemde veroordeling uit 2018. Reclassering Nederland ziet dan ook geen interventiemogelijkheden en heeft niet geadviseerd over de oplegging van een mogelijk zorgkader. Ter terechtzitting heeft verdachte desondanks aangegeven open te staan voor begeleiding vanuit de reclassering en voor behandeling voor zijn agressie-regulatieproblematiek.
Oplegging van straf
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lichtere straf dan een gevangenisstraf. Gezien de intensiteit van de mishandeling, de documentatie van verdachte en de context waarbinnen de mishandeling heeft plaatsgevonden (uitgaansgeweld, gepleegd onder invloed van alcohol) acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Omdat de rechtbank er niet volledig op vertrouwt dat verdachte -zonder enige vorm van behandeling- na zijn detentie niet opnieuw een strafbaar feit zal plegen, acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk. Daarom zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat verdachte -naast de algemene voorwaarden- zich aan een drietal bijzondere voorwaarden dient te houden.
Ten slotte bepaalt de rechtbank dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij vonnis van de politierechter van 14 juni 2022 (parketnummer: 16/078973-22) opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één week, volledig ten uitvoer zal worden gelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in onderhavige zaak aanleiding om de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen. Verdachte was immers bij de behandeling van de strafzaak op 14 juni 2022 in persoon aanwezig. Aldus was verdachte bekend met de aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf en de algemene voorwaarde dat hij geen nieuwe strafbare feiten mocht begaan. Nu verdachte zich desondanks schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, zal de rechtbank bepalen dat de bij vonnis van de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week (parketnummer 16/078973-22) alsnog ten uitvoer wordt gelegd.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van drie (3) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- en als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie werkdagen na zijn invrijheidstelling meldt bij Reclassering Nederland, Zwarte Woud 2 (3524 SJ) in Utrecht, en zich zal houden aan aanwijzingen van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich bereikbaar maakt en houdt voor de reclassering door actief en aantoonbaar opgave te doen van zijn actuele contact- en verblijfsgegevens, ook bij wijziging van die gegevens;
* zal deelnemen aan een gedragsinterventie, te weten een training op het gebied van agressie-regulatie, door een door de reclassering te bepalen instelling. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan verdachte worden gegeven en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft Reclassering Nederland opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/078973-22
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 14 juni 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één (1) week;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van den Driest, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Venema, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te Zeist ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met veel kracht met zijn vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt, en/of geslagen, en/of met veel kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestampt en/of geschopt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te Zeist aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verlies van gehoor en/of een pieptoon in het hoofd, heeft toegebracht door met veel kracht met zijn vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer] te stompen en/of te slaan, en/of met veel kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer] te stampen en/of te schoppen, terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te Zeist ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met veel kracht met zijn vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt, en/of geslagen, en/of met veel kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestampt en/of geschopt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te Zeist [slachtoffer] heeft mishandeld door met veel kracht met zijn vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer] te stompen en/of te slaan, en/of met veel kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer] te stampen en/of te schoppen, terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit -tenzij anders aangegeven- pagina’s van op ambtseed of -belofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 oktober 2022 (genummerd: PL0900-2022174110), opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland (pagina’s 1 t/m 110).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 20.
4.Eigen verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 februari 2023.